ECLI:NL:RBROT:2025:8226

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
10/115248-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietige dagvaarding wegens innerlijke tegenstrijdigheid van de ten laste gelegde valsheid in geschrifte en vrijspraak voor witwassen van een geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, die werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van € 62.800,00 en het gebruik van een vals geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het tweede feit nietig is verklaard vanwege een innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging. De rechtbank oordeelt dat de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de verdachte niet duidelijk kon worden verweten wat hem precies werd aangerekend.

Wat betreft de beschuldiging van witwassen, heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het feit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet voldoende is weerlegd door het politieonderzoek. De verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was van zijn echtgenote's autobedrijf, dat zich bezighield met de aan- en verkoop van auto’s. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat het geld van criminele herkomst is en spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde witwassen.

De rechtbank heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen en gelast de teruggave van het geldbedrag aan de medeverdachte en de verdachte. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/115248-22
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Tegenspraak (art. 279 Wetboek van Strafvordering)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .
Gemachtigde raadsman mr. A.V. Broekmeulen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en partiële vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 1.900,00;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Geldigheid dagvaarding

De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging van feit 2 een innerlijke tegenstrijdigheid bevat, nu enerzijds die tenlastelegging is toegesneden op het gebruik maken van een vals en/of vervalst geschrift, maar anderzijds dit gebruik maken daarin (uitsluitend) is verfeitelijkt als het valselijk opmaken van het desbetreffende geschrift. Daardoor is het onduidelijk wat de verdachte wordt verweten, ook tegen de achtergrond van het dossier. Door deze innerlijke tegenstrijdigheid voldoet de tenlastelegging niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en zal de dagvaarding wat betreft het onder 2 ten laste gelegde nietig worden verklaard.

5.Vrijspraak

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 62.800,00. Het aantreffen van een dergelijk groot geldbedrag onder de achterbank van een auto levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op. De verklaring van de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld heeft dit vermoeden niet weerlegd waardoor een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring heeft te gelden.
5.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt van de verstrekking van informatie uit een ander lopend onderzoek inhoudende dat er op 28 oktober 2019 een Toyota Auris met kenteken [kentekennummer 1] over de A16 richting Den Haag reed en dat de inzittenden zeer waarschijnlijk in het bezit waren van verdovende middelen. Naar aanleiding van deze informatie werd voornoemde Toyota staande gehouden in Rotterdam. De auto werd bestuurd door de verdachte. Bij een nader onderzoek aan de auto werden onder de zitting van de achterbank 7 pakketten bankbiljetten aangetroffen ter waarde van € 62.800,00. Er worden geen verdovende middelen in de auto aangetroffen en uit de dossierstukken volgt niet dat er een link bestaat tussen het aangetroffen geld en de eerder genoemde melding dat de inzittenden van de auto zeer waarschijnlijk in het bezit zijn van verdovende middelen. De rechtbank komt daardoor tot het oordeel dat op voorhand niet duidelijk is of en uit welk misdrijf het geld zou zijn verkregen.
Nu het dossier geen direct bewijs voor een concreet verwervingsmisdrijf bevat, zal allereerst moeten worden vastgesteld of er in de gegeven omstandigheden sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is geweest van een gerechtvaardigd vermoeden dat het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig zou zijn. Van de verdachte mocht daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zou geven over de herkomst van het geld.
De verdachte heeft bij de politie –met een schriftelijk stuk van 13 november 2020 – een verklaring gegeven over de herkomst van het geld.
Die verklaring luidt, in de kern, dat het geld toebehoort aan het bedrijf [naam autobedrijf] van zijn echtgenote [medeverdachte] (tevens medeverdachte). Rond de ten laste gelegde pleegperiode hield [naam autobedrijf] zich onder andere bezig met de aan- en verkoop van auto’s. De verdachte was werknemer bij [naam autobedrijf] en hield zich met name bezig met de in- en verkoop van auto’s en technische werkzaamheden. Het bedrijf wilde zich verplaatsen naar Nederland en om die reden was de verdachte al enige tijd in Nederland woonachtig. Het in de auto aangetroffen geld was onder andere afkomstig van de verkoop van twee auto’s in de maanden juni en juli van 2019: een Lexus met kenteken [kentekennummer 2] voor een bedrag van € 21.000,00 en een BMW met kenteken [kentekennummer 3] voor een bedrag van € 16.000,00.
Het geldbedrag bestond voor het overige uit diverse opnames van contante bedragen van de bedrijfsrekening van [naam autobedrijf] van in totaal ongeveer € 38.000,00. Deze geldopnames zijn gedaan in Polen in lokale valuta en zijn aldaar bij wisselkantoren omgezet in euro’s.
Het geld was bedoeld om de vestiging van het bedrijf in Nederland en eventuele inkoophandelingen voor [naam autobedrijf] in Nederland te bekostigen.
De verdachte en de medeverdachte hebben verschillende bescheiden overgelegd teneinde aan te tonen hoe [naam autobedrijf] over voldoende kapitaal beschikte op haar bankrekeningen om voornoemde opnames te doen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven, die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Gelet op deze verklaring lag het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het aangetroffen geld. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen zou uit de resultaten van een dergelijk onderzoek moeten zijn gebleken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het openbaar ministerie heeft onderzoek verricht, maar dit heeft naar het oordeel van de rechtbank geen resultaten opgeleverd die voornoemde verklaring omtrent de alternatieve herkomst van dit geldbedrag in voldoende mate weerleggen. Daarbij is van belang dat er geen sprake is geweest van een concreet vermoeden van een verwervingsmisdrijf. Hoe algemener dat vermoeden, hoe minder eisen aan de verklaring van de verdachte mogen worden gesteld en hoe meer eisen moeten worden gesteld aan het onderzoek naar die verklaring.
Vast staat dat de verdachte en de medeverdachte ten tijde van het ten laste gelegde witwassen een bedrijf hadden en dat zij onder andere in auto’s hebben gehandeld. Vast staat ook dat deze handel geld heeft gegenereerd. Hoewel uit het politieonderzoek zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte en de medeverdachte het bij hun bedrijfsvoering met alle daarop toepasselijke (fiscale) regels niet altijd even nauw hebben genomen, kan daarmee niet worden gezegd dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is geweest.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de verklaring van de verdachte onvoldoende weerlegd is en dat er niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft.
5.3.
Conclusie
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het geld heeft witgewassen en dat de verdachte zal worden vrijgesproken.

6.In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het onder 1 op de lijst van inbeslaggenomen goederen (bijlage II) vermelde geldbedrag van € 62.800,00 zal een last worden gegeven tot teruggave aan een ander (de medeverdachte [medeverdachte] ) dan degene onder wie dit in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 op de lijst van inbeslaggenomen goederen (bijlage II) vermelde geldbedragen van respectievelijk € 71,07 en € 1.900,00 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 2 ten laste gelegde feit;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan [medeverdachte] (10/317095-22) van: nr. 1;
- gelast de teruggave aan verdachte van: nrs. 2 en 3.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2025.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 28 oktober 2019, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van) (een) geldbedrag(en) van 62.800 Eur en/of 1.900 Eur,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat dat voorwerp c.q. die voorwerpen geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was c.q. waren uit enig misdrijf;
2
hij in of omstreeks de periode van 24 juni 2019 tot en met 21 december 2020, te
's-Gravenhage en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten de verkoopnota van de BMW 520D met kenteken [kentekennummer 3] , als ware het
echt en onvervalst,
door de verkoopnota, althans dit geschrift, (zonder toestemming) namens de koper
in te vullen en/of te ondertekenen en/of hierop een valse verkoopprijs te noteren;