ECLI:NL:RBROT:2025:8261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/10/698985 / JE RK 25-902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na spoedmachtiging

Op 14 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde te verlengen. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel bij de oma. De kinderrechter heeft eerder al spoedmachtigingen verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] en heeft nu besloten deze machtiging te verlengen tot 2 juli 2025, in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder van [minderjarige] opnieuw is opgenomen bij een GGZ-instelling, wat de situatie complex maakt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het van belang is dat de moeder de juiste hulpverlening krijgt en dat er duidelijke veiligheidsafspraken worden gemaakt voordat [minderjarige] mogelijk weer bij haar kan worden teruggeplaatst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. L.L.N. Snijder.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/698985 / JE RK 25-902
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. F. el Makhtari, kantoorhoudende te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 mei 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder (via een digitale verbinding);
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [vertegenwoordiger] .
1.3.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [begeleider] , de begeleider van de moeder bij [GGZ] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de oma vaderszijde (hierna: de oma).
2.3.
Bij beschikking van 2 april 2025 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 2 juli 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma, verleend tot 30 april 2025.
2.4.
Bij beschikking van 2 mei 2025 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma, verleend tot 30 mei 2025. De beslissing op het overig verzochte is aangehouden.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma, te verlenen voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling (de kinderrechter leest: de voorlopige ondertoezichtstelling), en de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij beschikking van 2 mei 2025 is reeds beslist over de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma voor de duur van vier weken, te weten tot 30 mei 2025. De ouders dienen hierop nog te worden gehoord. Daarnaast moet nog een beslissing worden genomen over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 2 juli 2025.
3.3.
De GI past het (aangehouden deel van) het verzoek tijdens de mondelinge behandeling aan, in die zin dat wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma, te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, en licht het als volgt toe. Op 30 april 2025 liep de op 2 april 2025 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma af. Op 1 mei 2025 heeft de moeder, na het ontslag uit [GGZ] , [minderjarige] bij de oma opgehaald en mee naar huis genomen. Op 2 mei 2025 trof de GI de moeder bij een huisbezoek opnieuw in verwarde toestand aan, waarop voor [minderjarige] opnieuw een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing binnen het netwerk, te weten bij de oma, is verzocht. De oma zorgt goed voor [minderjarige] en staat ook voor de moeder klaar. Inmiddels is de moeder weer opgenomen bij [GGZ] . Een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is daarom op dit moment niet aan de orde. Bij ontslag van de moeder uit [GGZ] , dient – in samenwerking met [GGZ] – te worden onderzocht of de moeder in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen en op welke wijze hij duurzaam en veilig bij haar kan worden teruggeplaatst. Voorwaarde is dat de moeder stabiel genoeg is om afspraken te maken en mee te werken aan hulpverlening. Daar is voldoende tijd voor nodig. Het is dan ook van belang dat het verblijf van [minderjarige] bij de oma wordt voortgezet, in ieder geval voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. In de tussentijd kan het contact tussen de moeder en [minderjarige] verder worden opgebouwd.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De moeder is het eens met het verblijf van [minderjarige] bij de oma. Er wordt goed voor hem gezorgd. Zij begrijpt echter niet waarom zij weer bij [GGZ] is opgenomen. Haar advocaat zal dit uitzoeken en met de GI onderzoeken op welke manier [minderjarige] weer bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Hiertoe dienen veiligheidsafspraken en een goed afgebakend plan te worden opgesteld. De moeder staat hiervoor open, alsook voor de inzet van de nodige hulpverlening.
4.2.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de GI. De moeder is een lieve moeder en zij zorgde voorafgaand aan haar opname bij [GGZ] goed voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] niet gelijk bij de moeder wordt teruggeplaatst, wanneer zij wordt ontslagen uit [GGZ] . De moeder moet eerst de juiste hulpverlening krijgen, zodat zij de zorg voor [minderjarige] snel weer op zich kan nemen. De vader hoopt dat de GI hem in het vervolg meer zal betrekken. Dit is voor de vader extra belangrijk nu de procedure over de zorgregeling en het ouderschapsplan door de uithuisplaatsing tijdelijk is gepauzeerd.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder opnieuw is opgenomen bij [GGZ] . Het is niet duidelijk hoelang de opname van de moeder bij [GGZ] zal duren. Ook is onduidelijk in hoeverre de moeder na haar opname bij [GGZ] stabiel genoeg is om duurzaam en op veilige wijze de verzorging en de opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. De komende periode moet worden onderzocht of en op welke wijze [minderjarige] bij de moeder kan worden teruggeplaatst. Het is van belang dat voor de moeder passende hulpverlening wordt ingezet en dat duidelijke veiligheidsafspraken worden gemaakt. In de tussentijd is het van belang dat het verblijf van [minderjarige] bij de oma wordt gecontinueerd.
5.2.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal de reeds verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma, daarom in stand houden en verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 2 juli 2025.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
laat de reeds verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, van 2 mei 2025 tot 30 mei 2025 in stand;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de oma vaderszijde, met ingang van 30 mei 2025 tot 2 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025 door mr. D.E. van Hout, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 27 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.