ECLI:NL:RBROT:2025:8368

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
ROT 23/8526
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) door de minister van Financiën

In deze zaak heeft eiser, een gedupeerde van de toeslagenaffaire, de minister van Financiën verzocht om een schuld van € 93.111,62 over te nemen op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad, omdat eiser zijn arbeidsovereenkomst bij [bedrijf] heeft opgezegd. De rechtbank heeft op 4 juli 2025 geoordeeld dat de minister deze conclusie ten onrechte heeft getrokken. De rechtbank oordeelt dat eiser op zichzelf bevoegd was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat er een regeling was getroffen in de studieovereenkomst voor het geval eiser binnen drie jaar na het afronden van zijn opleiding zou vertrekken. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen de schuld van eiser bij [bedrijf] over te nemen tot een bedrag van € 34.500,-. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. de Back),
en

de minister van Financiën

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het overnemen van private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De minister heeft geweigerd een schuld van eiser over te nemen op de grond dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de minister deze conclusie ten onrechte heeft getrokken. Het beroep is gegrond. De minister moet de schuld van eiser alsnog overnemen.

Procesverloop

2.
2.1.
Met een besluit van 24 juli 2023 (het primaire besluit) heeft de minister een aanvraag van eiser om een schuld ter hoogte van € 93.111,62 over te nemen, afgewezen.
2.2.
Met een besluit op bezwaar van 12 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
3.
3.1.
Eiser is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire.
3.2.
Eiser is op 14 december 2015 – voor de tweede maal – in dienst getreden bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ).
3.3.
Eiser is vervolgens begonnen met een opleiding tot bedrijfsarts. [bedrijf] heeft de studiekosten van eiser betaald. In de op 6 mei 2016 gesloten studieovereenkomst is in artikel 3.1 het volgende vermeld:
“Indien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt op initiatief van werknemer binnen een jaar na het behalen van het diploma of het afsluiten of (tussentijds) beëindigen (op welke wijze dan ook) van de opleiding zal werknemer 75% van de kosten van de opleiding aan werkgever terugbetalen; ingeval de beëindiging plaatsvindt binnen twee jaar, zal werknemer 50% van de kosten van de opleiding aan werkgever terugbetalen; indien de beëindiging plaatsvindt binnen drie jaar, zal werknemer 25% van de kosten van de opleiding aan werkgever terugbetalen.”
3.4.
Eiser heeft deze opleiding op 9 mei 2020 succesvol afgerond. Op 30 juni 2020 heeft eiser de arbeidsovereenkomst met [bedrijf] opgezegd per 1 september 2020.
3.5.
Omdat de arbeidsovereenkomst binnen een jaar na de afronding van eisers studie op zijn initiatief is geëindigd, heeft [bedrijf] eiser verzocht 75% van de opleidingskosten terug te betalen, volgens [bedrijf] een bedrag van € 93.111,62. Hieronder valt een bedrag aan loonkosten. Eiser heeft de minister verzocht deze schuld over te nemen op grond van de Wht.
3.6.
Omdat betaling door eiser uitbleef, is [bedrijf] een incassoprocedure begonnen. De kantonrechter van deze rechtbank heeft eiser bij vonnis van 14 juni 2024 veroordeeld tot betaling aan [bedrijf] van een bedrag van € 34.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit zijn de directe studiekosten. Eiser is volgens de kantonrechter niet verplicht de loonkosten aan [bedrijf] terug te betalen.
De besluitvorming
4. Volgens de minister komt de schuld van eiser bij [bedrijf] niet voor overname in aanmerking omdat deze voortvloeit uit een onrechtmatige daad. [1] In het bestreden besluit heeft de minister dit standpunt – samengevat – als volgt gemotiveerd.
Eiser heeft er bewust voor gekozen de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De daaruit volgende schuld komt daarom voor rekening en verantwoordelijkheid van eiser. Het gaat primair om een toerekenbaar niet nakomen van een contractuele verplichting. Deze contractbreuk is onrechtmatig jegens [bedrijf] gezien de volgende omstandigheden. [bedrijf] is coulant geweest door eiser een tweede maal in dienst te nemen. Er is daarnaast expliciet gesproken over de terugbetalingsverplichting voordat eiser heeft opgezegd, dus eiser was zich ten volle bewust van de financiële gevolgen. Tot slot heeft eiser bij [bedrijf] een vierjarige opleiding genoten, waardoor hij als zelfstandig bedrijfsarts in staat is hogere inkomsten te genereren. Door onder deze omstandigheden noch in dienst te blijven teneinde zijn op kosten van [bedrijf] verworven expertise in te zetten ten behoeve van [bedrijf] , noch de opleidingskosten terug te betalen, heeft eiser toerekenbaar onrechtmatig gehandeld. Subsidiair heeft eiser nalatig, althans verwijtbaar gehandeld. Bij het opstellen van de schuldenregeling heeft de wetgever uitdrukkelijk beoogd dat schulden die voortvloeien uit ernstig misbruik, nalatigheid, verwijtbaarheid of strafbare feiten niet worden overgenomen. [2]
Het standpunt van eiser
5. Eiser is van mening dat de minister zijn schuld aan [bedrijf] ten onrechte niet heeft overgenomen. Er is geen sprake van een onrechtmatige daad. Een werknemer is immers vrij om een arbeidsovereenkomst op te zeggen. Eiser had goede redenen om dit te doen: eiser vond de bedrijfscultuur onprettig en hij dreigde overbelast te raken. Eiser heeft, mede vanwege zijn thuissituatie, voor zijn gezondheid gekozen en kon niet anders dan de consequentie aanvaarden dat hij de studiekosten grotendeels moest vergoeden. Voor de situatie dat eiser de arbeidsovereenkomst binnen drie jaar na het beëindigen van de opleiding zou beëindigen, was een regeling getroffen in de studieovereenkomst. Eiser heeft niet onrechtmatig of verwijtbaar gehandeld. Verwijtbaarheid is overigens geen criterium dat in de Wht is opgenomen. De kantonrechter heeft eiser op het punt van de hoogte van de te vergoeden studiekosten inmiddels in het gelijk gesteld. Eiser moet aan [bedrijf] € 34.500,- betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit is dan ook het bedrag van de vergoeding die de minister volgens eiser dient uit te betalen. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij met [bedrijf] heeft afgesproken dat met de betaling wordt gewacht tot deze procedure is afgerond.
Het toetsingskader
6. Geldschulden van – kort gezegd – gedupeerden van de toeslagenaffaire kunnen worden overgenomen indien sprake is van geldschulden die zijn ontstaan na 31 december 2005, vóór 1 juni 2021 opeisbaar zijn geworden en niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan. [3] Uit artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wht volgt dat schulden die voortvloeien uit een onrechtmatige daad, niet kunnen worden overgenomen. Onder onrechtmatige daad wordt verstaan een gedraging als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. [4]
Heeft de minister de schuld van eiser aan [bedrijf] terecht niet overgenomen?
7.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de minister terecht heeft geweigerd de schuld van eiser aan [bedrijf] over te nemen op de grond dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad. Hierbij is van belang dat, gelet op het vonnis van de kantonrechter, inmiddels duidelijk is dat eisers schuld aan [bedrijf] € 34.500,- bedraagt. Eiser heeft verklaard dat hij zijn verzoek tot dit bedrag beperkt.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad. Zoals de minister ook heeft erkend, was eiser op zichzelf bevoegd de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Bovendien hadden eiser en [bedrijf] juist een regeling getroffen voor de situatie dat eiser binnen drie jaar na het afronden van zijn opleiding bij [bedrijf] zou vertrekken. De rechtbank ziet niet in waarom onder deze omstandigheden sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Ook het feit dat eiser er zelf en bewust voor heeft gekozen zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen, rechtvaardigt die kwalificatie niet. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding de minister te volgen in zijn standpunt dat eiser door de arbeidsovereenkomst op te zeggen nalatig of verwijtbaar heeft gehandeld en dat de schuld om die reden niet kan worden overgenomen op grond van artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wht. Voor zover van belang, wordt hierbij opgemerkt dat de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de door eiser genoemde redenen voor de opzegging.
7.3.
Voor zover de minister eiser ook verwijt dat hij de studieovereenkomst niet (direct) na de opzegging van de overeenkomst is nagekomen door de studiekosten aan [bedrijf] te vergoeden, is dat verwijt niet van belang omdat de schuld niet voortvloeit uit het niet nakomen van de studieovereenkomst maar uit de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Overigens heeft de kantonrechter de oorspronkelijke vordering van [bedrijf] fors naar beneden bijgesteld.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De minister heeft het verzoek van eiser ten onrechte geweigerd op de grond dat de schuld voortvloeit uit een onrechtmatige daad.
7.5.
De minister heeft erkend dat de schuld (voor het overige) voldoet aan de hiervoor in 6 genoemde vereisten voor overname. Verder is niet gesteld of gebleken dat er andere beletselen zijn voor overname van de schuld. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank ziet daarom aanleiding het primaire besluit te herroepen en de minister op te dragen de schuld van eiser bij [bedrijf] alsnog over te nemen.
7.6.
Voor zover eiser de rechtbank heeft willen verzoeken de minister tevens op te dragen de wettelijke rente te vergoeden, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Het betreft hier een schuld die na 1 juni 2021 is ontstaan. Daarnaast is onzeker of [bedrijf] eiser op vergoeding van de wettelijke rente zal aanspreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het primaire besluit zal worden herroepen. De rechtbank zal de minister opdragen de schuld aan [bedrijf] tot een bedrag van € 34.500,- alsnog over te nemen.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiser vergoeden. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, draagt de minister op de schuld van eiser bij [bedrijf] over te nemen tot een bedrag van € 34.500,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de minister aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
de griffier is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wht.
2.De minister heeft verwezen naar Kamerstukken II, 2021–2022, 36151, nr. 3, p. 35.
3.Artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wht.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 130.