ECLI:NL:RBROT:2025:8231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
10/334231-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door rijden onder invloed van cannabis en negeren van rood verkeerslicht

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 december 2022 in Rotterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed door rood licht en had een te hoge THC-waarde in zijn bloed. Dit leidde tot een aanrijding met een bromfietser, die hierdoor gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat resulteerde in schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. De benadeelde partij, het slachtoffer van het ongeval, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte € 250,00 aan immateriële schade moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en het negeren van verkeerslichten, en de gevolgen daarvan voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/334231-22
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] te [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. J.A.J. Brahm, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Kort gezegd is het verwijt aan hem dat hij een bromfietser heeft aangereden terwijl hij door rood reed en cannabis had gebruikt. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Een enkele verkeersovertreding of een moment van onoplettendheid is onvoldoende om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het subsidiair ten laste gelegde veroorzaken van gevaar op de weg kan bewezen worden verklaard. Voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde is sprake van een zeer beperkte overschrijding van de wettelijke grenswaarde van THC in het bloed en is sprake van een eendaadse samenloop met het onder 1 ten laste gelegde.
Beoordeling
De verdachte reed op 22 december 2022 op het Zuidplein te Rotterdam in een personenauto.
Hij is op de kruising met de Pleinweg in botsing gekomen met een overstekende bromfietser, mevrouw [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Door dit verkeersongeval kon het slachtoffer haar normale bezigheden tijdelijk niet meer uitoefenen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte door een rood verkeerslicht de kruising is opgereden en dat het verkeerslicht op dat moment al vier seconden rood licht uitstraalde. Op hetzelfde moment kwam ook het slachtoffer op haar bromfiets de kruising opgereden. Zij had groen licht. De verdachte heeft, naar eigen zeggen, de bromfiets niet gezien en is vervolgens met zijn auto tegen de bromfiets gebotst, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen en gewond is geraakt. Na het ongeval is de verdachte onderworpen aan een bloedtest. Daaruit is gebleken dat de verdachte (iets) te veel THC in zijn bloed had om nog een auto te mogen besturen.
De combinatie van rijden door rood licht en een te hoge THC-waarde in het bloed, levert meer op dan een door de verdediging gestelde enkele verkeersovertreding of één moment van onoplettendheid. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat dus sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het verweer wordt verworpen.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 22 december 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg het Zuidplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van cannabis (THC) was en
- nabij de verkeerslichten met de fietsoversteekplaats een in zijn rijrichting uitstralend rood verkeerslicht heeft genegeerd en vervolgens tegen een overstekende
bromfietser te weten [slachtoffer] is gebotst, waardoor voornoemde [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op 22 december 2022 te Rotterdam een voertuig (personenauto met kenteken [kentekennummer] ), heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,2 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor bij een ander verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door zijn schuld als bestuurder van een personenauto, door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is door rood gereden en heeft een overstekende bromfiets, die groen licht had, aangereden. Verder had de verdachte op dat moment een iets te hoge THC-waarde in zijn bloed. Het slachtoffer heeft door het verkeersongeval lichamelijk letsel opgelopen. Als gevolg hiervan heeft zij pijn en ongemak ervaren en een tijd niet haar normale werk kunnen doen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij heeft de rechtbank de forse overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij de strafoplegging zwaarder meegewogen. Daarnaast is in strafmatigende zin de positieve proceshouding van de verdachte meegewogen. Hij heeft zich oprecht betrokken getoond naar het slachtoffer.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het primair ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden.
De benadeelde partij vordert, na aftrek van het door Achmea verzekeringen uitgekeerde bedrag van € 1.750,00, een vergoeding van € 4.250,00 aan immateriële schade.
De gevorderde vergoeding voor gemaakte advocaatkosten ad € 250,00 heeft de benadeelde partij op de zitting ingetrokken.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het overige gedeelte van de vordering.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000. De benadeelde partij heeft aangegeven dat Achmea verzekeringen een bedrag van € 1.750,00 aan immaterieel geleden schade aan haar heeft uitgekeerd.
Het voorgaande brengt met zich dat binnen dit strafproces € 250,00 aan immaterieel geleden schade zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 december 2022.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2022.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag
van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen
€ 250,00(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
22 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 250,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
5 (vijf) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mr. A.M.G. van de Kragt en mr. L.B. Esser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmede rijdende over de weg, het Zuidplein zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van cannabis (THC) was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
- nabij de verkeerslichten met de fietsoversteekplaats een in zijn rijrichting uitstralend rood verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens) tegen een overstekende fietser (te weten [slachtoffer] ) is gebotst en/of gereden, waardoor een ander (voornoemde [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten onder andere een gekneusde enkel en/of een hersenschudding en/of gebroken zenuwen in het (boven)been waardoor er geen (volledig) gevoel is in dat (boven)been, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(personenauto met kenteken [kentekennummer] ), daarmee rijdende op de weg, het Zuidplein,
- terwijl hij, verdachte, onder invloed van cannabis (THC) was, in elk geval verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
- nabij de verkeerslichten met de fietsoversteekplaats een in zijn rijrichting uitstralend rood verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens) tegen een overstekende fietser (te weten [slachtoffer] ) is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2022 te Rotterdam een voertuig (personenauto met kenteken [kentekennummer] ), heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,2 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.