ECLI:NL:RBROT:2025:8290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
10/217464-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke slachtoffers door epileptische aanval van vrachtwagenchauffeur

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 augustus 2022 betrokken was bij een ernstig verkeersongeval in Nieuw-Beijerland. De verdachte, een Spaanse vrachtwagenchauffeur, verloor de controle over zijn voertuig tijdens een epileptische aanval, wat resulteerde in de dood van zes personen en een ongeboren kind, en meerdere zwaargewonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De verdachte was zich bewust van zijn medische aandoening en had zijn medicatie niet op de juiste wijze ingenomen, terwijl hij ook cocaïne had gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 38 maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bevoegd was om de vrachtwagen te besturen, gezien zijn medische toestand en het gebruik van medicatie. De vorderingen van benadeelde partijen werden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de immateriële schade van de nabestaanden van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/217464-22
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsvrouw mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3, 4, 11 en 12 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M.L. Goudzwaard en mr. B.M. van Heemst (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair (het veroorzaken van een ongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te handelen waarbij dodelijke en zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen) en onder 2 (veroorzaken van gevaar op de weg) ten laste gelegde feiten;
  • ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar met aftrek van voorarrest en veroordeling tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren;
  • ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit: veroordeling van de verdachte tot een rijontzegging voor de duur van twee jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van een ongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te handelen waarbij dodelijke en zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen, wettig en overtuigend bewezen. Er kan worden vastgesteld dat de verdachte een epileptische aanval heeft doorgemaakt direct voorafgaande aan het ongeval. Door de aanval is de verdachte de controle over het motorrijtuig, te weten een vrachtwagencombinatie/trekker met oplegger (hierna: vrachtwagen) verloren, waardoor hij met de vrachtwagen de dijk is afgereden. De verdachte wist dat hij epilepsie had en slikte daarvoor medicatie. Hij is eerder gewaarschuwd door een neuroloog dat hij medicatietrouw moet zijn, een regelmatig slaap-waakritme moet hebben en geen cocaïne moet gebruiken ter voorkoming van een nieuwe epileptische aanval. De verdachte heeft desondanks cocaïne gebruikt, tijdens zijn werkzaamheden geen regelmatig slaap-waakritme aangehouden, is niet medicatietrouw geweest en heeft tegen de dienaangaande wet- en regelgeving in aan het verkeer deelgenomen als beroepschauffeur van een vrachtwagen. Met zijn aandoening had hij daarin niet mogen rijden. De verdachte heeft aldus zijn verantwoordelijkheid niet genomen en welbewust onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen. Met zijn handelen heeft de verdachte het risico op een epileptische aanval in het verkeer aanvaard. Hier komt bij dat de verdachte ook nog eens verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Weliswaar heeft de in het bloed van de verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne en afbraakproduct daarvan geen op zichzelf staande invloed gehad op de rijvaardigheid van de verdachte ten tijde van het ongeval, maar in het bloed van de verdachte is ook een therapeutische Clonazepamconcentratie aangetroffen. Dit geneesmiddel kan bij therapeutisch gebruik een licht tot matige invloed hebben gehad op de rijvaardigheid. In het bloed is verder een therapeutische Lamotrigineconcentratie aangetroffen die eveneens invloed had op het bewustzijn en gedrag van de verdachte. Deze medicijnen kunnen elkaars dempende werking versterken. Dat deze medicatie van invloed is op de rijvaardigheid volgt tot besluit uit de wet- en regelgeving.
Het onder feit 2 ten laste gelegde veroorzaken van gevaar op de weg voor alle overige aanwezigen op de barbecue onderaan de dijk kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Het is evident dat de gedragingen van de verdachte ook hebben geleid tot het veroorzaken van gevaar op de weg. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, maar de vrachtwagen van de verdachte had nog veel meer mensen kunnen doden of verwonden.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging betoogt primair dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor ‘de epileptische aanval als oorzaak van het rijden van de dijk’. De verdachte heeft op verschillende momenten en vragen verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat er is gebeurd. Hij doet wel pogingen om hier een verklaring voor te vinden, zoekt naar antwoorden, gaat in vermoedens mee dat hij een epileptische aanval zou hebben gehad, maar van ‘weten’ wat de reden van het ongeval is, is geen sprake. De herinneringen en verklaringen van de verdachte geven geen uitsluitsel over een epileptische aanval. De overige vermeende bewijsmiddelen zijn indirect, voor meerdere uitleg vatbaar, onvoldoende feitelijk en/of strijdig met de ten laste gelegde epileptische aanval als oorzaak van het rijgedrag. De toestand waarin de verdachte verkeerde vlak voor en vlak na het ongeval, is geen steunbewijs voor de epileptische aanval. Daarbij heeft de verdediging verzocht de deskundige rapportages van de door de rechter-commissaris benoemde neuroloog [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die de verdachte niet heeft onderzocht, buiten beschouwing te laten. Hij heeft zijn rapportages gebaseerd op de aan hem verstrekte stukken, doet op grond daarvan een onjuiste aanname – te weten dat de verdachte het bewustzijn zou hebben verloren – en trekt een conclusie. De feiten en omstandigheden zoals die volgen uit het procesdossier zijn voor die conclusie niet of onvoldoende redengevend. Het is allereerst geen feit dat de verdachte het bewustzijn zou hebben verloren. Dit had onderzocht moeten worden, in plaats daarvan is dit in het onderzoek als vertrekpunt genomen. Het dossier vermeldt weliswaar een aantal feiten, omstandigheden en conclusies die de mogelijkheid van een epileptische aanval
kunnenondersteunen, maar deze kunnen ook allemaal anders worden uitgelegd. Voor zover de rechtbank de rapportages van [naam 1] een ‘kerend punt’ acht in een (eventuele) bewijsmiddelenconstructie, verzoekt de verdediging (delen van) het medisch dossier van de verdachte – met toestemming van deze – toe te voegen aan het procesdossier, zodat de rechtbank zich ervan kan vergewissen dat [naam 1] in zijn rapportages te veel heeft ingelezen in de medische (voor)geschiedenis van de verdachte.
De verdediging vraagt aandacht voor de aannemelijke mogelijkheid dat de verdachte, na stil te hebben gestaan op de weg, welbewust op enig moment zijn weg heeft willen hervatten. Dat hij de bocht daarbij verkeerd heeft ingeschat en te breed heeft genomen, of te laat heeft ingestuurd en dientengevolge van de weg is afgeraakt en daardoor van het dijktalud is afgerold. In getuigenverklaringen wordt het nemen van een bocht beschreven. Het past ook beter bij de verklaringen van twee getuigen die het hebben over een bocht, het feit dat de verdachte met zijn echtgenote (handsfree bellend) aan het praten was, evenals met de bestuurder van het bestelbusje (zijnde een van deze twee getuigen) op het kruispunt en de omstandigheid dat de verdachte voor zover hij het zich kan herinneren geen aanval voelde opkomen.
Het rijgedrag van de verdachte met voornoemde actieve en logische, kennelijk bewuste, handelingen past niet bij het doormaken van een epileptische aanval. Uit het rapport dat in opdracht van de verdediging door Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) is opgesteld blijkt namelijk dat er drie acties van de verdachte zijn geweest: gas geven, gas loslaten en remmen. Een andere onbekende oorzaak kan evenmin worden uitgesloten. Verzocht wordt om de verdachte integraal vrij te spreken.
Subsidiair betoogt de verdediging dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de ten laste gelegde omstandigheden die zouden leiden tot schuld in de zin van artikel 6 WVW, respectievelijk verwijtbaar gevaar in de zin van artikel 5 WVW. Allereerst kan niet bewezen worden dat de verdachte zijn anti-epileptica niet op de voorgeschreven wijze zou hebben ingenomen. Ten tijde van het ongeval was de medicatie al jaren op hetzelfde niveau en hield de verdachte zich daaraan. Het bloedonderzoek bevestigt grotendeels wat de verdachte over zijn medicijngebruik heeft verklaard. Verzocht wordt om de verdachte van dit onderdeel vrij te spreken. Zo de rechtbank anders van oordeel zou zijn, geldt dat van een causaal verband tussen het vermeende niet conform voorschrift gebruiken van Valproïnezuur en het optreden van een epileptische aanval en daarmee het ongeval geen sprake is. [naam 1] deelt dit laatste niet, maar treedt hier buiten zijn deskundigheid. Voorts blijkt uit het bloedonderzoek dat de verdachte op enig moment cocaïne heeft gebruikt, maar niet valt vast te stellen dat de verdachte minder dan 48 uur voor het ongeval cocaïne had gebruikt zoals ten laste is gelegd. Verzocht wordt om van dit onderdeel vrij te spreken. Daarbij komt dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor een causaal verband tussen cocaïnegebruik en het ontstaan van epileptische aanvallen. [naam 1] , die dit verband wel aanneemt, treedt (ook) hier buiten zijn deskundigheid. De verdediging wijst erop dat de apotheker-toxicoloog [naam 2] (hierna: [naam 2] ), die in opdracht van de officier van justitie heeft gerapporteerd, niet bekend is met wetenschappelijk onderzoek waaruit dit verband volgt. Zo dit causaal verband desondanks zou worden aangenomen is het zeer de vraag of de verdachte hierop is gewezen. [naam 1] maakt hiervan melding in zijn rapportage(s), maar het medisch dossier van de verdachte wijst dit niet uit. Er is hoogstens uit af te leiden dat de verdachte eerder cocaïne had gebruikt en een epileptische aanval had gehad. Van schuld of gevaar in verband met de cocaïne is geen sprake. Tot slot was de verdachte in het bezit van een geldig en geschikt rijbewijs om de vrachtwagen te besturen. Daarmee was hij ook bevoegd om met de vrachtwagen te rijden. Dat dit gelet op geldende wettelijke bepalingen niet het geval zou zijn, doet daar niet aan af. De verdachte heeft alle benodigde Spaanse procedures voor het geldig verkrijgen van zijn rijbewijs doorlopen. Over het antwoord op de vraag of hij een rijbewijs zou hebben moeten krijgen, kan getwist worden. Feit is dat die vraag door de Spaanse equivalent van het Centraal Bureau Rijvaardigheid met ja is beantwoord. Uit het document ‘Informatie over rijbewijs’ afkomstig van het Provinciale Hoofd van Verkeer bij het Provinciaal Hoofdkwartier voor Verkeer - Murcia, vallend onder het Directoraat-Generaal Verkeer (hierna: het Provinciale Hoofd van Verkeer) is te lezen dat de verdachte in verband met de verlengingen en geldigheid van zijn rijbewijs medisch is onderzocht en dat zijn medische dossier is ondertekend. Daaruit is af te leiden dat kennis is genomen van het medisch dossier van de verdachte, waarin ook is te lezen dat hij is gediagnosticeerd met epilepsie en wanneer hij volgens de neuroloog epileptische aanvallen zou hebben gehad. Als dit in twijfel wordt getrokken was nader onderzoek hiernaar op zijn plaats geweest. Dat de verdachte niet bevoegd zou zijn geweest om met de vrachtwagen te rijden, kan hierom niet bewezen worden.
In het kader van de strafmaat voert de verdediging uitdrukkelijk aan dat de strafverzwarende omstandigheid van artikel 8, eerste lid, WVW niet aan de orde is. Rijden met de geneesmiddelen Lamotrigine of Clonazepam is onder omstandigheden verboden, maar dat verbod is niet gekoppeld aan een concreet percentage. Het is gekoppeld aan de concrete toestand waarin een verdachte, onder invloed van die middelen, verkeerde (en aan de wetenschap van de verdachte hiervan). Bepalend is of de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van Lamotrigine en Clonazepam dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht, en dat hij dat wist. Die vraag is niet in algemeenheden of aan de hand van gemiddelde vergelijkingen te beantwoorden. De neveneffecten van geneesmiddelen zijn sterk afhankelijk van vele omstandigheden, waaronder de mate van gewenning. De verdachte gebruikt deze middelen al jaren in dezelfde dosering waardoor het niet aannemelijk is dat de bijeffecten zodanig waren dat de verdachte niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht. Als gevolg van het vorenstaande alsmede als gevolg van het bepaalde in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen de straffen niet zo uitvallen als gevorderd door de officier van justitie.
4.3.
Beoordeling feit 1 primair
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een zeer, dan wel aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het (on)geval. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank in dit kader de volgende feiten en omstandigheden vast.
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Het verkeersongeval
Op 27 augustus 2022 was de verdachte de bestuurder van een motorrijtuig, te weten een vrachtwagencombinatie die bestond uit een witte Scania R450 trekker en een daarachter gekoppelde oplegger (hierna: de vrachtwagen). Hij was daarmee op 24 augustus 2022 vertrokken vanuit Murcia, Spanje. De verdachte reed op 27 augustus 2022 omstreeks 18:00 uur – in verband met een omleidingsroute die hem vanaf de A29 over dijken en binnenwegen van de Hoeksche Waard stuurde – met de vrachtwagen op de Zuidzijdsedijk in Nieuw-Beijerland (gemeente Hoeksche Waard). Aan de overkant van het kruispunt van de Zuidzijdsedijk met de Langeweg bevindt zich aan de onderzijde van de dijk een terrein. Op dit terrein was op dat moment een barbecue van de plaatselijke IJsclub gaande voor een grote groep personen.
De verdachte is met de vrachtwagen van de dijk afgereden en daarbij in aanrijding gekomen met op de barbecue aanwezige personen. Als gevolg hiervan zijn zes personen en een ongeboren kind overleden, en meerdere personen (zwaar)gewond geraakt. Ten aanzien van allen staat vast dat er een causaal verband is met het ongeval.
Onderzoek ter plaatse
Er is door het team Forensische Opsporing Verkeer (hierna: het team) onderzoek gedaan naar de locatie van de aanrijding en de toedracht van het ongeval. Kort samengevat zijn de bevindingen in een drietal processen-verbaal Verkeersongevallen Analyse (hierna: VOA) als volgt.
De Zuidzijdsedijk bestaat ter plaatse uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide richtingen. De rijbaan is gelegen op een dijklichaam met aan beide zijden bebouwing. De rijbaanbreedte bedraagt 5,70 meter. Het hoogteverschil tussen dijk (wegdek) en onderzijde dijklichaam is 2,6 meter. Aan de onderzijde van het dijklichaam ligt een toegangsweg naar de onderaan de dijk gelegen woningen en fietspad. Ter plaatse is geen sprake van uitzicht belemmerende obstakels. Er hebben zich geen bijzondere weersomstandigheden voorgedaan, welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
De vrachtwagen is vanuit stilstand nagenoeg in een rechte lijn de dijk afgereden. De eindpositie van de vrachtwagen was onder aan de dijk, op het aangrenzende erf van de woning met [huisnummer] .
Onderzoek vrachtwagen
Er is door het team VOA onderzoek verricht aan de vrachtwagen om uit te kunnen sluiten dat het ongeval aan technische mankementen te wijten was. Daarvan was geen sprake. Voorts is niet gebleken van andere van buitenaf komende omstandigheden die het ongeval hebben kunnen veroorzaken.
Uit de tachograafgegevens van de vrachtwagen volgt dat deze op de Zuidzijdsedijk op het kruispunt met de Langeweg heeft stilgestaan tussen 18:06:26 uur en 18:06:50 uur. Hierna versnelde de vrachtwagen in zeven seconden naar 31 km/u, waarbij ongeveer een afstand van 28 meter was afgelegd, waarna de vrachtwagen weer vertraagde en tot stilstand kwam na 23 seconden. Tijdens dit traject zou de vrachtwagen een totaal van ongeveer 56 meter hebben afgelegd (met een foutmarge van drie meter).
Uit een testrit met de vrachtwagen volgt dat wanneer de vrachtwagen (die voorzien is van een automatisch geschakelde versnellingsbak) stilstond en de versnellingsschakelaar in de stand D (Drive) stond, de versnelling nog niet stond ingeschakeld. Een versnelling werd pas ingeschakeld op het moment dat er gas gegeven werd. De vrachtwagen kwam op een vlakke weg niet in beweging wanneer de bedrijfsrem gelost werd. Om daadwerkelijk in beweging te komen moest er daadwerkelijk gas gegeven worden, zodat er een versnelling ingeschakeld werd.
De vrachtwagen heeft nog ongeveer 20 meter op de verharde rijbaan van de Zuidzijdsedijk gereden voordat hij de dijk afreed.
Uit nader onderzoek naar de acceleratie van de voertuigcombinatie en de mogelijkheid tot ingrijpen bij acceleratie in het rapport van 15 november 2022 bleek dat indien bij vollast gasgeven het rempedaal werd bediend (volledig indrukken, dus noodremming) de voertuigcombinatie binnen enkele meters tot stilstand kwam. De bediening van het gaspedaal werd op dat moment onderbroken.
Informatie medische voorgeschiedenis
In verband met het onderzoek naar de oorzaak van het verkeersongeval en de situatie van de verdachte zoals hij werd aangetroffen in de cabine na het ongeval is nadere medische informatie opgevraagd in zijn land van herkomst: Spanje. In de ‘Samenvatting beschikbaar gestelde medische correspondentie’ in de rapportage van [naam 1] van 9 augustus 2023 is omtrent de medische voorgeschiedenis van de verdachte op grond van de Spaanse informatie het volgende vermeld.
De verdachte is sinds de leeftijd van 15 jaar bekend met epilepsie en gebruikt daarvoor medicatie.
Op 10 januari en 21 juni 2009 is de verdachte op een Spoedeisende hulp (hierna: SEH) gezien wegens een epileptische aanval. Beide keren gaf hij aan cocaïne gebruikt te hebben.
Op 11 juli 2017 is de verdachte voor een consult gezien door een neuroloog. De verdachte had in de maand daarvoor twee epileptische aanvallen gehad. De aanvallen waren vergelijkbaar met de aanvallen die hij normaliter had. De verdachte was zelf minder medicatie gaan nemen. In deze samenvatting is voorts – de rechtbank: in tegenspraak met het hiervoor vermelde over aanvallen in 2009 – aangehaald dat de voorgaande aanval 15 jaar geleden was. Gedurende een periode zou hij niet dagelijks medicatie hebben genomen. Sinds hij twee aanvallen had gehad, slikte hij om de dag medicijnen. De aanvallen begonnen volgens de verdachte (toen) met een toenemend gevoel van warmte, alsof hij elektriciteit kreeg toegediend. Nadien verlies van bewustzijn, een minuten durend verminderd bewustzijn en tonisch-clonische aanvallen van de vier ledematen met later verwarring, slaperigheid, vermoeidheid en spierpijn. In geen enkel geval had hij last gehad van ontspanning van de sluitspier, noch van een tongbeet. De verdachte liet weten sinds ongeveer een maand geen drugs meer te gebruiken. De neuroloog adviseerde dagelijkse behandeling met Lamictal 50-0-0 mg, Rivotril 0,5 mg 0-0-2 mg en Depakine Chrono 0-0-1000 mg. Ook adviseerde de neuroloog geen drugs te gebruiken en werd het belang van dagelijkse therapeutische opvolging benadrukt met het aanhouden van een regelmatig slaap-waak ritme. Een geadviseerde vervolgafspraak vond niet plaats.
Op 13 april 2018 werd de verdachte op de SEH gezien in verband met een epileptische aanval.
De verdachte werd op 20 november 2019 op de SEH gezien na een tonisch-clonische aanval
.De dag voor het bezoek aan de spoedeisende hulp had hij zijn medicatie niet genomen.
Tenslotte vermeldt [naam 1] in zijn overzicht nog: “In de verslagen van consulten van de periode 26-09-2000 tot en met 17-11-2022 staat genoteerd dat verdachte op 09-11-2000,
05-04-2002, 18-12-2012 en 11-07-2017 werd gezien in verband met epilepsie. Op 05-08-2021 werd verdachte gezien voor een spoedafspraak in verband met een extra recept Rivotril 2 mg. Verdachte gebruikte Rivotril 2 mg voor noodgevallen, (citaat “Ik heb het in mijn zak voor het geval ik het nodig heb, maar ik gebruik het nooit”).”
In de vrachtwagen aangetroffen rijbewijzen
Bij de doorzoeking van de vrachtwagen is in de bovenste middenconsole een portemonnee met diverse pasjes aangetroffen, waaronder een
permiso de conducción(4a. 13-05-2022, 4b.
26-02-2031, categorie AM-B-BE-C1-C-C1E-CE) en een
tarjeta de conductor(4a. 09/03/2021, 4b. 09/03/2026)
.Voorts is in de onderste la van de middenconsole een pasjeshouder aangetroffen met een
tarjeta de cualificación del conductor(4a. 16/01/2022, 4b. 16/01/2027, categorie C1-C-C1E-CE).
Informatie over de Spaanse rijbewijzen en overig verkeersgedrag
Uit de van de Spaanse autoriteiten verkregen informatie omtrent de rijbewijzen en rijbevoegdheid van de verdachte blijkt het volgende.
Op 18 maart 1997 heeft de verdachte zijn rijbewijs categorie B1 behaald. Uit voornoemde informatie blijkt niet wanneer hij zijn rijbewijs categorie B heeft behaald, wel is te zien dat dit rijbewijs op 28 april 2015 is verlengd. Om die reden is de verdachte medisch onderzocht. Op de ‘Specificatie van het Medische Verslag’ van het onderzoek van diezelfde datum staat niets vermeld in het vak ‘Aandoeningen’ en evenmin in het vak ‘Beperkingen’. De uitslag is dat de verdachte geschikt is.
Op 14 december 2015 heeft de verdachte zijn rijbewijs categorie C gehaald en op 3 februari 2016 zijn rijbewijs categorie CE.
Op 3 maart 2020 is het rijbewijs van de verdachte tijdelijk ingevorderd door de Spaanse autoriteiten. De verdachte heeft toen de cursus ‘verkeersbewustmaking’ en ‘opnieuw heer in het verkeer’ moeten volgen, tevens heeft hij een verkeersexamen gedaan. Op 20 augustus 2020 is de verdachte onderzocht ten behoeve van het terugkrijgen van zijn rijbewijs categorie EC (de rechtbank leest: CE). Op de ‘Specificatie van het Medische Verslag’ van het onderzoek staat niets vermeld in het vak ‘Aandoeningen’ en evenmin in het vak ‘Beperkingen’. De uitslag is dat de verdachte geschikt is. Op 16 september 2020 heeft de verdachte zijn rijbewijs teruggekregen.
Op 26 februari 2021 is het CE rijbewijs van de verdachte verlengd. Om die reden is de verdachte medisch onderzocht. Op de ‘Specificatie van het Medische Verslag’ van het onderzoek van diezelfde datum staat niets vermeld in het vak ‘Aandoeningen’ en evenmin in het vak ‘Beperkingen’. De uitslag is dat de verdachte geschikt is. Het rijbewijs is voor groep I verlengd tot 26 februari 2031. Voor groep II tot 26 februari 2026 (sic).
Op 3 maart 2021 heeft de verdachte een internationaal rijbewijs gekregen.
Uit informatie verkregen van een Deense Hoofdofficier van Justitie volgt dat de verdachte op 4 november 2021 betrokken is geweest bij een ongeval op een snelweg in Denemarken. De verdachte is bij het besturen van een vrachtwagen, op twee andere voertuigen ingereden die stonden te wachten bij een stoplicht. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij had stilgestaan achter de anderen en dat het eerste wat hij zich daarna herinnerde was dat hij in het ziekenhuis was. Hij had pijnstillers genomen voor zijn rugpijn en een oude heupoperatie. De strafrechtelijke aanklacht tegen hem is ingetrokken, omdat er geen aanwijzingen waren dat hij had gereden onder invloed van drugs of alcohol.
Op 14 april 2022 heeft de verdachte een Spaanse administratieve sanctie gekregen voor het onzorgvuldig besturen van een vrachtwagen (zigzaggen). Op diezelfde datum kreeg hij eveneens een Spaanse administratieve sanctie voor rijden met drugs in het lichaam (cocaïne,
benzoylecgonine en MDMA).
Op 25 april 2022 heeft de verdachte een Spaanse administratieve sanctie gekregen voor rijden met drugs in het lichaam (cocaïne, benzoyfecgomne en MDMA).
Op 13 mei 2022 heeft de verdachte een duplicaat rijbewijs gekregen wegens verlies van geldigheid.
Het Provinciale Hoofd van Verkeer heeft op 16 maart 2023 op de vraag van het Openbaar Ministerie welke rijbewijzen aan de verdachte zijn afgegeven, geantwoord dat hij “de houder is van een rijbewijs categorie ‘AM, B, C en EC’ verkregen door het afleggen van een examen Inhoudende algemene kennistesten en de testen van bekwaamheid en gedrag op wegen open voor algemeen verkeer, met een geldigheidsduur tot 26.02.2031 voor categorieën AM en B, en tot 26/02/2031 voor categorieën C en EC.” (De rechtbank begrijpt dat deze antwoorden zien op de aangetroffen permisso
de conducciónen houdt de datum van “26/02/2031” voor de categorieën C en EC voor onjuist.)
Op de vraag of er beperkingen of bijzondere voorwaarden gelden ten aanzien van de aan de verdachte afgegeven rijbewijzen en zo ja wat deze beperkingen of bijzondere voorwaarden inhouden heeft het Provinciale Hoofd van Verkeer geantwoord “bij de laatste uitgevoerde verlengingen is er geen registratie van ziekten of beperkende aandoeningen (de laatste medische onderzoeken zijn bijgevoegd). De laatste verlenging werd uitgevoerd in het Medisch Onderzoekscentrum (rechtbank: hierna: het centrum) Cecomar de caravaca (niet langs Hoofdkwartier), hij is medisch onderzocht, er is een foto gemaakt en het medisch dossier ondertekend.” Het laatste medisch rapport is opgemaakt op 1 maart 2023 ten behoeve van het terugkrijgen van de rijbewijzen wegens verlies van geldigheid (de rechtbank: waarvan aan de verdachte kennis is gegeven op 22 december 2022). Op de Specificatie van het Medische Verslag van het onderzoek van 1 maart 2023 ten behoeve van het terugkrijgen van het rijbewijs CE staat niets vermeld in het vak ‘Aandoeningen’ en evenmin in het vak ‘Beperkingen’. De uitslag is dat de verdachte geschikt is. Als gevolg van een aan de verdachte opgelegde ‘conservatoire maatregel’ (de rechtbank: voortvloeiend uit schorsingsvoorwaarde 7 van de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 22 september 2022) is het rijbewijs van de verdachte vooralsnog van 14 februari 2023 tot 21 september 2026 ingetrokken en zal aan hem in de tussentijd geen nieuw rijbewijs worden verstrekt.
Medisch onderzoek verdachte na het ongeval
Bij de verdachte is na het ongeval door forensisch arts [naam 3] bloed afgenomen. In het bloed dat onderzocht is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werden anti-epileptica aangetroffen, namelijk 0,008 mg/l Clonazepam, 3,5 mg/l Lamotrigine en minder dan 10 mg/l Valproïnezuurconcentratie. Daarnaast is er cocaïne in het bloed aangetoond, minder dan 0,005 mg/l, en de omzettingsproducten van cocaïne genaamd methylecgonine en benzoylecgonine.
De verdachte is na de bloedafname overgebracht naar het Albert Schweitzer Ziekenhuis. De rechter-commissaris heeft [naam 1] gevraagd aan de hand van het medisch dossier van dit ziekenhuis een reconstructie te geven van de gezondheidstoestand van de verdachte op 27 en 28 augustus 2022. Daaruit volgt (door de rechtbank aangevuld met de informatie van de forensisch arts [naam 4] ) dat SEH-arts [naam 5] die de verdachte op 27 augustus 2022 heeft onderzocht, noteerde dat de verdachte bij lichamelijk onderzoek naar urine rook. Verder werd genoteerd dat de verdachte op zondag 21 augustus 2022 cocaïne had gebruikt en dat de verdachte eergisteren zijn medicatie niet had ingenomen. Het lichamelijk onderzoek liet geen afwijkingen zien. Een CT van de schedel liet geen bloeding of recente ischemie zien. Neuroloog [naam 6] (die op 27 augustus 2022 bij de verdachte in consult werd geroepen) noteerde dat bij het lichamelijk onderzoek geen tongbeet of andere afwijkingen zijn waargenomen. Bij een CT-scan van de schedel zijn geen bloedingen of recente infarcten waargenomen. Deze artsen concludeerden dat er sprake was van een mogelijke onwelwording tijdens het autorijden. De verdachte was bekend met epilepsie, een recidief was niet uit te sluiten. De verdachte had (nog een beetje) hoofdpijn en spierpijn als na eerdere insulten. Luxerende factoren konden bestaan uit verminderde compliance van het anti-epileptica gebruik en cocaïnegebruik. Na het onderzoek kon de verdachte met ontslag. Hij kreeg een rijontzegging.
Op 28 augustus 2022 is de verdachte gezien door neuroloog [naam 7] , na verwijzing door de forensisch arts [naam 8] . Dit in verband met aanvullend onderzoek naar aanleiding van een mogelijke wegraking op 27 augustus 2022. De forensisch arts had gebeld voor overleg met aanvullende informatie ten aanzien van de anti-epiletica. De informatie van 27 augustus 2022 klopte niet. De verdachte gebruikte Valproïnezuur 1500 mg AN, Clonazepam 1 d.d. 0,5 mg AN en Lamotrigine 1 d.d. 50 mg AN. De verdachte had dit in ieder geval op 27 en 28 augustus 2022 niet ingenomen. Hij zou in de avond weer gaan starten. Gevraagd werd of er onderzoek mogelijk was om een doorgemaakt epileptisch insult meer of minder waarschijnlijk te maken. De neuroloog besprak dat aanvullend lab-onderzoek inclusief lactaat, CK en elektrolyten kon worden gedaan en spiegels anti-epileptica, met de kanttekening dat dit 24 uur na het event zou worden afgenomen en dus minder zou zeggen. Er kon een EEG worden gemaakt en tevens een ECG aangezien een cardiale oorzaak bij een onwelwording ook mogelijk was.
Uit de verslaglegging van voornoemde neuroloog volgt onder meer dat op een elektrocardiogram (hartfilmpje; onderzoek naar elektrische activiteit van het hart) geen klinisch relevante afwijkingen zijn gevonden. Alsmede dat op een elektro-encefalogram (hersenfilmpje; onderzoek naar elektrische activiteit van de hersenen) verschillende malen een afwijkende elektrische hersenactiviteit is waargenomen passend bij epilepsie. Er is geen elektrische hersenactiviteit waargenomen die past bij een recente aanval van epilepsie.
De neuroloog noteerde dat zowel de informatie van het lab-onderzoek als het EEG een doorgemaakt epileptisch insult niet definitief kon aantonen dan wel uitsluiten. Via de tolkentelefoon werd het medicatiegebruik nagevraagd. De verdachte had de anti-epileptica op vrijdag 26 augustus 2022 ingenomen, hij had waarschijnlijk 25 augustus of 24 augustus 2022 een keer vergeten. De neuroloog concludeerde dat er sprake was van een onwelwording tijdens autorijden, mogelijk op basis van een recidief insult bij een patiënt die bekend was met epilepsie bij een eenmalig vergeten medicatie. De neuroloog adviseerde de anti-epileptica in de huidige dosering te continueren. Tevens een rijontzegging.
4.3.2.
Was er sprake van een epileptische aanval bij de verdachte?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er bij de verdachte sprake is geweest van een epileptische aanval waardoor hij de controle over zijn lichaam en de vrachtwagen is verloren.
De rechtbank betrekt bij de beantwoording van deze vraag allereerst de verklaringen van de verdachte zelf. De rechtbank kan het betoog van de verdediging onderschrijven voor zover wordt aangevoerd dat de verdachte zich niets van het verkeersongeval kan herinneren. Dit is anders waar de verdediging stelt dat de verdachte geen verklaring voor het verkeersongeval kan geven. Uit twee verschillende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat hij spreekt over een epileptische aanval die hij op 27 augustus 2022 heeft gehad. Zo heeft hij op 29 augustus 2022, desgevraagd naar hetgeen er gebeurt als hij een epileptische aanval krijgt, geantwoord dat hij dat niet weet. Hij weet het pas als hij het gehad heeft, dan heeft hij pijn aan zijn hoofd, spierpijn en last van stuiptrekkingen. De enige keer dat hij urineverlies heeft gehad was deze keer. In zijn verklaring van 29 november 2023 heeft de verdachte op de vraag wanneer hij zijn laatste aanval heeft gehad geantwoord: “Dat is op 27 augustus 2022 (…) geweest. Deze datum vergeet ik heel mijn leven niet meer”. Dat de verdachte in deze verklaringen mee zou zijn gegaan met de suggestie van anderen dat het een epileptische aanval zal zijn geweest, zoals door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank op grond van deze toelichting van de verdachte zelf onaannemelijk.
De rechtbank acht bij de beantwoording van voornoemde vraag verder van belang wat door getuigen ter plaatse zowel over de toestand van de verdachte vóór als na het ongeval is verklaard. Zo heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat hij aankwam bij de kruising Zuidzijdsedijk / Langeweg en daar de vrachtwagen zag staan. Hij wilde de verdachte aanspreken om hem te helpen, maar kreeg geen contact en zag dat de verdachte met zijn handen begon te schudden, waarbij één hand laag was en de ander hoog. Vervolgens zag hij dat de vrachtwagen van de dijk afreed. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het leek of de chauffeur in gesprek was met de chauffeur van een wit busje. Hij zag dat de verdachte zijn armen omhoog deed en dat enkele seconden later de vrachtwagen in de richting van de barbecue begon te rijden. De getuige [getuige 3] , die de cabine van de vrachtwagen in is gegaan nadat deze tot stilstand was gekomen, heeft de motor uitgedaan. Hij trof in de cabine de verdachte verward aan. Dat verwarde bleek uit het spreken van wartaal. De verdachte was niet goed en deed zijn armen steeds omhoog tijdens het spreken van die wartaal. De getuige [getuige 4] , die ook de cabine van de vrachtwagen in is gegaan, zag dat de verdachte voor zich uitstaarde en hoorde dat hij een snurkende ademhaling had. Deze getuige kreeg geen contact met de verdachte. Ook de getuige [getuige 5] zag dat de verdachte na het ongeval helemaal in een andere wereld was, hij was bevroren en keek strak voor zich uit. De verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die ter plaatse kwamen hebben de verdachte beschreven als iemand die ondersteund moest worden, omdat hij moeite had om op zijn eigen benen te staan, apathisch voor zich uitkeek en langzame schokkende bewegingen met zijn hoofd maakte. Tevens had de verdachte een natte vlek in zijn broek ter hoogte van zijn kruis. Al deze waarnemingen tezamen geven een beeld van iemand die niet in staat was om te reageren en zijn, gelet op de beschouwing van de deskundige [naam 1] hierna, te duiden als kenmerken van een epileptische aanval.
De rechtbank baseert zich bij de beantwoording van voornoemde vraag vervolgens op de drie rapportages die door [naam 1] zijn uitgebracht. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding om de rapportages van deze deskundige uit te sluiten voor het bewijs, zoals door de verdediging verzocht. De rechtbank acht de beantwoording van de vragen in deze rapportages evenals de getrokken conclusie – in samenhang bezien – voldoende onderbouwd en concludent. Dat [naam 1] ‘te veel in de aan hem verstrekte vertaalde Spaanse stukken heeft gelezen’, zoals door de verdediging is betoogd, is niet genoegzaam geïllustreerd, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft om aan te nemen dat de Spaanse medische informatie door [naam 1] onvolledig of onjuist is aangehaald. Ook het voorwaardelijke verzoek om (delen van) het medische dossier van de verdachte aan de processtukken toe te voegen, wijst de rechtbank af.
[naam 1] heeft – naast hetgeen reeds onder de feiten en omstandigheden is weergegeven over de reconstructie van de medische situatie van de verdachte op 27 en 28 augustus 2022 – voorts de vraag (met nummer 28) beantwoord of hij ( [naam 1] ) gezien de medische bevindingen over de verdachte van 27 en 28 augustus 2022 en de overige bevindingen in het dossier kan uitleggen of bij de verdachte sprake was van een epileptische aanval kort voor en/of op het moment van het verkeersongeval.
[naam 1] komt in de rapportages tot een positieve beantwoording van die vraag. Het verkeersongeval werd veroorzaakt doordat de verdachte als chauffeur van de vrachtwagen een epileptische aanval heeft gehad. [naam 1] komt tot die conclusie op grond van de voorgeschiedenis van de verdachte met epilepsie, de beschrijving van de toestand waarin de verdachte zich bevond na het ongeval, alsmede het feit dat de verdachte (tegenover de neuroloog [naam 7] ) heeft verklaard dat hij zijn medicatie niet op de voorgeschreven wijze had gebruikt in de dagen voorafgaand aan het verkeersongeval.
De rechtbank ziet geen grond om [naam 1] hierin niet te volgen. Dat [naam 1] op dit punt buiten zijn deskundigheid is getreden, zoals door de verdediging is aangevoerd, ziet de rechtbank niet in. Hierbij is van belang de (bredere) onderbouwing die [naam 1] bij zijn beschouwing en de daaruit getrokken conclusie heeft gegeven, wat bij uitstek zijn terrein van deskundigheid is. [naam 2] heeft, desgevraagd door de verdediging bij de rechter-commissaris, verklaard dat mogelijk verminderd gebruik dan het beoogde therapeutisch gebruik van Valproïnezuur niet zonder meer resulteert in een verhoogde kans op de aanval. Geconfronteerd met deze conclusie heeft [naam 1] bij de rechter-commissaris evenwel uitgelegd dat dit weliswaar in algemene zin klopt maar dat, gelet op het gehele beeld met het eerder overslaan van de medicatie door de verdachte, er in dit geval wél een verhoogde kans was op een epileptische aanval. Dit wordt overigens onderstreept door de verklaring van de verdachte op 29 november 2023 dat hij weet dat hij geen dag kan overslaan, omdat dit effect heeft op de spiegel.
De rechtbank acht voorts van belang dat direct na het verkeersongeval in het Albert Schweitzer Ziekenhuis alternatieve medische scenario’s zijn onderzocht, maar dat daar niets anders is uitgekomen dan de mogelijkheid van een epileptische aanval. Het is daarom logisch dat er vervolgens enkel nader (medisch) onderzoek verricht is naar een epileptische aanval.
Dat sprake is geweest van een epileptische aanval past verder bij het feit dat de verdachte geen herinnering heeft aan het ongeval.
Met al het vorenstaande in samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte een epileptische aanval heeft doorgemaakt waardoor hij de controle over zijn lichaam en de vrachtwagen heeft verloren en van de dijk is afgereden. De rechtbank betrekt bij dit oordeel bovendien nog de onbegrepen en noodlottige aard van het rijgedrag van de verdachte op het moment van dit bizarre verkeersongeval, dat zich moeilijk door een andere dan voornoemde medische oorzaak laat verklaren.
De verdediging heeft voor een (niet-medisch) alternatief scenario wel argumenten trachten aan te dragen. Zij heeft – zo begrijpt de rechtbank: veronderstellenderwijs – de mogelijkheid genoemd van een welbewuste (maar verkeerd ingeschatte dan wel uitgevoerde) hervatting van zijn weg door de verdachte in het moment voorafgaande aan het verkeersongeval. In dit scenario zouden ook de conclusies van het hiervoor genoemde rapport van Baan Hofman kunnen passen. Hierover merkt de rechtbank nog het volgende op.
In dit rapport is na analyse van ingevoerde gegevens in een simulatiemodel onder meer geconcludeerd dat de versnelling van de vrachtwagen (na gas loslaten) is te verklaren door de helling van het talud, en dat daarna de verdachte actief een remming heeft ingezet.
Naar het oordeel van de rechtbank staan de vele verklaringen van getuigen over, en de uitleg van de deskundige [naam 1] van het waargenomen gedrag van de verdachte kort voor, tijdens en na het ongeval reeds in de weg aan de aannemelijkheid van deze door de verdediging betoogde mogelijkheid. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de hiervoor weergegeven opsomming van verklaringen van de ooggetuigen geen steun voor een ‘welbewust’ rijgedrag. De verklaring van de echtgenote van de verdachte, met wie handsfree werd gebeld, is daarvoor te summier. De waarneming van de getuige [getuige 1] voornoemd vormt, anders dan door de verdediging is betoogd, geen contra-indicatie voor een epileptische aanval nu hij juist niet (meer) met de verdachte heeft gesproken. De verklaring van de getuige [getuige 3] op het punt van de ruim ingezette bocht is onvoldoende om het vorenstaande te weerleggen.
De officier van justitie heeft bij repliek de bevindingen uit het eerst ter zitting overgelegde Baan Hofman rapport bekritiseerd, onder meer stellend dat onbekend is welke parameters zijn ingevoerd in het simulatieprogramma, maar dat de proeven in het forensisch onderzoek hebben uitgewezen dat de te behalen snelheid overeenkomt met de tachograafgegevens van de vrachtwagen. Duidelijk blijkt – zoals hiervoor bij de feiten en omstandigheden ook is aangehaald – uit de verrichte testrit van het team VOA dat er gas moet zijn gegeven. De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie, dat de enige conclusie die kan worden getrokken is dat de vrachtwagen terwijl de dijk werd afgereden na de eerste vier seconden versnelde, maar dat niet is vast te stellen waardoor die versnelling plaatsvond. Evenmin is vast te stellen dat de verdachte hierna actief een remming heeft ingezet. De rechtbank kan zich ook vinden in de overweging dat de laatste genoteerde snelheid van de vrachtwagen actief remmen niet aannemelijk maakt, waar deze tien seconden voor stilstand 2 tot 1 kilometer per uur is uitgerold. Deze vaststellingen maken dat de conclusies van het door de verdediging overlegde rapport onvoldoende overtuigend zijn.
De rechtbank voegt hier nog aan toe, dat zelfs als vastgesteld zou kunnen worden dat er actief een remming is ingezet, dit op zichzelf een epileptische aanval niet minder waarschijnlijk maakt in het licht van alle genoemde omstandigheden. Op basis van het voorgaande wordt het primaire verweer van de verdediging verworpen.
4.3.3.
Is er sprake van schuld in de zin van art. 6 WVW?
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is in hoeverre de verdachte in strafrechtelijke zin verantwoordelijk kan worden gehouden voor het veroorzaken van het verkeersongeval en of het krijgen van de epileptische aanval achter het stuur verontschuldigbare onmacht oplevert.
Daarbij speelt een aantal factoren een rol, waarvan de eerste het medicijngebruik van de verdachte is. Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte na het hebben van epileptische aanvallen is gewaarschuwd door een neuroloog dat hij medicatietrouw moet zijn en een regelmatig slaap-waakritme moet hebben. De verdachte heeft enerzijds verklaard dat hij zijn medicatie altijd inneemt voor hij gaat slapen, wat betekent dat hij die niet dagelijks op een vast tijdstip innam, omdat hij anderzijds heeft verklaard dat hij als vrachtwagenchauffeur ook ’s nachts reed. Daarnaast heeft hij op 28 augustus 2022 in het Albert Schweitzer Ziekenhuis, hier nogmaals naar gevraagd door de neuroloog, verklaard dat hij enkele dagen voorafgaand aan het ongeval zijn medicatie was vergeten in te nemen. Zoals hierboven reeds is aangehaald kan volgens [naam 1] het eerder overslaan van de medicatie door de verdachte in dit geval een verhoogde kans gegeven hebben op een epileptische aanval.
Cocaïne
Een tweede factor die een rol speelt bij de schuldvraag is het cocaïnegebruik van de verdachte. In het bloed van de verdachte, afgenomen op 27 augustus 2022, is een concentratie van minder dan 0,005 mg/l aangetoond en omzettingsproducten van cocaïne. Dit is volgens [naam 2] een zodanig lage concentratie dat niet gesproken kan worden van een nog werkzame concentratie. Wel heeft [naam 2] opgemerkt dat het algemeen bekend is dat er een correlatie bestaat tussen het optreden van een epileptische aanval en cocaïne. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij bekend was met het gebruik van cocaïne. Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte in 2017 door een neuroloog is geadviseerd om geen drugs te gebruiken, onder meer omdat hij tweemaal eerder na cocaïnegebruik een epileptische aanval heeft gehad. De verdachte heeft, geconfronteerd door de politie met deze omstandigheid, verklaard dat het niet gezond was om te doen. De verdachte heeft zich hier blijkbaar niet veel aan gelegen laten liggen nu hij hiervoor in de maand april 2022 in Spanje tweemaal administratief is gesanctioneerd. De verklaring van de verdachte dat hij – niet later dan – een week voor het ongeval cocaïne heeft gebruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk nu door [naam 2] is verklaard dat een week na inname van een recreatieve dosis cocaïne er doorgaans geen cocaïne meer in het bloed aantoonbaar is. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de verdachte – ondanks het advies tot onthouding – in ieder geval dusdanig kort voor het verkeersongeval cocaïne heeft gebruikt dat zich in zijn bloed daarvan nog resten bevonden.
Bevoegdheid
Als derde factor speelt de vraag mee of de verdachte, gelet op zijn medische toestand, (rijgeschikt en dientengevolge) wel bevoegd was om de vrachtwagen te besturen.
In de Europese Richtlijn 2006/126/EG, bijlage III, titel ‘Epilepsie’ staan de minimumnormen waaraan wetgeving van lidstaten van de Europese Unie moet voldoen. In artikel 12 staat onder andere dat epileptische aanvallen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid vormen wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen. Epilepsie betekent dat een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad. Een aanvrager van een rijbewijs in groep 2, waar een vrachtwagenrijbewijs CE onder valt, mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken en moet passende periodieke onderzoeken hebben ondergaan. Deze Europese Richtlijn is in Spanje geïmplementeerd in het Algemene Reglement Bestuurders. In Spanje geldt dat het verkrijgen of verlengen van een rijbewijs van groep 2 alleen is toegestaan als zich in de afgelopen tien jaren geen aanvallen hebben voorgedaan en geen behandeling nodig was. Gebruik van anti-epileptische medicatie is niet toegestaan. De Richtlijn is ook in Nederland geïmplementeerd in de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin soortgelijke vereisten als in Spanje zijn neergelegd: een persoon die lijdt aan epilepsie en in groep 2 valt is ongeschikt voor een rijbewijs, tenzij hij tien jaar aanvalsvrij is en in die periode geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt.
Het voorgaande betekent dat de verdachte zowel op grond van de Europese, Spaanse als Nederlandse wet- en regelgeving geen CE rijbewijs had mogen verkrijgen.
De verdachte heeft echter wel een
permiso de conducciónmet daarop onder meer de categorie CE verkregen. Uit de feiten en omstandigheden zoals hiervoor weergegeven volgt dat bij het terugkrijgen daarvan na verlies van geldigheid en de laatste verlengingen in de ‘Specificatie van het Medische Verslag’ geen registraties van ‘Aandoeningen’ of ‘Beperkingen’ bij de verdachte zijn opgenomen. Ook als juist is wat de verdachte heeft verklaard, te weten dat hij de epilepsie ooit gemeld heeft bij de dokter van het centrum voornoemd, geldt dat de kennelijk onjuiste weergave van deze informatie voor rekening en verantwoording van de verdachte komt. De verdachte wordt allereerst geacht de wet te kennen, is bekend met zijn aandoening en draagt kennis van de aanvalsmomenten vanaf 2017, die maken dat hij niet zonder meer rijgeschikt was voor categorie B en rijongeschikt was op het moment dat hij zijn rijbewijs CE verkreeg. Dat, zoals hij heeft verklaard, men in Spanje deze regel niet kent is apert onjuist.
Het is de rechtbank in dit kader opgevallen dat de verdachte zowel ten overstaan van de artsen die met hem van doen hebben gehad op 27 en 28 augustus 2022, als tegenover de rechter-commissaris, de psycholoog die hem bezocht in het kader van de vroeghulp en de verbalisanten die hem na het verkeersongeval hebben gehoord, heeft verklaard dat hij veel langer aanvalsvrij is geweest dan kennelijk het geval is geweest (“6 jaar”, “zelfs langer dan zes jaar”, “de laatste aanval jaren geleden was, al jaren voordat hij op de vrachtwagen is gaan rijden”, “20 jaar”). De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte het actuele risico van deze aandoening op die momenten heeft proberen te bagatelliseren. Het kan voorts ook niet anders dan dat de verdachte als beroepschauffeur verscherpte aandacht had voor het feit dat zijn aandoening consequenties kon hebben voor (het verkrijgen en behoud van) het rijbewijs.
Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte, nu hij niet rijgeschikt was, niet bevoegd was om de vrachtwagen te besturen.
De verdachte heeft gelet op dit alles een aanwijsbaar risico voor de veiligheid van weggebruikers genomen door op 27 augustus 2022 in de vrachtwagen te stappen en deel te nemen aan het verkeer. De verdachte was door zijn aandoening een gevaar voor zichzelf en voor anderen door zonder zijn medicatie telkens trouw en op de juiste tijdstippen te gebruiken, en kort na cocaïnegebruik, in een vrachtwagen deel te nemen aan het verkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen hij wist over zijn medische situatie, (meer) serieus rekening moest houden met het kunnen opkomen van een aanval waardoor hij de volledige controle over zijn lichaam kon verliezen, zoals dit zich ook tijdens het verkeersongeval heeft voorgedaan. Zijn verklaring “Op de dag van het ongeluk overviel het mij. Als ik het voel aankomen zet ik mijn vrachtauto aan de kant.” is tekenend voor de onderschatting van de ernst van zijn aandoening door de verdachte en de risico’s die hij hierdoor in het leven heeft geroepen. Gelet op de wetenschap bij de verdachte van zijn medische situatie, gewezen zijnde op de consequenties van het niet op de juiste wijze innemen van de voorgeschreven medicatie en het ongezonde cocaïnegebruik, is het onverantwoord en onaanvaardbaar geweest om als bestuurder met een vrachtwagen deel te nemen aan het verkeer. De verdachte heeft de op hem rustende zorgplicht geschonden. Het beroep dat de verdediging heeft gedaan op verontschuldigbare onmacht slaagt niet.
Conclusie ten aanzien van de mate van schuld
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, zodat de verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval waardoor meerdere personen zijn overleden of (zwaar)gewond zijn geraakt.
Het subsidiaire verweer wordt eveneens verworpen.
[slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] , één van de dodelijke slachtoffers, was bij haar overlijden 35 weken en 6 dagen in verwachting. In de tenlastelegging is haar ongeboren kind, [slachtoffer 2] , opgenomen als één van de overleden personen. Gelet op de redactie van het ten laste gelegde feit 1 dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het kind waarvan [slachtoffer 1] zwanger was in juridische zin als persoon en daarmee als “ander” in de zin van artikel 6 WVW kan worden aangemerkt. Voor het bewijs daarvan moet ondubbelzinnig vast staan dat dit het geval is. Dat vereist artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht als basis van elke strafbaarstelling.
De forensisch arts [naam 9] heeft geconstateerd dat het ongeboren kind “een meisje genaamd [slachtoffer 2] ” op dezelfde dag als haar moeder in de baarmoeder is overleden.
Een “ander” wordt in de WVW niet met zo veel woorden gedefinieerd. De wetsgeschiedenis van de WVW, literatuur over de WVW en jurisprudentie die ten behoeve van de beantwoording van deze vraag zijn geraadpleegd, bieden geen aanknopingspunten op grond waarvan kan worden aangenomen dat een kind waarvan de vrouw zwanger is en dat niet geboren wordt omdat het in de baarmoeder is overleden, in dezen als overleden persoon kan worden aangemerkt.
De verdachte zal van dit onderdeel dan ook partieel worden vrijgesproken. De rechtbank benadrukt dat dit oordeel volledig los staat van het emotionele gewicht van het verlies van dit op 27 augustus 2022 nog verwachte leven voor de overlevende familieleden, wat ook in de verdere overwegingen van de rechtbank doorwerkt.
Artikel 8, eerste lid, WVW
Om te komen tot een bewezenverklaring van artikel 8, eerste lid, WVW dient te worden vastgesteld dat de verdachte onder zodanige invloed van een stof verkeerde, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. De rechtbank merkt hierbij allereerst op dat de hiervoor besproken epileptische aanval als oorzaak van het verkeersongeval en het aan de verdachte daarover gemaakte verwijt mede worden gebaseerd op het
onvoldoendegebruik van voorgeschreven anti-epileptica, welke beschuldiging andersoortig is dan de beschuldiging van het rijden onder invloed van
te veelmiddelen bestaande uit cocaïne in combinatie met anti-epileptica. In het bloed van de verdachte zijn na het ongeval therapeutische hoeveelheden Lamotrigine en Clonazepam aangetroffen. Uit wat [naam 2] heeft verklaard, volgt hooguit dat de anti-epileptica het bewustzijn en daarmee ook het rijgedrag van de verdachte hebben kunnen beïnvloeden. [naam 2] heeft geconcludeerd dat Clonazepam bij therapeutisch gebruik een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid heeft, te vergelijken met een alcoholpromillage van 0,5 tot 0,8 mg/l. Het dossier bevat echter onvoldoende concrete informatie om te kunnen vaststellen dat de verdachte op 27 augustus 2022 onder zodanige invloed verkeerde dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, mede nu hij dit medicijn al gedurende langere tijd gebruikte en de in zijn bloed gemeten concentratie daarvan laag was.
De verdachte zal van dit onderdeel, dat als strafverzwarende element geldt, dan ook partieel worden vrijgesproken
.
4.3.4.
Conclusie ten aanzien van feit 1 primair
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW terwijl de schuld bestaat uit zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag.
4.4.
Beoordeling feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW. De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1 primair ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 27 augustus 2022 te Nieuw‐Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagencombinatie/trekker met oplegger), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuidzijdsedijk en/of de kruising van de Zuidzijdsedijk en de Langeweg;
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar, terwijl hij, verdachte,
‐ wist dat hij leed aan epilepsie en/of epileptische aanvallen, in elk geval aan een aandoening waardoor hij buiten bewustzijn raakt of kan raken en/of de (volledige) controle over zijn lichaam verliest of kan verliezen en
‐ daardoor (gelet op de geldende wettelijke bepalingen) niet bevoegd was om met die vrachtwagencombinatie te rijden en
‐ zijn medicatie niet volgens de voorgeschreven wijze innam en
‐ reeds eerder gewezen was op de negatieve invloed van cocaïne op het ontstaan van een epileptische aanval en
‐ reeds eerder, waarbij de laatste gedocumenteerd is op 20 november 2019, epileptische aanvallen had gehad, ook na cocaïnegebruik en/of niet innemen van medicatie en
‐ dusdanig kort vóór het besturen van het voertuig cocaïne had gebruikt dat er zich in zijn bloed nog resten en omzettingsproducten van cocaïne bevonden en
‐ ondanks bovengenoemde omstandigheden met die vrachtwagencombinatie is gaan rijden en blijven rijden en
‐ stil staande op die dijk en/of kruising vanuit stilstand gas heeft gegeven en het voertuig in beweging heeft gebracht en
‐ ten gevolge van die epileptische aandoening de controle over zijn lichaam en over dat door hem bestuurde voertuig heeft verloren en
‐ van die dijk is afgereden en
‐ niet of niet tijdig heeft geremd en
‐ daarbij op een groep personen is ingereden die zich aldaar onder aan de dijk bevond,
‐ waarbij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , werden gedood, en
‐ waarbij [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , , , zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel werden toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
2
hij op 27 augustus 2022 te Nieuw‐Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, , als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagencombinatie / trekker met oplegger),
terwijl hij, verdachte,
‐ wist dat hij leed aan epilepsie en/of epileptische aanvallen, in elk geval aan een aandoening waardoor hij buiten bewustzijn raakt of kan raken en/of de (volledige) controle over zijn lichaam verliest of kan verliezen en
‐ daardoor (gelet op de geldende wettelijke bepalingen) niet bevoegd was om met die vrachtwagencombinatie te rijden en‐ zijn medicatie niet volgens de voorgeschreven wijze innam en
‐ reeds eerder gewezen was op de negatieve invloed van cocaïne op het ontstaan van een epileptische aanval en
‐ reeds eerder, waarbij de laatste gedocumenteerd is op 20 november 2019, epileptische aanvallen had gehad, ook na cocaïnegebruik en/of niet innemen van medicatie en
‐ dusdanig kort vóór het besturen van het voertuig cocaïne had gebruikt dat er zich in zijn bloed nog resten en omzettingsproducten van cocaïne bevonden en
‐ ondanks bovengenoemde omstandigheden met die vrachtwagencombinatie is gaan rijden en blijven rijden en‐ stil staande op die dijk en/of kruising vanuit stilstand gas heeft gegeven en het voertuig in beweging heeft gebracht en
‐ ten gevolge van die epileptische aandoening de controle over zijn lichaam en over dat door hem bestuurde voertuig heeft verloren en
‐ van die dijk is afgereden en‐ niet of niet tijdig heeft geremd en
‐ daarbij op een groep personen is ingereden die zich aldaar onder aan de dijk bevond,
‐ waarbij een of meer anderen licht gewond zijn geraakt en/of (dodelijk) gewond
hadden kunnen raken;
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;

2.overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

in eendaadse samenloop begaan met feit 1 primair.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
Op 27 augustus 2022 heeft de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen een verkeersongeval veroorzaakt waarbij zes personen en een ongeboren kind zijn overleden. Daarnaast zijn verschillende personen (zwaar)gewond geraakt. De overledenen en gewonden woonden een buurtbarbecue onderaan de Zuidzijdsedijk bij. De opkomst was na alle restricties als gevolg van Covid groot. Deze feestelijk bedoelde barbecue werd op een bijna niet te bevatten wijze verstoord doordat de vrachtwagen van de verdachte van de dijk af op de barbecue inreed. De verdachte, die aanvankelijk gas gaf, reed met de vrachtwagen de dijk af dwars door een grote mensengroep, gasten van de barbecue. Hij liet een spoor van vernieling achter. De verdachte kon dit kennelijk niet verhinderen/corrigeren, omdat hij een epileptische aanval had. Hij was sinds zijn vijftiende ermee bekend dat hij aan deze aandoening leed, dat hij daar medicatie voor moest slikken en er was hem afgeraden om cocaïne te gebruiken. Ondanks dat, heeft hij zijn medicatie niet steeds op de juiste wijze ingenomen en heeft hij toch cocaïne gebruikt in de dagen voor het ongeval. Extra kwalijk is dat de verdachte volgens de Europese, Spaanse en Nederlandse regelgeving überhaupt geen vrachtwagen had mogen besturen nu hij niet de benodigde periode aanvalsvrij was geweest en medicijnen gebruikte.
Door op 27 augustus 2022 in de vrachtwagen te stappen, wetende wat de risico’s en de mogelijke gevolgen daarvan konden zijn, heeft het verkeersongeval kunnen ontstaan. De handelswijze van de verdachte heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers, zoals op aangrijpende wijze is verwoord in de verschillende afgelegde slachtofferverklaringen. Verder is duidelijk geworden dat het verkeersongeval ook bij de overige betrokkenen diepe sporen heeft nagelaten en dat ook zij hier nog steeds nare gevolgen van ondervinden, niet in de laatste plaatse het slachtoffer dat blijvend geïnvalideerd is. De rechtbank rekent de verdachte al dit leed en verdriet aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Voor Denemarken, Italië, Luxemburg, Portugal en Frankrijk geldt hetzelfde.
Verdere persoonlijke omstandigheden
De verdachte is naar aanleiding van het ongeval zijn werk als vrachtwagenchauffeur kwijtgeraakt en heeft ook tot op heden geen betaalde baan gevonden omdat hij daar, naar eigen zeggen, een rijbewijs voor nodig heeft. Hij heeft financiële problemen en woont daarom bij zijn vader. De verdachte is volledig afhankelijk van de gunsten van zijn ouders en zijn broer. De echtgenote van de verdachte is na het ongeval bij hem weggegaan, maar hij draagt nog wel de (financiële) zorg voor zijn dochter.
7.4.
Andere factoren die strafmaat bepalen
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij is mede van belang dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de verdachte vrijspreekt van het strafverzwarende element van artikel 8, eerste lid, WVW. Uit artikel 175, eerste lid, aanhef en onder a, WVW volgt dat het strafmaximum voor het onder 1 primair bewezenverklaarde feit drie jaren gevangenisstraf betreft. Omdat ten aanzien van feit 1 primair sprake is van meerdere slachtoffers en daarmee van meerdaadse samenloop, bepaalt artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat dit strafmaximum met maximaal een derde verhoogd mag worden. Nu feit 2 in eendaadse samenloop is begaan met feit 1 primair, resulteert dit in een strafmaximum van vier jaren gevangenisstraf.
De rechtbank heeft onder ogen gezien dat de verdachte een Spaanse burger is, maar zal hier in strafverminderende zin geen rekening mee houden nu de verdachte, gelet op de duur van de aan hem op te leggen gevangenisstraf, in aanmerking kan komen voor overdracht van die straf naar Spanje.
Op verkeersdeelnemers rust in zijn algemeenheid een zorgplicht. Deze zorgplicht is nog groter bij beroepschauffeurs die zich met een vrachtwagen op de weg begeven, zoals de verdachte. De verdachte is ernstig tekort geschoten in deze zorgplicht. De rechtbank benadrukt dat de bedoeling van de toepasselijke wet- en regelgeving bij uitstek is om de verkeersveiligheid te beschermen en (het lopen van) onverantwoorde risico’s te voorkomen.
Hierbij overweegt de rechtbank voorts bij dit verkeersongeval het volgende. Het verkeersstrafrecht is een bijzonder rechtsgebied. Iedereen neemt deel aan het verkeer waaraan risico’s zijn verbonden, velen als bestuurders van voertuigen die gelden als ‘sterkere’ verkeersdeelnemers ten opzichte van bijvoorbeeld voetgangers, zoals auto’s en vrachtwagens. In verreweg de meeste gevallen geldt als uitgangspunt dat een ongeluk door bestuurders niet is gewild en er dus ook geen opzet kan worden aangenomen. Een andere bijzonderheid is dat het niet-opzettelijke gedrag in het verkeer toch een ernstige tot fatale afloop kan hebben. Omdat de schuld gering kan zijn, ondanks de soms zeer ernstige gevolgen, zijn de straffen in het verkeersstrafrecht relatief licht, en worden bijvoorbeeld niet vaak gevangenisstraffen opgelegd.
Door deze bijzonderheden is een kenmerk van het verkeersstrafrecht voorts dat het is voorzien van een uitgebreide reeks schuldgradaties: geen doelbewust handelen, wel uitvoerige overwegingen en afwegingen over de mate van schuld.
Ook in deze situatie geldt dat de verdachte het ongeluk niet heeft gewild.
Toch rekent de rechtbank hem zijn gedrag voorafgaande aan het verkeersongeval in deze zaak zwaarder aan dan in veel andere gevallen van ernstige schuld. De argumenten daarvoor klonken al door in de overwegingen over de schuld. De verdachte heeft over de jaren heen bij herhaling zijn verantwoordelijkheid voor een eventueel onverhoopt optreden van een epileptische aanval bevestigd door dit probleem,
zijnrijprobleem, ondanks herhaalde ‘waarschuwingen’ van verschillende aard niet onder ogen te zien. En daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ook de verwijtbaarheid over de jaren laten meegroeien. Dat dit uiteindelijk in zo’n omvangrijk en tragisch verkeersongeval werkelijkheid is geworden, is buitengewoon ongelukkig en leek onvoorstelbaar, maar was dat voor de verdachte toch niet helemaal – gegeven de potentiële gevolgen van het ongecontroleerd rijden van een voertuig met het gewicht van deze vrachtwagen in een woonomgeving. Dit verkeersongeval komt daardoor in grotere mate op zijn conto dan doorgaans in het schuldstrafrecht wordt aangenomen. De rechtbank weegt dan ook de aard en de ernst van de verschillende gedragingen van de verdachte die tot het risico op het ontstaan van het verkeersongeval hebben geleid en de ernstige gevolgen die het verkeersongeval heeft gehad naar verhouding zwaar mee.
Hierbij ziet de rechtbank los van de strafmaat nog aanleiding het volgende op te merken. Het omleiden van (zwaar) vrachtverkeer gebeurde in dit geval via ingewikkelde en lange routes over smalle wegen en dijken en door (kleine) woongemeenschappen die daarop verkeerstechnisch niet voldoende berekend lijken te zijn. Dit zet de verkeersveiligheid onder druk en heeft terecht bij bewoners van deze gemeenschappen tot vragen geleid.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 42 maanden passend ware het niet dat de redelijke termijn is overschreden.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 28 augustus 2022, omdat de verdachte op die datum is verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim 2 jaar en 10 maanden verstreken.
Uitgaande van een redelijke termijn, die in deze zaak op twee jaren wordt gesteld, is daarmee sprake van een overschrijding van ruim tien maanden. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld dienen te worden. Dit betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal dit compenseren door vermindering van de eerder genoemde gevangenisstraf met vier maanden.
De rechtbank zal, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden opleggen. De rechtbank is daarnaast niet overtuigd geraakt van de daadwerkelijke motivatie van de verdachte om geen vrachtwagen meer te besturen, nu hij gezien de beschikbare stukken uit Spanje na het verkeersongeval om terugverkrijging heeft verzocht, mogelijk met het oog op de financiële prikkel om geld te verdienen als chauffeur. Om die reden acht de rechtbank de maximale ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Hiervan zal de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest worden afgetrokken.
Zekerheidshalve wordt door de rechtbank benadrukt dat de voorlopige hechtenis bij deze uitspraak niet zal worden opgeheven. Hierdoor zal ook de door het gerechtshof schorsingsvoorwaarde 7, dat de verdachte geen voertuig zal besturen, voortduren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Algemene overweging
De rechtbank is bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen gebonden aan de wettelijke kaders en de jurisprudentie. Binnen die kaders toetst de rechtbank of aan de civielrechtelijke criteria voor toewijzing van schadevergoeding wordt voldaan. Indien daaraan wordt voldaan, kan de hoogte van de schadevergoeding worden vastgesteld. Uit de toelichtingen op de vorderingen blijkt dat de twee bewezenverklaarde feiten veel leed en verdriet hebben veroorzaakt. Deze rechtbank overwoog reeds eerder – bij welke overweging aansluiting wordt gezocht – dat hoewel een schadevergoeding leed en verdriet mogelijk in enige mate kan verzachten, het niet-toewijzen van een vordering tot schadevergoeding niet betekent dat er geen leed of verdriet is. Het betekent enkel dat niet wordt voldaan aan de criteria om voor een vergoeding hiervan via de strafrechter in aanmerking te komen.
8.2.
Vorderingen benadeelde partijen, standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
Alle benadeelde partijen hebben de rechtbank verzocht om de schadevergoeding die wordt toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de ingediende vorderingen. Dit komt er – verkort weergegeven op neer – dat alle vorderingen van de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen met uitzondering van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] daar waar het betreft de kosten van rechtsbijstand in verband met de woning en de opslag van de daaruit afkomstige inboedel groot € 1.197,63 (de rechtbank leest verbeterd: € 1.597,63). Dat dit rechtstreekse schade betreft, is onvoldoende onderbouwd, reden waarom de benadeelde partijen Koot hierin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
In de onderstaande tabel zijn de vorderingen van de benadeelde partijen opgenomen en het standpunt van de verdediging.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (nabestaanden [slachtoffer 1] )
Benadeelde partij
Grondslag vordering / gevorderde schade
Proceskosten
Standpunt verdediging
[benadeelde partij 4]
Vordert op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade (zijnde affectieschade), naar aanleiding van het overlijden van haar kleindochter, [slachtoffer 1] .
Vordert primair op grond van artikel 532 Sv vergoeding van € 1.131,35 plus PM, subsidiair op grond van het toepasselijke liquidatietarief.
De onderbouwing van het beroep dat op de zogenoemde hardheidsclausule wordt gedaan, is niet genoegzaam. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
[benadeelde partij 5]
Vordert op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade (zijnde affectieschade), naar aanleiding van het overlijden van haar zus [slachtoffer 1] . Vraagt aandacht voor aankomende wet-geving die ruimhartiger zal zijn ten aanzien van broers/zussen.
Vordert primair op grond van artikel 532 Sv vergoeding van € 1.131,35 plus PM, subsidiair op grond van het toepasselijke liquidatietarief.
De onderbouwing van het beroep dat op de hardheidsclausule wordt gedaan, is niet genoegzaam . De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
[benadeelde partij 6]
Vordert primair op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade (zijnde affectieschade), naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer 1] , die hij als zijn dochter beschouwt. Subsidiair wordt dit gevorderd op grond van hetzelfde artikellid, aanhef en onder g.
Vordert primair op grond van artikel 532 Sv vergoeding van € 1.131,35 plus PM, subsidiair op grond van het toepasselijke liquidatietarief.
Als stiefvader valt de benadeelde partij niet onder de in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW genoemde categorie “ouders”.
De onderbouwing van het beroep dat op de hardheidsclausule wordt gedaan, is niet genoegzaam onderbouwd. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (nabestaanden [slachtoffer 4] )
Benadeelde partijen
Grondslag vordering / gevorderde schades
Standpunt verdediging
[benadeelde partij 1]
Vordert als materiële schade - die rechtstreeks samenhangt met het overlijden van zijn vader [slachtoffer 4] - € 2.097,63, bestaande uit
€ 500,= voor opgenomen vrije dagen, € 1.197, 63 voor kosten van rechtsbijstand in verband met de woning van hun vader en € 400,= voor kosten van de opslag van de daaruit afkomstige inboedel
Vordert op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder d, BW aanvullende vergoeding van € 2.500,= aan immateriële schade (zijnde affectieschade), naar aanleiding van het overlijden van zijn vader.
Het stelsel van de wet staat aan toekenning van de gevorderde materiële schade in de weg. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in dit deel van de vordering.
Zo de verdachte zou worden veroordeeld voor een misdrijf verzet hij zich niet tegen het toewijzing van de gevorderde aanvullende vergoeding van
€ 2.500,= aan immateriële schade.
[benadeelde partij 2]
Idem
Idem
[benadeelde partij 3]
Idem
Idem
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Benadeelde partij
Grondslag vordering / gevorderde schades
Standpunt verdediging
[benadeelde partij 7]
Vordert op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW vergoeding van € 7.500,= aan immateriële schade (zijnde schokschade) onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2025.
De benadeelde partij had geen nauwe en affectieve relatie met de primaire slachtoffers waardoor niet snel sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende schokschade. De vergelijking met de uitspraak van de rechtbank waarnaar wordt verwezen, die niet onherroepelijk is, gaat niet op. Het gaat in in dezen om een culpoze verkeersgedraging.
Niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering
Benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Benadeelde partij
Grondslag vordering / gevorderde schades
Standpunt verdediging
[benadeelde partij 8]
Vordert – zo begrijpt de rechtbank – op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW vergoeding van € 385,= aan materiële schade die het gevolg is van immateriële schade (zijnde schokschade)
Gerefereerd wordt aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (nabestaanden [slachtoffer 1] )
Uit de wetsgeschiedenis van de Wet affectieschade (
Kamerstukken I2016/17, 34257, nr. C, p. 6. en
Kamerstukken I2017/18, 34257, nr. E, p. 5) volgt dat de wetgever teneinde – zo veel mogelijk – de pijnlijke discussie over de intensiteit van het veroorzaakte leed te (willen) voorkomen ervoor heeft gekozen om een vaste kring van personen die recht hebben op affectieschade op te nemen in artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a tot en met f, BW.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in zijn vordering toegelicht waarom hij primair een beroep doet op artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW. De rechtbank volgt hem hierin niet. Een ouder wordt in artikel 6:107, tweede lid, respectievelijk 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, BW omschreven als “degene die ten tijde van de gebeurtenis de ouder van de gekwetste is”. Het begrip “ouder” wordt in de toelichting niet nader uitgelegd en wordt door de rechtbank geïnterpreteerd overeenkomstig het personen- en familierecht, meer in het bijzonder het afstammings- en adoptierecht. Op grond van dit laatste kan de benadeelde partij niet als ouder en evenmin als stiefouder van [slachtoffer 1] worden aangemerkt.
De rechtbank beoordeelt zijn subsidiaire beroep op artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW tezamen met dat van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] . Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hier alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep op kan worden gedaan.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor het feit dat de benadeelde partijen de oorlog in Oekraïne zijn ontvlucht en daardoor mogelijk meer dan anderen moeite zullen hebben met het aanleveren van stukken ter onderbouwing van hun stellingen, geldt dat zij alle drie onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een geval waarin hun relatie met [slachtoffer 1] zodanig is (geweest) dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van de wet als naasten worden aangemerkt. Nadere bewijslevering van de aard van de relatie met [slachtoffer 1] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dat gewerkt wordt aan een wetsvoorstel om ook broers en zussen recht op vergoeding van affectieschade te geven is juist, maar kan in het geval van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] aan dit laatste niet afdoen. De rechtbank wijst haar op de omstandigheid dat een zus wel voor een tegemoetkoming terecht kan bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De wettelijk vastgestelde kring van gerechtigden voor een tegemoetkoming uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven verschilt van die van het civiele recht, doordat daar ook bloedverwanten tot in de tweede graad in de zijlijn gerechtigd zijn.
De benadeelde partijen zullen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt worden veroordeeld, en begroot deze kosten op nihil.
8.3.2.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (nabestaanden [slachtoffer 4] )
De rechtbank zal de door de benadeelde partijen gevorderde materiële schade groot
€ 2.097,63 afwijzen nu daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt.
Op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder d, BW en gelet op de bewezen verklaring voor feit 1 primair is de verdachte tot vergoeding van de door de benadeelde partijen gevorderde aanvullende immateriële schade groot € 2.500,= (zijnde affectieschade) gehouden, zodat de vorderingen tot dat bedrag zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Nu de vorderingen van de benadeelden partij (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen in dezen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.3.
De benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] baseert haar vordering op van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Iemand, die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan namelijk – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. De benadeelde partij heeft toegelicht dat zij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de door de verdachte begane feiten en dat zij indachtig de gezichtspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad in het arrest van 28 juni 2022 als secundair slachtoffer in aanmerking komt voor een vergoeding daarvan.
Hoewel de verdediging met juistheid heeft gewezen op de afwezigheid van een nauwe en affectieve relatie tussen de benadeelde partij (het secundair slachtoffer) en de primaire slachtoffers, stelt de rechtbank – wanneer zij de gezichtspunten van de Hoge Raad in onderlinge samenhang beziet – vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij. De overige gezichtspunten zijn daarvoor voldoende zwaarwegend. De benadeelde partij heeft het verkeersongeval van dichtbij gemaakt en in haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft zij uiteengezet wat zij heeft gezien en gedaan en wat voor impact dit op haar heeft gehad. De verdachte is daarom gehouden om aan de benadeelde partij de schade te vergoeden die volgt uit het door dit onrechtmatig handelen veroorzaakte geestelijk letsel.
Het bestaan van het geestelijk letsel is naar objectieve maatstaven genoegzaam vastgesteld. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat er geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis, is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig teweeg brengen van een hevige emotionele schok.
Er is sprake van een voldoende causaal verband en de schade kan aan de verdachte worden toegerekend.
Naar maatstaven van billijkheid stelt de rechtbank deze schade vast op het aanvankelijk door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 2.000,=. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2025, waarop de benadeelde partij heeft gewezen, heeft de rechtbank niet betrokken bij de gevalsvergelijking ten behoeve van de vaststelling van hoogte van de schade, nu deze zaak niet soortgelijk is.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.4.
De benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] baseert haar vordering (zo begrijpt de rechtbank) op artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW. Zij vordert vergoeding van de materiële schade die het gevolg is van het geestelijk letsel dat de benadeelde partij door de onrechtmatige daad heeft opgelopen.
De Hoge Raad heeft in het (overzichts)arrest van 28 mei 2019 overwogen dat degene die zich hierop beroept voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat in de vordering van benadeelde partij het bestaan van geestelijk letsel niet wordt onderbouwd. De rechtbank kan het bestaan van geestelijk letsel daarom niet goed aannemen. De Hoge Raad heeft in hetzelfde arrest ook overwogen dat als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen het niet uitgesloten is dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In dit laatste geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. De door de benadeelde partij gegeven toelichting is daarvoor niet toereikend. De stap, dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zet de rechtbank niet nu de benadeelde partij een secundair slachtoffer betreft.
Nadere bewijslevering naar het bestaan van geestelijk letsel levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt worden veroordeeld, en de rechtbank begroot deze kosten op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 WVW.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 WVW;
benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (nabestaanden [slachtoffer 1] )
verklaart deze benadeelden partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6]
niet-ontvankelijkin de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (nabestaanden [slachtoffer 4] )
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] per persoon, te betalen een bedrag van
€ 2.500,= (zegge: tweeëneenhalf duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partijen meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] per persoon te betalen
€ 2.500,=(
hoofdsom, zegge:
tweeëneenhalf duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagenper hoofdsom; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
benadeelde partij [benadeelde partij 7]
veroordeelt de verdachte aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] te betalen een bedrag van
€ 2.000,= (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 7] te betalen
€ 2.000,=(hoofdsom,
zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
benadeelde partij [benadeelde partij 8]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 8]
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.S. Beukema en L. Hessing, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier mr. L. Hessing is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te Nieuw‐Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagencombinatie/trekker met oplegger), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuidzijdsedijk en/of de kruising van de Zuidzijdsedijk en de Langeweg;
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat verdachte toen daar, terwijl hij, verdachte,
‐ wist dat hij leed aan epilepsie en/of epileptische aanvallen, in elk geval aan een aandoening waardoor hij buiten bewustzijn raakt of kan raken en/of de (volledige) controle over zijn lichaam verliest of kan verliezen en/of
‐ daardoor (gelet op de geldende wettelijke bepalingen) niet bevoegd was om met die vrachtwagencombinatie te rijden en/of
‐ zijn medicatie niet volgens de voorgeschreven wijze innam, te weten niet dagelijks en/of minder dan voorgeschreven was en/of zelf afbouwend en/of
‐ reeds eerder gewezen was op de negatieve invloed van cocaïne op het ontstaan van een epileptische aanval en/of
‐ reeds eerder, waarbij de laatste gedocumenteerd is op 20 november 2019, epileptische aanvallen had gehad, ook na cocaïnegebruik en/of niet innemen van medicatie en/of
‐ binnen een periode van maximaal 48 uur vóór 27 augustus 2022 cocaïne had gebruikt, althans dusdanig kort vóór het besturen van het voertuig cocaïne had gebruikt dat er zich in zijn bloed nog resten en omzettingsproducten van cocaïne bevonden en/of
‐ ondanks bovengenoemde omstandigheden met die vrachtwagencombinatie is gaan rijden en/of blijven rijden en/of
‐ (vervolgens) stil staande op die dijk en/of kruising vanuit stilstand gas heeft gegeven en/of het voertuig in beweging heeft gebracht en/of
‐ (vervolgens) ten gevolge van die epileptische aandoening de controle over zijn lichaam en/of over dat door hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of
‐ (vervolgens) van die dijk is afgereden en/of
‐ (vervolgens) niet of niet tijdig heeft geremd en/of
‐ (daarbij) op een groep personen is ingereden die (zich) aldaar (onder aan de dijk) bevond,
‐ waarbij een of meer anderen, te weten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , werd(en) gedood, en/of
‐ waarbij een of meer anderen, te weten [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] en/of een of meer andere personen, zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te Nieuw‐Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagencombinatie / trekker met oplegger),
terwijl hij, verdachte,
‐ wist dat hij leed aan epilepsie en/of epileptische aanvallen, in elk geval aan een aandoening waardoor hij buiten bewustzijn raakt of kan raken en/of de (volledige) controle over zijn lichaam verliest of kan verliezen en/of
‐ daardoor (gelet op de geldende wettelijke bepalingen) niet bevoegd was om met die vrachtwagencombinatie te rijden en/of
‐ zijn medicatie niet volgens de voorgeschreven wijze innam, te weten niet dagelijks en/of minder dan voorgeschreven was en/of zelf afbouwend en/of
‐ reeds eerder gewezen was op de negatieve invloed van cocaïne op het ontstaan van een epileptische aanval en/of
‐ reeds eerder, waarbij de laatste gedocumenteerd is op 20 november 2019, epileptische aanvallen had gehad, ook na cocaïnegebruik en/of niet innemen van medicatie en/of
‐ binnen een periode van maximaal 48 uur vóór 27 augustus 2022 cocaïne had gebruikt, althans dusdanig kort vóór het besturen van het voertuig cocaïne had gebruikt dat er zich in zijn bloed nog resten en omzettingsproducten van cocaïne bevonden en/of
‐ ondanks bovengenoemde omstandigheden met die vrachtwagencombinatie is gaan rijden en/of blijven rijden en/of
‐ (vervolgens) stil staande op die dijk en/of kruising vanuit stilstand gas heeft gegeven en/of het voertuig in beweging heeft gebracht en/of
‐ (vervolgens) ten gevolge van die epileptische aandoening de controle over zijn lichaam en/of over dat door hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of
‐ (vervolgens) van die dijk is afgereden en/of
‐ (vervolgens) niet of niet tijdig heeft geremd en/of
‐ (daarbij) op een groep personen is ingereden die (zich) aldaar (onder aan de dijk) bevond,
‐ waarbij een of meer anderen, te weten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , werd(en) gedood, en/of
‐ waarbij een of meer anderen, te weten [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] en/of een of meer andere personen, zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2
hij op of omstreeks 27 augustus 2022 te Nieuw‐Beijerland, gemeente Hoeksche Waard, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagencombinatie / trekker met oplegger),
terwijl hij, verdachte,
‐ wist dat hij leed aan epilepsie en/of epileptische aanvallen, in elk geval aan een aandoening waardoor hij buiten bewustzijn raakt of kan raken en/of de (volledige) controle over zijn lichaam verliest of kan verliezen en/of
‐ daardoor (gelet op de geldende wettelijke bepalingen) niet bevoegd was om met die vrachtwagencombinatie te rijden en/of
‐ zijn medicatie niet volgens de voorgeschreven wijze innam, te weten niet dagelijks en/of minder dan voorgeschreven was en/of zelf afbouwend en/of
‐ reeds eerder gewezen was op de negatieve invloed van cocaïne op het ontstaan van een epileptische aanval en/of
‐ reeds eerder, waarbij de laatste gedocumenteerd is op 20 november 2019, epileptische aanvallen had gehad, ook na cocaïnegebruik en/of niet innemen van medicatie en/of
‐ binnen een periode van maximaal 48 uur vóór 27 augustus 2022 cocaïne had gebruikt, althans dusdanig kort vóór het besturen van het voertuig cocaïne had gebruikt dat er zich in zijn bloed nog resten en omzettingsproducten van cocaïne bevonden en/of
‐ ondanks bovengenoemde omstandigheden met die vrachtwagencombinatie is gaan rijden en/of blijven rijden en/of
‐ (vervolgens) stil staande op die dijk en/of kruising vanuit stilstand gas heeft gegeven en/of het voertuig in beweging heeft gebracht en/of
‐ (vervolgens) ten gevolge van die epileptische aandoening de controle over zijn lichaam en/of over dat door hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of
‐ (vervolgens) van die dijk is afgereden en/of
‐ (vervolgens) niet of niet tijdig heeft geremd en/of
‐ (daarbij) op een groep personen is ingereden die (zich) aldaar (onder aan de dijk) bevond,
‐ waarbij een of meer anderen licht gewond zijn geraakt en/of (dodelijk) gewond
hadden kunnen raken;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.