ECLI:NL:RBROT:2025:8346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/8421
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering. De eiser, geboren in 1991, had eerder aanvragen ingediend die door het UWV waren afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op 8 maart 2023 een primair besluit heeft genomen om de aanvraag van eiser af te wijzen, en dat dit besluit in een bestreden besluit van 26 juli 2024 is gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij hij aanvoert dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die zijn aanvraag rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Eiser heeft betoogd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft erkend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op eerdere besluiten. De rechtbank heeft daarbij het juridische kader van de herhaalde aanvraag in het bestuursrecht in acht genomen, en geconcludeerd dat het UWV de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag door het UWV standhoudt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. F. Çelen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

Herhaalde aanvraag Wajong-uitkering. Het UWV heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek om herziening terecht afgewezen.

Procesverloop

Met het besluit van 8 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Met het besluit van 26 juli 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1991, heeft driemaal eerder een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Met het besluit van 11 juli 2012 heeft het UWV de aanvraag om een Wajong-uitkering geweigerd, omdat eiser niet aan de voorwaarden voor deze uitkering voldoet. Met de besluiten van 9 april 2014 en 2 mei 2019 heeft het UWV de aanvraag om een Wajong-uitkering geweigerd, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser heeft tegen deze besluiten geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze in rechte vaststaan.
2. Eiser heeft op 27 februari 2023 nogmaals een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts komt in zijn rapport tot de conclusie dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De (medische) brieven die eiser heeft ingediend zien op zijn huidige medische situatie, maar dat ligt ver na zijn achttiende verjaardag. Het UWV heeft vervolgens het primaire besluit genomen geweigerd terug te komen van het besluit van 2 mei 2019.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV zijn standpunt gehandhaafd en hieraan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt tot de conclusie dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ten tijden van de vorige beoordelingen niet bekend waren, of dat men die niet kon weten.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en hij meer beperkingen heeft dan daaruit voortvloeit. Eiser ondervindt aanzienlijke lichamelijke en psychische klachten en het blijft voor hem onduidelijk hoe hij met zijn huidige problematiek in staat is om betaalde arbeid te verrichten. Eiser meent dat hij geen arbeidsvermogen heeft, niet in staat is om vier uur per dag te werken, niet zonder begeleiding een taak kan verrichten of minimaal 1 uur aaneengesloten een taak uit te voeren. Eiser is van mening dat de brief van de neuroloog [persoon B] nieuwe inzichten biedt over zijn klachten en beperkingen, en dat sprake is van een toename van zijn klachten sinds 2014.

Beoordeling door de rechtbank

5. De aanvraag van eiser is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In verschillende uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) uitgemaakt hoe het bestuursorgaan, specifiek in arbeidsongeschiktheidszaken een herhaalde aanvraag moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag behoort te toetsen. [1]
5.1.
Als iemand na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing opnieuw een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering doet, moet het bestuursorgaan beoordelen welke bedoeling de aanvrager heeft met de aanvraag. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb, herziening voor het verleden), dat een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de aanvrager heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het bestuursorgaan en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
5.2.
Bij een aanvraag die ziet op een herziening voor het verleden, kan het UWV beoordelen of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit. Het UWV kan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ervoor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden er volgens hem niet zijn. Het UWV mag de aanvraag ook inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen, ook als de aanvrager daaraan geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Voor het toetsingskader van de rechtbank is van belang welke keuze het UWV maakt.
5.3.
Het UWV heeft er in dit geval voor gekozen het verzoek van eiser om herziening voor het verleden af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de aangevoerde gronden tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. Hoewel zonder meer aannemelijk is dat eiser forse beperkingen ervaart en voorts sprake lijkt van een verdere verslechtering van zijn gezondheidssituatie, zoals ook beschreven in de sociaal medische advisering van de gemeente Rotterdam van 31 mei 2022, is het juridische kader in deze zaak beperkt tot de toets of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de voor de Wajong relevante periode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten afdoende gemotiveerd dat de in bezwaar overgelegde informatie van de neuroloog [persoon B] van 12 juni 2024 betrekking heeft op de huidige medische situatie van eiser, welke ver na zijn achttiende verjaardag ligt en er daarom geen sprake is van nieuwe medische feiten met betrekking tot zijn achttiende verjaardag. Hoewel gemachtigde aanvoert dat de situatie nu volledig gelijk is aan die rond de periode in geding, worden er geen objectieve feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de situatie op het achttiende jaar exact gelijk is aan de medische situatie in recente jaren. In 2012 is reeds de medische situatie van eiser op zijn achttiende jaar beoordeeld en bleek sprake te zijn van participatiemogelijkheden. Er werd toen rekening gehouden met beperkingen door epilepsie en psychische problematiek. In 2019 is reeds geoordeeld dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Er is op dit moment weliswaar sprake van een verslechterde gezondheidssituatie zoals ook in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 mei 2024 genoemd, waarin het verzekeringsgeneeskundig onderzoeksrapport uit 2022 is betrokken en waarin is geconcludeerd dat eiser tijdelijk geen mogelijkheden heeft om deel te nemen aan arbeid, maar dit valt buiten de voor eiser verzekerde periode en binnen die verzekerde periode is er geen moment aan te wijzen waarop de sinds 2012 bestaande klachten zijn verergerd. Om die reden is geen sprake van een Amber-situatie. Het UWV heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek om herziening terecht afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande heeft het UWV het verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 2 mei 2019 mogen afwijzen. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande betekent dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft het UWV terecht de herhaalde aanvraag van eiser van een Wajong-uitkering afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit onder meer de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2421.