ECLI:NL:RBROT:2025:8384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
11401532 CV EXPL 24-28377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor ongeval werknemer in metro

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die onder werktijd ten val kwam in de metro, eiste een verklaring voor recht dat zijn werkgever aansprakelijk was voor de schade die hij had geleden. De werknemer was op 12 december 2023 gevallen toen hij in de metro stapte, waarbij zijn voet tussen de dichtgaande deuren kwam. Hij vorderde een schadevergoeding van € 15.429,73 en € 9.036,89 aan buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op werkgeversaansprakelijkheid volgens artikel 7:658 BW.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet aansprakelijk was voor de schade van de werknemer. Hoewel het ongeval onder werktijd plaatsvond, was er geen schending van de zorgplicht door de werkgever. De kantonrechter stelde vast dat het ongeval een ongelukkig voorval was dat iedereen kon overkomen en dat er geen specifiek en ernstig gevaar voor de werknemer was. De werknemer had niet aangetoond dat de werkgever had moeten zorgen voor een verzekering tegen dit soort ongevallen. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van € 1.221,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11401532 CV EXPL 24-28377
datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: M.A.C. Backx,
tegen

1.[gedaagde 1],

vestigingsplaats: Vlaardingen,

2. [gedaagde 2],

vennoot van gedaagde onder 1,
woonplaats: Spijkenisse,

3. [gedaagde 3],

vennoot van gedaagde onder 1,
woonplaats: Vlaardingen,
4.de vennootschap naar vreemd recht
[gedaagde 4],
vestigingsplaats: Den Haag,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.A. Kopp.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’, ‘[gedaagde 1] (gedaagden 1 t/m 3 gezamenlijk) en ‘[gedaagde 4]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de brief van de gemachtigde van [eiser] van 28 mei 2025, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 12 juni 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, vergezeld door [naam] als tolk in de Poolse taal en bijgestaan door mr. Backx. Namens [gedaagde 1] waren haar vennoten [gedaagde 2] (gedaagde 2) en [gedaagde 3] (gedaagde 3) aanwezig, bijgestaan door mr. Kopp. Mr. Kopp was ook namens [gedaagde 4] aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde 1] heeft van 1 februari 2022 tot en met 30 april 2024 een arbeidsovereenkomst bestaan. Op 12 december 2023 is [eiser] onder werktijd ten val gekomen. Dat gebeurde toen hij in de metro stapte waarmee hij naar zijn volgende werkafspraak wilde reizen. Zijn linkervoet is na de val tussen de deuren van de metro gekomen, waardoor de enkel beschadigd is geraakt. [eiser] is hieraan geopereerd.
2.2.
In deze procedure eist [eiser] een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor zijn schade en betaling van € 15.429,73 aan schade en € 9.036,89 aan buitengerechtelijke kosten. Hij baseert zijn vordering primair op werkgeversaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 7:658 BW. Het ongeval had volgens [eiser] voorkomen kunnen worden als hij niet onder zoveel stress had hoeven werken als nu het geval was. Subsidiair beroept [eiser] zich op artikel 6:248 BW en voert daarbij aan dat [gedaagde 1] zich had moeten verzekeren tegen de schade die nu heeft geleden.
2.3.
[gedaagde 4] is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 1].
[gedaagde 1] is niet aansprakelijk voor de schade
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser]. Zijn vorderingen worden daarom afgewezen. De kantonrechter gaat ervan uit dat het ongeval onder werktijd heeft plaatsgevonden, toen [eiser] onderweg was van de ene werkafspraak naar de andere. [gedaagde 1] heeft aanvankelijk betwist dat dit zo was, omdat zij niet wist waar [eiser] vóór het ongeval was geweest. Ter zitting heeft [gedaagde 1] bevestigd dat sprake is van ongeval onder werktijd.
Dat sprake is van letsel, staat niet ter discussie. De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een ongeval met letsel dat onder werktijd heeft plaatsgevonden, betekent echter niet dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer daardoor lijdt. In dit geval is daarvoor nodig dat [gedaagde 1] een zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden (artikel 7:658 lid 2 BW) of dat sprake is van een bijzondere situatie waarin aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW (al dan niet in combinatie met artikel 6:248 BW) kan worden aangenomen. De kantonrechter kan geen schending van de zorgplicht vaststellen, noch een bijzondere situatie waarin sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde 1] als werkgever.
Geen schending zorgplicht
2.5.
De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een ongelukkig ongeval. [eiser] heeft toegelicht wat er gebeurd is. Hoewel zijn verklaringen zoals vermeld in de dagvaarding, bij de arts in het ziekenhuis (op 12 december 2023) en op de zitting niet geheel met elkaar te rijmen zijn, gaat de kantonrechter van het volgende uit. [eiser] heeft willen instappen in de metro op station Schiedam Centraal. Toen hij de metro in stapte, is hij ten val gekomen. Volgens [eiser] gingen de deuren van de metro heel snel weer dicht en is hij met een van zijn voeten tussen de deuren gekomen. Daardoor is het letsel ontstaan. Toen [eiser] de metro in stapte, stond de metro stil. Een ongeval als dit, waarbij iemand zonder duidelijke aanleiding ten val komt, is aan te merken als een huis-tuin-en-keukenongeval, dat iedereen zou kunnen overkomen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat op haar geen zorgplicht rust om een ongelukkig ongeval zoals dit te voorkomen.
2.6.
Volgens [eiser] stond hij onder druk tijdens zijn werkzaamheden. In de dagvaarding heeft hij gesteld dat er sprake was van grote drukte in de uitvoering van zijn taken en dat hij zich moest haasten. [gedaagde 1] heeft dat (gemotiveerd) weersproken. In december 2023 was juist geen sprake van bijzondere drukte. Zij heeft er ook op gewezen dat [eiser] zijn eigen afspraken maakte en zijn tijd zelf indeelde. Dat heeft [eiser] erkend. Hoewel hij heeft verklaard dat hij op 11 december 2023 is gebeld door [gedaagde 1] met de opdracht om voor 12 december 2023 om 17.30 uur een open dag te organiseren voor een woning aan de Seringenstraat in Rotterdam, heeft [eiser] niet verklaard, noch toegelicht, dat dat niet mogelijk en te strak gepland zou zijn. Het reisschema van [eiser] (waarbij hij om 16.30 uur vertrok vanaf metrostation Schiedam Centraal) is ook geen aanleiding om aan te nemen dat hij zich bijzonder moest haasten. Van de door [eiser] gestelde drukte en daarbij behorende stress is dus niet gebleken, laat staan dat is komen vast te staan dat dit de reden is geweest voor een extra kans op een ongeval zoals dat zich hier heeft voorgedaan.
2.7.
Ter zitting heeft [eiser] zijn argumenten aangevuld en gesteld dat hij regelmatig op pad moest met grote sommen geld, omdat hij waarborgsommen van huurders contant in ontvangst nam. [eiser] heeft echter niet uitgelegd of hij ten tijde van het ongeval een grote som geld bij zich had en waarom nu juist die omstandigheid heeft gemaakt dat hij een grote kans had om te vallen zoals nu is gebeurd. Tot slot heeft [eiser] toegelicht dat hij snel naar een volgende woning moest, omdat de aannemer van [gedaagde 1] de sleutel van die woning moest overhandigen en die snel weg wilde. [eiser] heeft echter niet toegelicht welke verantwoordelijkheid [gedaagde 1] had om nu juist deze specifieke omstandigheid te voorkomen. Niet valt in te zien op welke manier [gedaagde 1] [eiser] had moeten instrueren om te voorkomen dat hij ten val zou komen na een oproep om naar een volgend adres te komen. De kantonrechter ziet dan ook niet welke zorgplicht [gedaagde 1] hier geschonden zou hebben.
Geen bijzondere situatie
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] ook niet op grond van artikel 7:611 BW, in combinatie met artikel 6:248 BW, aansprakelijk is. Van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW kan sprake zijn als van een werkgever preventieve maatregelen hadden mogen worden gevergd met het oog op een bij de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar voor de werknemer (in een niet-werksituatie). [1]
2.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is een val zoals deze geen ‘bij de werkgever bekend, specifiek en ernstig gevaar voor de werknemer’. De kantonrechter overwoog hiervoor al dat een val als deze iedereen kan overkomen en een huis-tuin-en-keukenongeval is. Daarmee is het geen specifiek gevaar. Een val is ook geen ernstig gevaar. Daarom hoefde [gedaagde 1] geen preventieve maatregelen te nemen om een val als deze te voorkomen.
2.10.
Daarnaast kan sprake zijn van aansprakelijkheid als de werkgever had moeten zorgen voor een behoorlijke verzekering. Als die verzekering er niet is, maar er wel had moeten zijn, kan de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de werkgever verplicht is om de schade te vergoeden. [2] Die verzekeringsplicht geldt voor de volgende situaties:
  • als de werknemer betrokken is bij een verkeersongeval als bestuurder van een motorvoertuig;
  • als de werknemer als fietser of voetganger schade lijdt als gevolg van een ongeval waarbij een of meer voertuigen zijn betrokken;
  • als de werknemer als fietser schade lijdt als gevolg van een eenzijdig ongeval.
Geen verzekeringsplicht bestaat voor de situatie dat een werknemer een eenzijdig ongeval overkomt als voetganger. [4]
2.11.
De kantonrechter oordeelt dat het ongeval dat [eiser] is overkomen onder de categorie ‘eenzijdig ongeval als voetganger’ valt. Hier is geen sprake van de situatie als bedoeld onder het tweede gedachtestreepje zoals onder 2.8 genoemd, omdat een val in een stilstaande metro geen ongeval is waarbij een of meer voertuigen zijn betrokken. Bij die categorie moet worden gedacht aan een rijdend voertuig waarvan op de openbare weg gebruik wordt gemaakt, zoals een fiets, brommer, fatbike of auto. Zulke ongevallen kunnen tot specifiek letsel leiden. Een val als deze, waarbij een voet tussen dichtgaande deuren komt, is ook niet een ongeval dat alleen met een voertuig kan gebeuren. Het had ook kunnen gebeuren in een lift of met automatische schuifdeuren in een gebouw. Dat de val is veroorzaakt door de metro is onvoldoende gebleken. Uit de dagvaarding (en het als productie 16 door [eiser] overgelegde medisch dossier) blijkt immers dat [eiser]
uitgleeden
vervolgensde deuren van de metro dicht gingen. Niet gebleken is dat sprake was van een rijdende metro of een sluitende metrodeur die de val heeft veroorzaakt. Omdat het een eenzijdig ongeval was dat [eiser] als voetganger is overkomen, rustte er op [gedaagde 1] geen verzekeringsplicht voor een ongeval als dit. Het ontbreken van een WEGAS-verzekering levert daarom ook geen aansprakelijkheid op grond van artikel 6:248 lid 1 BW op.
De vorderingen worden afgewezen
2.12.
Omdat [gedaagde 1] niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser], worden zijn vorderingen afgewezen. Het ontbreken van aansprakelijkheid van [gedaagde 1] leidt er ook toe dat de vorderingen jegens [gedaagde 4] als aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde 1] worden afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan gedaagden moet betalen op € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat gedaagden dat eisen en [eiser] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van gedaagden worden begroot op € 1.221,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.HR 22 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AD2996 (
2.HR 9 augustus 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE2113 (
3.Voor de eerste categorie: HR 1 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB6175 (
4.HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5215 (