ECLI:NL:RBROT:2025:8260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/10/688004 / FA RK 24-7848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verzoek tot nietigheid of vernietiging van het huwelijk op grond van Indiase wet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in India met elkaar zijn getrouwd. De man, die zowel de Amerikaanse als de Indiase nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken. De vrouw, die de Indiase nationaliteit heeft, verzoekt de rechtbank om haar onbevoegd te verklaren of de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Daarnaast heeft zij aanvankelijk verzocht om het huwelijk nietig te verklaren, maar heeft dit verzoek later gewijzigd naar een verzoek tot vernietiging van het huwelijk, waarbij zij zich beroept op fraude bij de totstandkoming van het huwelijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zij rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De vrouw heeft echter niet voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de gestelde fraude. De rechtbank oordeelt dat de teleurgestelde verwachtingen van de vrouw niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van fraude. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot nietigheid of vernietiging van het huwelijk af en spreekt de echtscheiding uit, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Beide partijen worden veroordeeld om hun eigen proceskosten te betalen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof in Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaakgegevens: C/10/688004 / FA RK 24-7848
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 2 juli 2025
in de zaak van:
[de man]
wonende in [plaatsnaam 1],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Holstege,
e n
[de vrouw],
wonende in [plaatsnaam 1],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.J.A. Ooms.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man, ingediend op 22 oktober 2024;
het bericht namens de man van 24 oktober 2024 met productie 1;
het verweerschrift van de vrouw met daarin een zelfstandig verzoek (tegenverzoek), en
het verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek van de vrouw, met producties 2 tot en met 4.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 12 mei 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat die pleitaantekeningen heeft overgelegd, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.4.
Ter zitting is er zijdens de vrouw veel nieuwe informatie, met name ten aanzien van het toepasselijke IPR en de gevolgen daarvan, naar voren gebracht. Daarom heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om hun stellingen ten aanzien van de geldigheid van het huwelijk na de zitting schriftelijk nader toe te lichten. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
het bericht namens de vrouw van 22 mei 2025 met productie 1 en 2, en
het bericht namens de man van 5 juni 2025.
1.5.
De vrouw heeft bij haar bericht van 22 mei 2025 haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij zich primair niet meer beroept op de nietigheid van het huwelijk, maar de vernietigbaarheid daarvan. De man stelt dat deze aanvulling van de grondslag van het verzoek in een te laat stadium is gedaan. Volgens hem wordt hij hierdoor geschaad in zijn procesvoering. De rechtbank gaat voorbij aan dit bezwaar van de man. Vast staat dat de man de gelegenheid heeft gehad om schriftelijk te reageren op dit gewijzigd verzoek. De man heeft ook gebruikgemaakt van deze gelegenheid, zo blijkt uit zijn bericht van 5 juni 2025. De rechtbank constateert dat een schending van het beginsel van hoor en wederhoor niet van toepassing is in deze situatie. De rechtbank zal om die reden het gewijzigd verzoek beoordelen.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam 2] (India) met elkaar getrouwd.
2.2.
De man heeft zowel de Amerikaanse als de Indiase nationaliteit. De vrouw heeft de Indiase nationaliteit.
Wat ligt voor?
2.3.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
2.4.
De vrouw verzoekt de rechtbank zichzelf onbevoegd te verklaren dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af te wijzen. Voorts verzoekt zij – na wijziging van haar verzoek – bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het huwelijk tussen partijen nietig te verklaren dan wel te vernietigen.
2.5.
De man verzoekt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen.
2.6.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk zowel de Indiase als de Amerikaanse nationaliteit had en de vrouw de Indiase nationaliteit, moet de rechtbank eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verschillende verzoeken en welk recht zij daarbij moet toepassen.
Rechtsmacht
3.2.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Nietig dan wel nietigheid huwelijk op grond van Indiase wet?
3.3.
Aan de orde is allereerst de vraag of het tussen de man en de vrouw op [huwelijksdatum] in India gesloten huwelijk nietig kan worden verklaard, dan wel nietig is.
Toepasselijk recht
3.4.
Partijen zijn in India gehuwd. De vraag of sprake is van nietigheid dan wel vernietigbaarheid van het huwelijk dient op grond van het Nederlands internationaal privaatrecht beantwoord te worden naar het recht waar het huwelijk is voltrokken, derhalve naar Indiaas recht. Het huwelijk van partijen is gesloten onder de Indiase Christelijke Huwelijkswet 1872 (hierna: Indian Christian Marriage Act). En ten aanzien van het einde van het huwelijk is daarmee de Indiase Echtscheidingswet 1869 (hierna: Indian Divorce Act) van toepassing is.
Beoordeling
3.5.
De vrouw stelt dat het huwelijk tussen partijen nietig dient te worden verklaard dan wel vernietigd moet worden op grond van artikel 18 en 19 van de Indian Divorce Act waarin is bepaald dat een echtgenoot een verzoek kan indienen om het huwelijk nietig en ongeldig te laten verklaren door de rechtbank. Zij stelt dat er sprake is geweest van fraude bij de totstandkoming van het huwelijk. Daardoor is voldaan aan de voorwaarde om een dergelijk verzoek in te dienen. Zo heeft de man aan de (ouders van de) vrouw kenbaar gemaakt dat hij een vaste, goed betaalde baan had, in het jaar van het huwelijk klaar zou zijn met zijn onderzoek, haar goed zou kunnen onderhouden met zijn salaris, zij daarna in de VS konden wonen in een comfortabel huis, hij volstrekt gezond was en nimmer gehuwd was. De vrouw verwijst daarbij naar uitspraken van Indiase rechtbanken, waarin huwelijksfraude leidt tot ongeldigheid van het huwelijk.
3.6.
De man betwist dat er sprake is van fraude. Zij wist dat de man een PhD volgde in Finland, was op de hoogte van zijn inkomenssituatie en wist ook dat de man de glucose in zijn bloed onder controle had. Dat het de vrouw achteraf is tegengevallen en dat partijen kozen om in Nederland te wonen, maakt het huwelijk nog niet frauduleus. Ten aanzien van de jurisprudentie die de vrouw heeft genoemd, merkt de man op dat de strekking daarvan is dat fraude iets anders is dan een verkeerde voorstelling van zaken over achtergrond, sociale status en financiële omstandigheden. Van fraude kan eerst sprake zijn indien het de essentie van het huwelijk raakt. En dat is hier niet het geval. Daar komt nog bij dat de vrouw geen enkel bewijs heeft aangeleverd van haar standpunt.
3.7.
Ook de rechtbank is van oordeel dat het om teleurgestelde verwachtingen vanuit de zijde van de vrouw gaat en dat geen sprake is van fraude. Het lag bovendien op de weg van de vrouw – zeker na de gemotiveerde betwisting door de man - om aan te tonen welke fraudeleuze handelingen door de man zijn gepleegd. Dat heeft zij niet gedaan, Daarmee heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft geen enkel bewijs aangedragen dat op enige wijze haar stelling onderbouwt. Het beroep van de vrouw op een nietigverklaring van het huwelijk dan wel vernietiging van het huwelijk zal daarom door de rechtbank worden verworpen.
3.8.
Nu het huwelijk van partijen in stand blijft, komt de rechtbank toe aan het echtscheidingsverzoek van de man.
Echtscheiding
Toepasselijk recht
3.9.
De rechtbank zal op het echtscheidingsverzoek Nederlands recht toepassen. [1]
Beoordeling
3.10.
De rechtbank zal op verzoek van de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De man heeft gezegd dat dat zo is.
Proceskosten
3.11.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in [plaatsnaam 2] (India);
4.2.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, en
4.3.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.E. Allegro, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.