ECLI:NL:RBROT:2025:8269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/10?687335 / FA RK 24-7521 en C/10/698611 / FA RK 25-3277
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente 2] met elkaar zijn getrouwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, wat de man ook steunde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, waardoor de echtscheiding kon worden uitgesproken. Daarnaast was er een geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, aangezien partijen geen huwelijkse voorwaarden hadden opgesteld. De vrouw en de man hebben verschillende verzoeken gedaan met betrekking tot de verdeling van de woning, inboedel en andere goederen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was over de verdeling van de gemeenschap, omdat essentiële elementen ontbraken. De rechtbank heeft daarom de woning gelast te verkopen en de opbrengst te verdelen, evenals de andere goederen en schulden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die pas kan worden ingeschreven na afloop van de beroepstermijn. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaakgegevens: C/10/687335 / FA RK 24-7521 (echtscheiding)
C/10/698611 / FA RK 25-3277 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 2 juli 2025
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [plaatsnaam 1] (gemeente [gemeente 1]),
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.D. van den Berg,
e n
[de man],
wonende in [plaatsnaam 1] (gemeente [gemeente 1]),
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Y. Sijberden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met productie 1, ingediend op 10 oktober 2024;
het bericht van de vrouw van 21 oktober 2024 met het betekeningsexploot van 15 oktober 2024;
het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), met producties 1 tot en met 4;
het verweerschrift van de vrouw op de tegenverzoeken van de man en aanvullende verzoeken, met producties 2 tot en met 4, en
het verweerschrift van de man op de aanvullende verzoeken van de vrouw, met producties 5 tot en met 8.
1.2.
De verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 5 juni 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Beide advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente 2] met elkaar getrouwd.
2.2.
De man en de vrouw hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
Wat ligt voor?
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking de echtscheiding uit te spreken.
2.4.
De man is het eens met het verzoek om echtscheiding. Hij verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
de verdeling van de (beperkte) huwelijksgemeenschap vast te stellen conform sub 25, 28, 29, 30 en 33 van het verweerschrift;
in het kader van de verdeling van de gemeenschap
primairte bepalen dat de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres] in [postcode 1] [plaatsnaam 1], wordt verkocht aan (een) derde(n) en de verkoopopbrengst na aftrek van de hypothecaire schuld, en de met de verkoop verband houdende kosten, bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
subsidiairte bepalen dat de echtelijke woning tegen een waarde van € 333.000 zoals volgt uit het taxatierapport van 19 december 2024, wordt toebedeeld aan de vrouw, onder gehoudenheid de op de woning rustende hypothecaire lening bij [hypotheekverstrekker] voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen;
- te bepalen dat de vrouw binnen twee maanden na de te wijzen beschikking zorgdraagt dat de man door de hypotheeknemer wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de op de woning rustende hypothecaire schuld;
- te bepalen dat de vrouw binnen twee maanden na de datum van de beschikking aan de man een vergoeding wegens overbedeling betaalt, ter grootte van de helft van de overwaarde van de woning, berekend als volgt: € 333.000 (waarde van de woning) minus de helft van de openstaande hypotheekschuld € 192.237,74, verminderd met de helft van het flexibel krediet p.m., en
de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 7.980,18, binnen twee maanden na de te wijzen beschikking, uit hoofde van rentecompensatie.
2.5.
De vrouw is het eens met de verzoeken over de echtscheiding en de toedeling van de inboedel en de auto op haar naam aan haar en de auto’s op naam van de man aan de man, welke toedeling zonder verrekening plaatsvindt. De overige verzoeken van de man moeten volgens de vrouw worden afgewezen. Zij verzoekt de rechtbank voorts de wijze van de verdeling vast te stellen:
de echtelijke woning tegen een waarde van € 275.000 aan de vrouw toe te delen, inclusief de rentecontracten, onder de gehoudenheid de hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker] met lening nummer [leningnummer 1] voor haar rekening te nemen en als eigen lening te voldoen, waarbij de man ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening;
de inboedel en de auto op naam van de vrouw ([merk 1] [type 1] met kenteken [kentekennummer 1]) toe te delen aan de vrouw;
de auto’s op naam van de man ([merk 1] [type 2] met kenteken [kentekennummer 2] en de [merk 2] [type 3] met kenteken [kentekennummer 3]) toe te delen aan de man;
de bankrekeningen op naam van de man toe te delen aan de man, de bankrekening op naam van de vrouw en de bankrekeningen op beider naar aan de vrouw, en
te bepalen dat de vrouw op grond van deze verdeling aan de man een bedrag van € 32.000 is verschuldigd.
2.6.
De man stemt in het met verzoek onder sub b en c. De overige verzoeken moeten volgens de man worden afgewezen.
2.7.
Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.

3.De beoordeling

Echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal op verzoek van de vrouw en de man de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gesteld dat dit zo is.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
Overeenstemming bereikt op 3 december 2024?
3.2.
Partijen hebben op 3 december 2024 een briefje ondertekend met de volgende tekst:
“Op dinsdag 3 december zijn [de man] en [de vrouw] onderling mondeling tot een akkoord gekomen wat betreft de inboedel en afkoopsom. Dit hebben wij gezamenlijk schriftelijk genoteerd.
De afkoopsom bedraagt €32.000 waarbij de helft van het nog openstaande krediet bij komt ten tijde van de daadwerkelijke overdracht.
De auto’s:
-
De waarde van de inboedel strepen we weg tegen de waarde van de auto’s
Hypotheekrentecompensatie:
-
[de man] ziet af van zijn recht op hypotheekrentecompensatie.
De overige onderwerpen zoals pensioen e.d. zijn al tot een akkoord en zullen overzichtelijk worden toegevoegd aan deze brief waardoor de echtscheiding definitief kan worden gemaakt.
In goed overleg en beide overeenstemmend ondertekend.
[de man] [de vrouw]
(handtekening) (handtekening)”
3.3.
Volgens de vrouw heeft met ondertekening van dit briefje de verdeling van de gemeenschap van goederen plaatsgevonden. Om die reden verzoekt zij de rechtbank om te bepalen dat de man het bedrag van de afkoopsom (€ 32.000) aan haar moet betalen.
3.4.
De man is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij onder druk het briefje heeft ondertekend. De vrouw heeft misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin hij verkeerde, aldus de man. Hij betwist dat er sprake is van een overeenkomst waarmee de verdeling is vastgesteld. Mocht er al sprake zijn van een overeenkomst, dan is hij naar zijn idee voor meer dan een kwart benadeeld als bedoeld in artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De overeenkomst is om die reden vernietigbaar.
3.5.
De hoofdregel is dat de echtgenoten een gelijk aandeel hebben in de ontbonden gemeenschap, tenzij ander is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding van de gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden. [1]
3.6.
Het staat partijen dus vrij om af te wijken van de wet, mits deze afwijking plaatsvindt bij huwelijkse voorwaarden óf een overeenkomst. De vrouw doet een beroep op de laatste vorm van afwijking. Echter, dit wordt betwist door de man. Tijdens de mondelinge behandeling is het briefje van 3 december 2024 besproken om inzicht te verkrijgen in ieders beleving bij het ondertekenen van het briefje. Uit de verklaringen ter zitting nóch uit de overgelegde stukken nóch uit het briefje van 3 december 2024 kan de rechtbank de partijbedoelingen opmaken. Het is voor de rechtbank onder andere niet duidelijk waar de afkoopsom op ziet. De vrouw stelt dat deze afkoopsom betrekking heeft op de woning, maar volgens de man gaat het om een afkoopsom voor de partneralimentatie.
3.7.
Uit artikel 6:227 BW volgt dat verbintenissen die partijen op zich nemen bepaalbaar moeten zijn. Gelet op de uiteenlopende verklaringen van partijen wordt niet voldaan aan dit voorschrift. Daarbij komt dat de tekst uit het briefje ook geen uitsluitsel biedt. Essentiële elementen van een vaststellingsovereenkomst over de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap ontbreken. Hierbij moet worden gedacht aan de opsomming van de onderdelen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, de peildatum van de waardebepaling van deze onderdelen en de totstandkoming van de afkoopsom.
3.8.
Gelet op bovenstaande concludeert de rechtbank dat de tekst van het briefje niet voldoende bepalend is en daarmee niet is voldaan aan de vereisten van een overeenkomst. Een afwijking van de hoofdregel uit artikel 1:100 BW is – anders dan de vrouw stelt – niet vast komen te staan.
3.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Al zou er sprake zijn geweest van overeenkomst waarmee is afgeweken van artikel 1:100 BW, is het beroep van de man op dwaling waarbij hij voor meer dan een kwart is benadeeld niet voldoende weersproken door de vrouw. Mocht er al sprake zijn van een overeenkomst, dan zou deze overeenkomst gereedliggen voor vernietiging op grond van artikel 3:196 BW.
3.10.
Omdat een rechtsgeldige overeenkomst niet vastgesteld kan worden, dus geen verdeling heeft plaatsgevonden van de huwelijksgoederengemeenschap, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de overige verdelingsverzoeken.
Beoordeling van de verdelingsverzoeken
3.11.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
3.12.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 10 oktober 2024 ontbonden. [2] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [3] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [4]
3.13.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.14.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
De woning aan de [adres] in ([postcode 1]) in [plaatsnaam 1];
De hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker] met leningnummer [leningnummer 1];
De inboedel van de hiervoor genoemde woning;
Het doorlopend krediet bij [bank] met leningnummer [leningnummer 2];
De saldi op de bankrekeningen, en
De auto’s.
De woning, de hypothecaire geldlening en het doorlopend krediet (posten a, b en d)
3.15.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat de woning moet worden verkocht als de rechtbank de vermeende overeenkomst uit het briefje van 3 december 2024 passeert. Zoals hiervoor overwogen komt de rechtbank niet toe aan een verdeling op basis van het briefje. De rechtbank zal daarom bepalen dat de woning moet worden verkocht. Partijen zijn het er verder over eens dat de aflossingen die de vrouw op de hypotheek heeft voldaan vanaf 1 juli 2024 tot aan de overdracht van de woning aan een derde bij helfte moeten worden verrekend met de man bij overdracht van de woning ten overstaan van de notaris. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
3.16.
Na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening en het doorlopend krediet bij [bank] worden afgelost, zoals partijen ter zitting zijn overeengekomen. De aan de verkoop verbonden kosten worde bij helfte door partijen gedragen en voldaan uit de verkoopopbrengst. Als er dan een bedrag overblijft (de netto verkoopwinst), dan moeten partijen die bij helfte delen. Als er een restschuld overblijft, dan moeten partijen die in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft dragen.
3.17.
De man stelt dat hij aanspraak maakt op een vergoeding doordat de vrouw het hypotheekcontract kan voortzetten als zij de woning zou overnemen. Nu vaststaat dat de vrouw de woning niet kan overnemen, heeft de man geen belang meer bij dit verzoek. De rechtbank zal om die reden het verzoek afwijzen.
De inboedel van de woning en de auto’s (post c en f)
3.18.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw de inboedel van de woning en de auto die op haar naam staat (een [merk 1] [type 1] met kenteken [kentekennummer 1]) behoudt. De man behoudt de twee auto’s die op zijn naam staan (een [merk 1] [type 2] met kenteken [kentekennummer 2] en een [merk 2] [type 3] met kenteken [kentekennummer 3]). De man en de vrouw zijn het erover eens dat deze toedelingen zonder nadere verrekening plaatsvinden.
De saldi op de bankrekeningen (post e)
3.19.
Wat de bankrekeningen betreft, geldt het volgende. Een bankrekening met een positief saldo is in feite een vordering die partijen hebben op de bank (het geld wat je van de bank tegoed hebt). De waarde of omvang van die vordering is gelijk aan de hoogte van het saldo. Voor de vraag wat de omvang van de gemeenschap is en daarmee dus ook wat de omvang van deze vordering is, is het moment van ontbinding van de gemeenschap bepalend. Zoals hiervoor is besproken, is dat het moment van indiening van het verzoekschrift. [5] Hier is het verzoekschrift ingediend op 10 oktober 2024. Daarom moeten partijen de saldi op de bankrekeningen verdelen zoals deze waren op 10 oktober 2024.
3.20.
De saldi van onderstaande bankrekeningen komen volgens partijen voor de verdeling in aanmerking:
[rekeningnummer 1] gemeenschappelijke betaalrekening;
[rekeningnummer 2] gemeenschappelijke spaarrekening;
[rekeningnummer 3] betaalrekening op naam van de man, en
[rekeningnummer 4] betaalrekening op naam van de vrouw.
3.21.
Partijen zijn het erover eens dat ieder zijn/haar eigen rekening behoudt. Omdat de rekening met nummer [rekeningnummer 3] op naam van de man staat en zal blijven staan, moet hij de helft van het saldo op 10 oktober 2024 uitkeren aan de vrouw.
3.22.
De vrouw moet op haar beurt de helft van het saldo op 10 oktober 2024 op haar rekening met nummer [rekeningnummer 4] uitkeren aan de man.
3.23.
De rekeningen met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] staan op naam van beide partijen. Partijen zijn het erover eens dat deze rekeningen na de verkoop van de woning moeten worden opgeheven en dat de saldi bij opheffing bij helfte zal worden gedeeld.
Gedeeltelijke overeenstemming
3.24.
Zoals hiervoor is overwogen, zijn partijen het eens over de verdeling van een aantal vermogensbestanddelen. Voor die bestanddelen zal de rechtbank geen beslissing opnemen in het dictum, omdat er in dat geval geen taak is weggelegd voor de rechter. [6]
Uitvoerbaar bij voorraad
3.25.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
3.26.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente 2];
4.2.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning aan [adres] in ([postcode 1]) [plaatsnaam 1], de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker] en het doorlopend krediet bij de [bank]:
I. partijen geven binnen twee weken na de datum van deze beschikking aan [makelaar] in ([postcode 2]) [plaatsnaam 2] opdracht tot verkoop van de woning;
II. partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
III. indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
IV. partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
V. als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning;
VI. na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening bij [hypotheekverstrekker] en het doorlopend krediet bij [bank] worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden bij helfte betaald, het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
VII. ten overstaan van de notaris worden de aflossingen die de vrouw van 1 juli 2024 tot aan het moment van de overdracht van de woning aan een derde voor helfte verrekend met de man;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
4.4.
bepaalt dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek.