ECLI:NL:RBROT:2025:8152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
10/212748-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag op fietspad

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 januari 2024 op een elektrische fiets een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 22 kilometer per uur op het fietspad op de Coolsingel in Rotterdam. Tijdens het naderen van een zebrapad heeft zij geen voorrang verleend aan een van rechts komende fietser en is met onverminderde vaart tegen een voetganger gebotst die het zebrapad overstak. De voetganger, een 87-jarige vrouw, overleed later in het ziekenhuis aan haar verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank achtte de schuld van de verdachte bewezen op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 150 uren op, rekening houdend met de beperkte verwijtbaarheid van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, de zoon en dochter van het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, maar de rechtbank matigde de schadevergoeding op grond van artikel 6:109 lid 1 BW, omdat volledige toewijzing tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden voor de verdachte. De rechtbank legde een schadevergoeding op van €3.000 aan de zoon en €1.000 aan de dochter, met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/212748-24
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] te [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. A.G. de Jong, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Kort gezegd wordt haar verweten dat zij op een elektrische fiets een aanrijding heeft veroorzaakt waarbij een persoon is overleden. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. H.J. du Croix, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde op grond van het volgende. De verdachte reed zo’n 22 kilometer per uur. Dat is langzamer dan de maximum toegestane snelheid op het fietspad en ook, gelet op de rustige verkeerssituatie ter plaatse op dat moment, niet te hard. Daar komt bij dat de van rechts komende fietser haar bocht te ruim nam, waardoor de verdachte naar links moest uitwijken en tegen het slachtoffer, die niet ter hoogte van het zebrapad overstak, is aangebotst.
De hiervoor genoemde uitwijkende fietsbeweging naar links door de verdachte kan worden aangemerkt als voorrang verlenen aan de van rechts komende fietser.
Dit alles brengt met zich dat niet kan worden gesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en evenmin van gevaarlijk rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW.
Beoordeling
De verdachte reed op 30 januari 2024 op haar elektrische fiets met een snelheid van rond
de 22 kilometer per uur op de Coolsingel te Rotterdam richting het Weena op het aldaar gelegen fietspad. Dit fietspad bestaat uit één rijbaan en was door een onderbroken streep verdeeld in twee rijstroken. De ene rijstrook voor verkeer richting het Weena/Hofplein en de andere voor verkeer richting het Churchillplein. Ter hoogte van het pand gelegen aan de Coolsingel 123 is, gezien vanuit de rijrichting naar het Weena, aan de rechterzijde een zijweg (hierna: de zijweg), zijnde een fietspad richting de Bulgersteyn. Dit kruispunt is van gelijke orde, waardoor verkeer van rechts voorrang heeft. Ter hoogte van voornoemd pand is, gezien vanuit dezelfde rijrichting, op het fietspad, ongeveer 10 meter na het midden van de zijweg, een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) gelegen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte, rijdend op het fietspad op de Coolsingel, is in de richting van de zijweg en het zebrapad gereden zonder haar snelheid aan te passen aan de situatie ter plaatse. Vervolgens heeft de verdachte op het fietskruispunt geen voorrang verleend aan een van rechts komende fietser. Als gevolg hiervan heeft de verdachte een uitwijkmanoeuvre naar links gemaakt waarbij zij keek naar die fietser. Naar eigen zeggen heeft de verdachte door deze manoeuvre de vrijwel tegelijkertijd, op het zebrapad overstekende voetganger niet gezien. De verdachte is vervolgens met haar fiets met onverminderde vaart tegen die overstekende voetganger gebotst, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen en later in het ziekenhuis is komen te overlijden. De verdachte had gelet op deze verkeerssituatie ter plaatse haar snelheid moeten minderen om tijdig te kunnen anticiperen op overige verkeersdeelnemers, maar heeft dat niet gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met dit rijgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Als gevolg hiervan is het ongeval ontstaan. Het ongeval is daarmee aan de schuld van de verdachte te wijten als bedoeld in artikel 6 WVW.
Op grond van de ter zitting getoonde beelden in samenhang bezien met de in het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse opgenomen bevindingen, stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer, anders dan de raadsman heeft betoogd, heel kort naast het zebrapad het fietspad is overgestoken. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niets af aan de schuld van de verdachte. Ook kan de uitwijkmanoeuvre die de verdachte heeft gemaakt bezwaarlijk als het verlenen van voorrang aan de van rechts komende fietsster gelden. Van verkeersdeelnemers die voorrang dienen te verlenen wordt verwacht dat zij dat op een ordentelijke wijze doen en daarbij geen gevaar scheppen voor anderen. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 30 januari 2024 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een elektische fiets, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat voertuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
-haar snelheid niet (voldoende) heeft geminderd op het moment dat een voor haar
van rechts, via de fietsersoversteekplaats, komende fietser aldaar rechtsaf wilde
slaan en inmiddels doende was rechtsaf te slaan en inmiddels rechtsaf was
geslagen om op dat fietspad te rijden en
-naar links sturend om die van rechts komende fietser heen is gereden en in de
richting van die fietser heeft gekeken en heeft omgekeken naar die fietser en
-aldus rijdende haar aandacht niet voortdurend op het verkeer en de weg vóór
haar heeft gehouden en
-vervolgens niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd
[slachtoffer] , inmiddels doende was dat fietspad over te steken en
-die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en
-in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op een elektrische fiets met een snelheid van ongeveer 22 kilometer per uur op een zebrapad afgereden. Vervolgens is zij tegen een 87-jarige vrouw aangebotst, die lopend het zebrapad overstak. De verdachte heeft een ernstig verkeersongeval met een dodelijk slachtoffer veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen in het verkeer. Daarmee is bij de nabestaanden van het slachtoffer veel leed veroorzaakt, zoals door de zoon van het slachtoffer op de zitting op indrukwekkende wijze is verwoord.
De rechtbank houdt er rekening mee dat, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ter zitting is verder gebleken dat de verdachte de aanrijding nooit heeft willen veroorzaken en erg onder de indruk is van de ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Het ongeval heeft ook grote impact op haar leven.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Gelet op de lagere bewezen schuldgradatie komt de rechtbank daarmee tot een lagere taakstraf dan gevorderd. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid in het onderhavige geval niet aangewezen.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde 1] , de zoon van het overleden slachtoffer, ter zake van het primair ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 17.500,00 aan affectieschade en een vergoeding van € 29.190,65 aan materiële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende drie posten die zien op gemaakte kosten in verband met de lijkbezorging van het slachtoffer:
  • Van der Spek uitvaart ad € 13.764,02;
  • Depot Boijmans Van Beuningen ad € 13.426,63;
  • Grafsteen Timmerman Natuursteen ad € 2.000,00.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [benadeelde 2] , de dochter van het overleden slachtoffer, ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in de vorderingen gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde affectieschade op grond van artikel 6:101 BW te matigen gelet op de medeschuld van het slachtoffer, dat niet op het zebrapad is overgestoken.
De gemaakte kosten voor de uitvaart en de grafgedenksteen ad in totaal € 29.190,65 dienen te worden afgewezen of de benadeelde partij dient niet ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering. Het causaal verband tussen het verkeersongeval en de keuze voor deze dure uitvaartkosten ontbreekt. Bovendien zouden deze kosten ook bij een natuurlijk overlijden van het 87-jarige slachtoffer zijn gemaakt. Het is onredelijk om deze kosten nu op de verdachte af te wentelen. Tot slot merkt de raadsman op dat de factuur voor het Depot Boijmans Van Beuningen ad € 13.426,63 is gericht aan het bedrijf [naam bedrijf] onder vermelding ‘Bijeenkomst 07-02-2024’, waaruit niet kan worden opgemaakt dat deze factuur ziet op de uitvaart van het slachtoffer en is betaald door de benadeelde partij.
Beoordeling
Aan de benadeelde partijen is door het primair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks affectieschade en materiële schade toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen tot de gerechtigden behoren die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van deze schade. De gevorderde bedragen aan affectieschade zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De geclaimde kosten van de uitvaart zijn onderbouwd.
De rechtbank ziet echter aanleiding tot een zeer forse matiging van de toe te wijzen bedragen.
Zij baseert dit op artikel 6:109 lid 1 BW dat bepaalt dat indien toekenning van de schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden, de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan matigen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat deze bevoegdheid terughoudend moet worden toegepast, zeker in gevallen waarin het recht op schadevergoeding affectieschade betreft. In deze gevallen heeft de wetgever immers forfaitaire bedragen vastgesteld, die voor slachtoffers zowel een erkennings- als genoegdoeningsfunctie beogen te hebben. Tegelijk geldt dat dit stelsel van forfaitaire bedragen de matigingsbevoegdheid intact laat: in uitzonderlijke gevallen kan daar alsnog toepassing aan worden gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak van een dergelijk uitzonderlijk geval sprake. Zij neemt daarbij in ogenschouw de beperkte omvang van de verwijtbaarheid van de verdachte, namelijk de lichtste vorm van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Daarnaast let de rechtbank op de beperkte draagkracht en persoonlijke omstandigheden van de verdachte, als alleenstaande buitenlandse vrouw die als zzp-er in de schoonmaak in Nederland een beter bestaan hoopte op te bouwen. Het lijdt geen twijfel dat de gevorderde schadebedragen de draagkracht van de verdachte ver te boven gaan. Integrale toewijzing zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de verdachte de rest van haar leven met aanzienlijke schulden blijft zitten. De rechtbank onderkent het onherstelbare leed dat bij de nabestaanden is gevolgd op het onvoorzichtige rijgedrag van de verdachte en respecteert dat de nabestaanden op een bij haar sociale status en interesses passende wijze afscheid hebben genomen van het slachtoffer. Toekenning van de gevraagde bedragen zal echter, gelet op al het voorgaande, tot onaanvaardbare gevolgen leiden.
Om die reden zal de schadevergoedingsverplichting van de verdachte voor de affectieschade en de overigens gemaakte materiële kosten met toepassing van artikel 6:109 lid 1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld als volgt:
€1000 affectieschade voor [benadeelde 2] ;
€1000 affectieschade voor [benadeelde 1] ;
€2000 begrafenis kosten.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 30 januari 2024.
Tevens wordt voor beide vorderingen telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf van 150 (honderdvijftig) uur, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,00 (zegge: drieduizend euro), bestaande uit € 2.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige af;
bepaalt ten aanzien van de proceskosten door partijen in verband met de vordering gemaakt, dat ieder de eigen kosten draagt;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] te betalen
€ 3.000,00(hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
40 (veertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige af;
bepaalt ten aanzien van de proceskosten door partijen in verband met de vordering gemaakt, dat ieder de eigen kosten draagt;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mr. A.M.G. van de Kragt en mr. L.B. Esser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 30 januari 2024 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (elektrische fiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat voertuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
-op het in die Coolsingel gelegen fietspad met een snelheid heeft gereden die, gelet op de wegsituatie (te weten een druk bereden fietspad met daarin meerdere voetgangersoversteekplaatsen) en/of het drukke verkeersbeeld (te weten veel
overstekende voetgangers), (veel) te hoog was en/of
-haar snelheid niet (voldoende) heeft geminderd op het moment dat een voor haar van rechts, via de fietsersoversteekplaats, komende fietser aldaar rechtsaf wilde slaan en/of (inmiddels) doende was rechtsaf te slaan en/of (inmiddels) rechtsaf was geslagen om op dat fietspad te rijden en/of
-naar links sturend om die van rechts komende fietser heen is gereden en/of in de richting van die fietser heeft gekeken en/of heeft omgekeken naar die fietser en/of
-(aldus rijdende) haar aandacht niet voortdurend op het verkeer en/of de weg vóór haar heeft gehouden en/of
-(vervolgens) niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer] inmiddels doende was via een in dat fietspad gelegen voetgangersoversteekplaats over te steken en/of
-die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] ,
waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 30 januari 2024 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig, een (elektrische) fiets, daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Coolsingel, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
-op het in die Coolsingel gelegen fietspad met een snelheid heeft gereden die, gelet op de wegsituatie (te weten een druk bereden fietspad met daarin meerdere voetgangersoversteekplaatsen) en/of het drukke verkeersbeeld (te weten veel
overstekende voetgangers), (veel) te hoog was en/of
-haar snelheid niet (voldoende) heeft geminderd op het moment dat een voor haar
van rechts, via de fietsersoversteekplaats, komende fietser aldaar rechtsaf wilde
slaan en/of (inmiddels) doende was rechtsaf te slaan en/of (inmiddels) rechtsaf was
geslagen om op dat fietspad te rijden en/of
-naar links sturend om die van rechts komende fietser heen is gereden en/of in de
richting van die fietser heeft gekeken en/of heeft omgekeken naar die fietser en/of
-(aldus rijdende) haar aandacht niet voortdurend op het verkeer en/of de weg vóór haar heeft gehouden en/of
-(vervolgens) niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer] , inmiddels doende was via een in dat fietspad gelegen voetgangersoversteekplaats over te steken en/of
-die [slachtoffer] niet heeft laten voorgaan en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer] .