In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiseres], en haar medebewoner, aangeduid als [persoon A]. De eiseres vorderde ontruiming van de woning na de beëindiging van hun relatie. De eiseres heeft [persoon A] verzocht de woning te verlaten, maar hij heeft hieraan geen gehoor gegeven. De eiseres verblijft momenteel tijdelijk bij haar ouders. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zaak voldoende spoedeisend is voor behandeling in kort geding. De rechter heeft vastgesteld dat [persoon A] geen recht heeft op verblijf in de woning, terwijl [eiseres] dat recht wel heeft op basis van de huurovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft [persoon A] veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten. Tevens is [persoon A] opgedragen om alle roerende zaken die van [eiseres] zijn, in de woning achter te laten, maar zonder dat hieraan een dwangsom is verbonden. De rechter heeft geoordeeld dat de lijst met spullen te weinig concreet is, wat kan leiden tot verdere escalatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.