ECLI:NL:RBROT:2025:8388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
11682119 RR FORM 25-26
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepingsrecht en retourkosten in consumentenkoop

In deze zaak heeft eiser, een consument, een Coachella 50 Zwart koelkast besteld voor € 148,99 bij gedaagde. Na ontvangst bleek de deur van de koelkast kapot te zijn. Eiser heeft de koelkast op 1 april 2025 ingeleverd met de afspraak dat hij het aankoopbedrag terug zou krijgen. Gedaagde heeft echter slechts € 130,00 terugbetaald en weigerde het resterende bedrag van € 18,99 te betalen, met als argument dat eiser akkoord was gegaan met algemene voorwaarden waarin retourkosten zijn opgenomen. Eiser heeft daarop een procedure aangespannen om het resterende bedrag te vorderen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn herroepingsrecht, zoals vastgelegd in de artikelen 6:230o en 6:230r BW. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft om retourkosten in rekening te brengen, omdat eiser de koelkast persoonlijk heeft teruggebracht en er geen rechtstreekse kosten voor terugzending zijn gemaakt door gedaagde. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van € 18,99, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 april 2025. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 90,00.

De uitspraak benadrukt de rechten van consumenten bij het herroepingsrecht en de verplichtingen van verkopers in het geval van retourzendingen. De kantonrechter heeft duidelijk gemaakt dat de wet geen ruimte biedt voor het in rekening brengen van standaard retourkosten, tenzij deze daadwerkelijk zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11682119 RR FORM 25-26
datum uitspraak: 27 juni 2025 (bij vervroeging)
Vonnis in de experimentele procedure bij de kantonrechter als regelrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
die zelf procedeert,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het aanmeldformulier van 2 mei 2025, met bijlagen;
  • de aanvulling van het aanmeldformulier;
  • de e-mail van [gedaagde] van 6 juni 2025;
  • de reactie van de rechtbank van 10 juni 2025.
1.2.
[gedaagde] heeft op 6 juni 2025 gevraagd de zitting te verplaatsen. De kantonrechter heeft op 10 juni 2025 laten weten dat het verzoek tot het verplaatsen van de zitting te laat is ingediend en dat de zitting van 13 juni 2025 door zou gaan.
1.3.
Op 13 juni 2025 zijn beide partijen niet verschenen op de zitting. De kantonrechter heeft in het kader van deze experimentele procedure niet de mogelijkheid gekregen om met partijen in gesprek te gaan over het probleem en te bezien of een oplossing tussen partijen getroffen kon worden. Dit is wel het doel van deze procedure. De kantonrechter heeft echter op basis van de ontvangen stukken van beide partijen voldoende informatie om een vonnis te kunnen wijzen.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] heeft op 22 maart 2025 bij [gedaagde] een Coachella 50 Zwart besteld voor een bedrag van € 148,99. [eiser] heeft de koelkast ontvangen, maar zag direct dat de deur van de koelkast kapot was. Partijen hebben met elkaar gesproken over deze beschadiging. Op 28 maart 2025 geeft [eiser] aan dat hij de koelkast wil retourneren en deze graag persoonlijk af wil geven bij [gedaagde] . Partijen hebben afgesproken dat [eiser] de koelkast op 1 april 2025 kon inleveren met de bedoeling om zijn geld terug te krijgen of een andere koelkast uit te zoeken. [eiser] heeft de koelkast uiteindelijk ingeleverd en afgesproken dat hij het aankoopbedrag retour ontvangt. Dit is door [gedaagde] op 3 april 2025 aan [eiser] bevestigd.
2.2.
[eiser] heeft op 13 april 2025 [gedaagde] gesommeerd om het aankoopbedrag aan hem te betalen. Een dag later heeft hij € 130,00 ontvangen. Vervolgens heeft hij [gedaagde] gesommeerd om het resterende bedrag (€ 18,99) aan hem te betalen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. In deze procedure eist [eiser] betaling van € 18,99, met rente.
2.3.
[gedaagde] betwist dat zij dit aan [eiser] moet terugbetalen. Zij geeft aan dat [eiser] akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden waarin is opgenomen dat [gedaagde] retourkosten in rekening mag brengen als een beroep wordt gedaan op het herroepingsrecht. De retourkosten zijn volgens [gedaagde] standaard € 18,99.
2.4.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde] moet € 18,99 betalen aan [eiser]
2.5.
Partijen hebben een overeenkomst op afstand gesloten in de zin van artikel 6:230g lid 1 sub e BW. Deze overeenkomst is namelijk in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop en zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid gesloten. Daarnaast is alleen gebruik gemaakt van middelen voor communicatie op afstand. Op grond van artikel 6:230o lid 1 BW kan [eiser] zonder opgave van redenen de overeenkomst ontbinden binnen veertien dagen nadat hij de koelkast heeft ontvangen.
2.6.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van zijn herroepingsrecht. Hij heeft namelijk op 28 maart 2025 per e-mail met [gedaagde] afgesproken dat hij de koelkast terugbrengt en dat hij het aankoopbedrag daarna terug zou krijgen. Dit sluit aan bij de wettelijke regeling over het herroepingsrecht dat is opgenomen in artikel 6:230o en 6:230r BW. [eiser] is op grond van de wet niet verplicht om een reden te geven voor de ontbinding. Hij kan dus ook gebruikmaken van het herroepingsrecht als hij een kapot product heeft ontvangen.
2.7.
De kantonrechter hanteert als uitgangspunt dat [eiser] na de ontbinding € 18,99 moet ontvangen van [gedaagde] . [gedaagde] moet na de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 6:230r BW namelijk binnen veertien dagen na ontvangst van de ontbindingsverklaring alle van de consument ontvangen betalingen, met inbegrip van de leveringskosten terugbetalen aan [eiser] . Zij heeft € 130,00 terugbetaald aan [eiser] .
2.8.
[gedaagde] beargumenteert vervolgens dat zij op grond van artikel 6:230s lid 2 BW de retourkosten van € 18,99 in rekening mag brengen, omdat zij [eiser] hierover heeft geïnformeerd in de algemene voorwaarden. De kantonrechter gaat hier niet in mee, omdat in de wet is opgenomen dat de consument (alleen) de rechtstreekse kosten van het terugzenden van de zaak draagt. Partijen zijn het erover eens dat [eiser] de koelkast persoonlijk heeft teruggebracht naar [gedaagde] en de daarmee gemoeid gaande kosten zelf heeft gedragen. De kantonrechter ziet dan ook niet in welke rechtstreekse kosten voor terugzending nog zijn gemaakt door [gedaagde] en voor vergoeding in aanmerking komen. De wet laat geen ruimte om in alle situaties, waaronder deze, standaardkosten in rekening te brengen voor andere kostenposten dan het terugzenden van de producten. De wet biedt bijvoorbeeld zonder verdere onderbouwing geen ruimte voor administratiekosten.
2.9.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde] € 18,99 moet betalen aan [eiser] .
De rente wordt toegewezen
2.10.
De rente wordt toegewezen vanaf 12 april 2025. [gedaagde] had veertien dagen na ontvangst van de ontbindingsverklaring de tijd om het aankoopbedrag terug te betalen. Nu zij dit niet volledig heeft gedaan binnen de termijn, is zij op 12 april 2025 in verzuim geraakt. Vanaf deze datum wordt de wettelijke rente toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 90,00 aan griffierecht. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij meer kosten heeft moeten maken en is ook niet verschenen tijdens de zitting, waardoor bijvoorbeeld reis-, verblijfkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 18,99 aan [eiser] te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 12 april 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 90,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
64363