In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen een boete van € 7.000,- die hem is opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingesteld tegen het besluit van 12 september 2023, waarin de boete werd gehandhaafd. Eiser heeft de overtredingen niet betwist, maar voert aan dat de boete onevenredig hoog is gezien zijn geringe financiële draagkracht. De rechtbank heeft de zaak op 25 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de stichting aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de boete moet worden gematigd. Eiser heeft vier beboetbare feiten gepleegd, waaronder het niet aangeven van kadavers, het niet op passende wijze verzorgen van zieke dieren, en het niet zorgen voor voldoende voer en water. De rechtbank stelt vast dat de boete van € 7.000,- in eerste instantie passend was, maar dat de financiële situatie van eiser en de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding geven om de boete te verlagen. Uiteindelijk wordt de boete vastgesteld op € 3.325,-. De rechtbank vernietigt het besluit van 12 september 2023 voor zover het de hoogte van de boete betreft en herroept het primaire besluit. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten van € 1.814,-.