ECLI:NL:RBROT:2025:8193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
10981804 CV EXPL 24-7045 en 11417775 CV EXPL 24-29530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding operationele leaseovereenkomst en vorderingen tot betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Volkswagen Pon Financial Services B.V. en [bedrijf A] over een operationele leaseovereenkomst. De eiseres, Volkswagen, heeft de overeenkomst ontbonden omdat [bedrijf A] de leasetermijnen niet tijdig heeft betaald. Volkswagen vordert betaling van de onbetaald gebleven bedragen, buitengerechtelijke kosten en rente. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Volkswagen de overeenkomst terecht heeft ontbonden en heeft de vordering in de hoofdzaak toegewezen. De vordering in de vrijwaringszaak is afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bedrijf A] op de hoogte was van de betalingsachterstanden en dat Volkswagen voldoende gelegenheid heeft gegeven om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 29.304,23 toegewezen, evenals de incassokosten en de proceskosten. In de vrijwaringszaak heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde] geen verplichtingen is aangegaan ten aanzien van de leaseovereenkomst, waardoor de vordering van [bedrijf A] is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 10981804 CV EXPL 24-7045 (hoofdzaak) en
11417775 CV EXPL 24-29530 (vrijwaring)
datum uitspraak: 13 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak van
Volkswagen Pon Financial Services B.V.,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
vestigingsplaats: Amersfoort,
eiseres,
gemachtigde: Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders,
tegen
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Pieterse,
en in de vrijwaringszaak van
[bedrijf A],
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D. Pieterse,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Mesman.
De partijen worden hierna ‘Volkswagen’, ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

In de hoofdzaak
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2024, met bijlagen 1 tot en met 5;
  • het antwoord met een eis in het incident, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • het antwoord in het incident, tevens conclusie van repliek, met bijlage 6;
  • de repliek in het incident, tevens conclusie van dupliek;
  • het vonnis (in het incident) van 18 oktober 2024;
  • de brief van 7 januari 2025 van de gemachtigde van Volkswagen, met een nadere toelichting en bijlage 7.
In de vrijwaringszaak
1.2.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 13 november 2024, met bijlage 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring, met bijlage 1 tot en met 7.
In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.3.
Op 6 mei 2025 zijn de hoofdzaak en de vrijwaringszaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: namens Volkswagen mr. H.J.M. Hofman, namens [bedrijf A] mevrouw [persoon A] , met mr. D. Pieterse en [gedaagde] , met mr. J. Mesman.

2.De beoordeling

In de hoofdzaak
Waar gaat de zaak over?
2.1.
[bedrijf A] heeft op 22 oktober 2021 een operationele leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst) met Volkswagen gesloten voor een periode van 60 maanden. In de overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde] de bestuurder/gebruiker van de auto zal zijn. Volkswagen heeft de auto voor het einde van de overeenkomst ingenomen omdat de leasetermijnen niet op tijd werden betaald. Volkswagen eist dat [bedrijf A] aan haar € 29.304,23 betaalt omdat de overeenkomst is ontbonden. Daarnaast eist Volkswagen dat [bedrijf A] aan haar buitengerechtelijke kosten en rente betaalt. [bedrijf A] is het niet met de vordering eens. Volgens [bedrijf A] is de overeenkomst niet ontbonden, dan wel was Volkswagen niet bevoegd de overeenkomst te ontbinden.
2.2.
De eisen van Volkswagen worden toegewezen. Hierna zal deze beslissing worden toegelicht.
Overeenkomst ontbonden
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat Volkswagen de overeenkomst heeft ontbonden en ook mocht ontbinden. Dat Volkswagen de overeenkomst heeft ontbonden, heeft [bedrijf A] op basis van de mededeling in de brief van 23 augustus 2023 van Volkswagen en de daaraan voorafgaande correspondentie ook moeten begrijpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.1.
Volkswagen heeft aanvankelijk de correspondentie over het onbetaald blijven van facturen gericht aan het adres van [bedrijf A] te Rotterdam zoals opgenomen in de overeenkomst en ook per email contact onderhouden met de bestuurder van [bedrijf A] , mevrouw [persoon A] . Medio september 2022 heeft [gedaagde] contact opgenomen met Volkswagen met het verzoek om het emailadres aan te passen en voortaan hem te berichten. Aan dit verzoek heeft Volkswagen gehoor gegeven. Anders dan [bedrijf A] heeft aangevoerd, heeft Volkswagen toen er sprake was van een betalingsachterstand ook contact opgenomen met [bedrijf A] . Zo heeft Volkswagen op 15 december 2022 niet alleen [gedaagde] maar ook de bestuurder van [bedrijf A] per email op de hoogte gesteld van de op dat moment onbetaald gebleven facturen ter hoogte van ruim € 2.000,-. Daarnaast heeft Volkswagen de met [gedaagde] afgesproken betalingsregeling voor een totaal bedrag van € 5.551,24 per brief van 31 mei 2023 aan [bedrijf A] bevestigd, heeft zij op 6 juli 2023 aan [bedrijf A] bericht dat de betalingsregeling niet was nagekomen en [bedrijf A] gesommeerd om binnen twee dagen het nog openstaande bedrag te betalen.
2.3.2.
Op 12 juli 2023 heeft de incassogemachtigde van Volkswagen aan [bedrijf A] een aanmaning gestuurd voor een totaalbedrag van € 8.166,92. Vervolgens is op 21 juli 2023 aan [bedrijf A] een ‘laatste aanmaning’ gestuurd. In deze laatste aanmaning is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“(…) Het verschuldigde bedrag dient uiterlijk 26 juli 2023 op onze rekening te zijn bijgeschreven, ter voorkoming van ontbinding van uw overeenkomst. En het inleveren van uw voertuig (…)”
2.3.3.
Daarna is ook nog op 27 juli 2023 en 31 juli 2023 aan [bedrijf A] een brief gestuurd met de mededeling dat indien geen volledige betaling of bewijs van inlevering van het voertuig wordt ontvangen, de auto via het recherche team getraceerd en ingenomen zal worden.
2.3.4.
Uit de overgelegde e-mail correspondentie van 9 augustus 2023 tussen de incassogemachtigde van Volkswagen en de bestuurder van [bedrijf A] leidt de kantonrechter af dat [bedrijf A] op de hoogte was van het feit dat de facturen niet werden betaald. Naar aanleiding van het bericht van de incassogemachtigde waarin, voor zover van belang, is opgenomen:
“(…) Ondanks verschillende verzoeken waaronder ons laatste bericht d.d. 04 augustus 2023, heeft u geen gehoor gegeven aan ons dringende verzoek tot betaling van de vordering (…) Wij zullen per heden onze activiteiten staken, waarna cliënte zal overgaan tot inname van het voertuig (…). Enkel door per omgaande en uiterlijk voor vandaag 16:30 uur overleggen van een bewijs van betaling (…) kan dit traject worden voorkomen. (…).”
heeft [bedrijf A] , voor zover van belang, geantwoord:
“(…) Ik, (…) eigenaresse [bedrijf A] BV heeft toen der tijd akkoord gegeven voor een lease voor mijn compagnon ‘ [gedaagde] ’ (…) de verantwoordelijke voor de auto + betaling is hij. Nogmaals de gegevens van hem (…)
Ik heb hem meerdere malen gecontact hierover, hij zou het met jullie regelen maar blijkbaar dus niet. Bij deze heeft u nogmaals toestemming van mij om de auto in beslag te nemen, dit heb ik afgelopen vrijdag ook via telefoon doorgegeven. (…)”
2.3.5.
Uit het voorgaande blijkt dat, zelfs indien er vanuit zou moeten worden gegaan dat [bedrijf A] , zoals zij heeft gesteld, de brieven van 31 mei en 6 juli 2023 niet heeft ontvangen, geoordeeld moet worden dat [bedrijf A] op de hoogte was van het feit dat facturen niet werden betaald en dat Volkswagen bij niet-betaling de overeenkomst zou ontbinden.
2.3.6.
Vervolgens heeft Volkswagen op 23 augustus 2023 aan [bedrijf A] , per aangetekende brief, voor zover hier van belang geschreven:
“(…)
Ondanks eerdere herinneringen hebben we geen volledige betaling van u ontvangen. Met dit bericht bieden we u de laatste mogelijkheid om zonder bijkomende incassokosten te betalen.
Uw betaling
We verzoeken u, binnen zeven dagen na dagtekening van dit bericht (…) alsnog aan ons over te maken op (…).
Wat gebeurt er bij het overschrijden van de uiterste betalingstermijn?
Wanneer de betaling niet binnen de gestelde termijn op onze rekening is bijgeschreven, dan ontbinden we de leaseovereenkomst(en). U heeft dan nog wel een betaalverplichting. Naast het openstaande bedrag (inclusief vertragingsrente en incassokosten) bent u ons ook een ontbindingsvergoeding verschuldigd.
Ook zullen de voertuigen, (…) bij ons Remarketing-Center moeten worden ingeleverd. (…)
Wat gebeurt er als u de auto niet inlevert?
Wanneer u het voertuig niet inlevert, zullen we het voertuig bij u op laten halen. De hieraan verbonden kosten worden bij u in rekening gebracht. Het inleveren of innemen van het voertuig sluit niet de verschuldigdheid uit van voornoemde termijnen en de eventuele kosten welke betrekking hebben op de voortijdige beëindiging van de overeenkomst.
(…)”
2.3.7.
Omdat na de brief van 23 augustus 2023 niet werd betaald en de auto niet werd ingeleverd, heeft Volkswagen het [recherchebureau] ingeschakeld om de auto te traceren en op te halen. [recherchebureau] heeft daarvoor met [bedrijf A] contact opgenomen. Volkswagen heeft onweersproken gesteld dat [bedrijf A] aan [recherchebureau] te kennen heeft gegeven dat de auto moest worden ingenomen en [bedrijf A] ook de benodigde gegevens heeft verstrekt om de auto te traceren.
2.4.
Op grond van het voorgaande moet het [bedrijf A] vanaf medio juli 2023 duidelijk zijn geweest dat het niet betalen van het openstaande bedrag tot gevolg zou hebben dat de overeenkomst zou worden ontbonden. Dit is in de brief van 23 augustus 2023 nogmaals kenbaar gemaakt. Gelet op de tekst van de brief van 23 augustus 2023 was daar niet nog een nadere actie van Volkswagen voor vereist. In de brief wordt bovendien al uitleg gegeven over de gevolgen en de vervolgstappen. Voor zover het [bedrijf A] na de brief van 23 augustus 2023 nog niet duidelijk was dat bij niet betalen van het openstaande bedrag Volkswagen de overeenkomst ontbindt, had [bedrijf A] dit kunnen afleiden uit het feit dat [recherchebureau] met haar contact opnam voor het innemen van de auto.
2.5.
Het verweer van [bedrijf A] dat niet is voldaan aan artikel 2.9 van de door Volkswagen gehanteerde algemene voorwaarden, omdat daaruit volgt dat de overeenkomst pas mag worden beëindigd als [bedrijf A] haar verplichtingen na diverse aanmaningen niet nakomt, slaagt niet. Uit hetgeen hiervoor is opgenomen kan worden afgeleid dat voordat de brief van 23 augustus 2023 werd gestuurd, aan [bedrijf A] diverse aanmaningen zijn gestuurd met het verzoek om het nog openstaande bedrag te betalen. Mede gelet op het e-mailbericht van 9 augustus 2023 van [bedrijf A] staat voldoende vast dat die aanmaningen [bedrijf A] hebben bereikt. Volkswagen mocht daarom wegens het niet nakomen van de verplichtingen de overeenkomst ontbinden.
2.6.
Daarnaast geldt op grond van artikel 2.9 van de door Volkswagen gehanteerde algemene voorwaarden dat Volkswagen de overeenkomst per direct schriftelijk mag beëindigen als [bedrijf A] of de berijder meerdere keren een verkeersovertreding maakt. Dat met de auto meerdere verkeersovertredingen zijn gemaakt, is tussen partijen niet in geschil. Volkswagen mocht op deze grond de overeenkomst ook ontbinden.
2.7.
Het verweer van [bedrijf A] dat Volkswagen haar geen redelijke termijn tot nakoming heeft gegeven, slaagt evenmin. Afgezien van het feit dat Volkswagen vanaf 12 juli 2023 aan [bedrijf A] herhaaldelijk de kans heeft gegeven het openstaande bedrag alsnog te voldoen, heeft [bedrijf A] zelf in haar e-mailbericht van 9 augustus 2023 akkoord gegeven voor het innemen van de auto en ook in september 2023 aan [recherchebureau] verzocht de auto zo snel mogelijk in te nemen.
[bedrijf A] moet € 29.304,23 betalen
2.8.
Omdat Volkswagen de overeenkomst mocht ontbinden wordt de vordering tot betaling van € 29.304,23 toegewezen. [bedrijf A] heeft de door Volkswagen opgenomen specificatie met de nog openstaande facturen met betrekking tot contractsaanpassing, verkeersboetes, kosten inname + transport, huur oktober, inleverschade, veilingkosten, km-afrekening, beëindigingsvergoeding en credit i.v.m. inleverdatum 27 sept, niet betwist.
[bedrijf A] moet incassokosten van € 1.068,04 betalen
2.9.
De incassokosten van € 1.068,04 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[bedrijf A] moet de contractuele rente betalen
2.10.
De contractuele rente wordt toegewezen, omdat Volkswagen genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [bedrijf A] dat niet heeft betwist. De rente over de rente wordt afgewezen, omdat niet duidelijk is welk deel langer dan een jaar verschuldigd is. Over de buitengerechtelijke kosten zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, omdat Volkswagen niet heeft gesteld waarom [bedrijf A] vanaf een eerdere datum de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
[bedrijf A] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [bedrijf A] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [bedrijf A] aan Volkswagen moet betalen op € 115,22 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 1.629,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 3.288,22. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Het vonnis in de hoofdzaak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
In de vrijwaringszaak
Waar gaat de zaak over?
2.13.
[bedrijf A] heeft op 22 oktober 2021 een operationele leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst) met Volkswagen gesloten voor een periode van 60 maanden. Zoals in de overeenkomst aangegeven is de auto aan [gedaagde] in gebruik gegeven. Volkswagen heeft de auto voor het einde van de overeenkomst ingenomen omdat de leasetermijnen niet op tijd werden betaald. Volkswagen is tegen [bedrijf A] een procedure gestart (hierna: de hoofdzaak). [bedrijf A] eist dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van dezelfde geldbedragen als waartoe [bedrijf A] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, omdat [gedaagde] met [bedrijf A] zou zijn overeengekomen dat hij de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen zou voldoen en de overeenkomst op zijn naam zou zetten. Daarnaast eist [bedrijf A] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.422,21, nu [bedrijf A] dit bedrag aan Volkswagen heeft betaald terwijl betaling voor rekening van [gedaagde] had moeten komen. [gedaagde] is het hier niet mee eens.
2.14.
[bedrijf A] heeft haar eis om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.422,21 ter zitting ingetrokken, zodat de kantonrechter deze vordering niet meer zal beoordelen.
2.15.
De eis van [bedrijf A] wordt afgewezen. Deze beslissing zal hierna worden toegelicht.
[gedaagde] is geen verplichting aangegaan
2.16.
De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] zich er toe heeft verplicht om de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen en de overeenkomst op zijn naam te zetten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.17.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde afspraak verwijst [bedrijf A] naar de WhatsApp berichten van 25 oktober 2021, waarin is opgenomen:
“(…)
[25-10-2021 16:13:41] [gedaagde] :
Vooral omdat [bedrijf B] 400€ betaald per maand
[25-10-2021 16:16:26] [persoon A] - [bedrijf A] : Oké dus er gaat €750 pm afgeschreven worden bij [bedrijf A] en daarvoor word €400 pm bijgeschreven door [bedrijf B]
[25-10-2021 16:16:35] [gedaagde] : Ja
[25-10-2021 16:16:49] [gedaagde] : En zo snel ik de cijfers van [bedrijf C] heb gaat alles over (…)”
en de WhatsApp berichten van 30 november 2022:
“(…)
Kan jij om alles juist af te ronden dit jaar de openstaande rekeningen van de auto betalen naar rdam (emotie)
Phoe! Ga ik proberen!! Even wat ik kan schuiven
(…)”
2.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de door [bedrijf A] geciteerde WhatsApp berichten van 25 oktober 2021 niet worden afgeleid dat [gedaagde] de betalingsverplichting uit de overeenkomst op zich zou nemen, noch dat hij de overeenkomst op zijn naam zou zetten. De berichten vermelden dat er per maand € 750,- bij [bedrijf A] afgeschreven gaat worden en dat [bedrijf B] € 400,- gaat betalen aan [bedrijf A] . Dat [gedaagde] in persoon een betalingsverplichting aangaat en de overeenkomst op zijn naam zal zetten blijkt niet uit deze berichten en kan daar ook niet uit worden afgeleid. [bedrijf A] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat “ [bedrijf B] ” een bedrijf betreft waar [gedaagde] werkte, waaruit de kantonrechter afleidt dat met de zinsnede “dat [bedrijf B] € 400,- gaat betalen aan [bedrijf A] ” in ieder geval niet is bedoeld dat [gedaagde] in persoon een dergelijke verplichting zou aangaan. Ook uit het WhatsApp bericht van 30 november 2022 kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat [gedaagde] (nogmaals) toezegt dat hij de leasetermijnen zal voldoen. Om te beginnen is niet duidelijk van wie de berichten afkomstig zijn en voorts blijkt niet van een onvoorwaardelijke toezegging.
2.19.
[bedrijf A] heeft ook gesteld dat [gedaagde] aanvankelijk de leasetermijnen rechtstreeks aan Volkswagen heeft betaald. Voor zover [bedrijf A] hiermee heeft willen betogen dat [gedaagde] wel degelijk een betalingsverplichting is aangegaan, geldt dat [gedaagde] dit gemotiveerd heeft weersproken en ter onderbouwing daarvan een aantal bankafschriften heeft overgelegd (zie bijlage 7) waaruit volgens hem blijkt dat [bedrijf A], de vestiging waarvoor [gedaagde] werkzaam was, de facturen van Volkswagen heeft betaald. Omdat [bedrijf A] geen (nadere) stukken in het geding heeft gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] leasetermijnen rechtstreeks aan Volkswagen heeft betaald dan wel stukken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde] de betalingsverplichtingen van de overeenkomst op zich zou nemen en de overeenkomst op zijn naam zou zetten, heeft [bedrijf A] haar stelling onvoldoende onderbouwd en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
2.20.
Op grond van het vorenstaande wordt de vordering van [bedrijf A] afgewezen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd kan daarom buiten beschouwing blijven.
[bedrijf A] moet de proceskosten betalen
2.21.
De proceskosten komen voor rekening van [bedrijf A] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [bedrijf A] aan [gedaagde] moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
3.1.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Volkswagen te betalen € 31.122,78 aan hoofdsom en contractuele rente, te vermeerderen met de contractuele van 18% per jaar over een bedrag van € 29.304,23 vanaf 1 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Volkswagen te betalen € 1.068,04 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, die aan de kant van Volkswagen worden begroot op € 3.288,22;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af;
In de vrijwaringszaak
3.6.
wijst de vordering van [bedrijf A] af;
3.7.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 1.221,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
754