ECLI:NL:RBROT:2025:8446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
11717860 VV EXPL 25-301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van bedrijfsruimte wegens betalingsachterstand en incassokosten

In deze zaak vorderen Los Vastgoed B.V. en BV Maatschappij De Boomgaard (hierna: Los c.s.) in kort geding de ontruiming van een bedrijfsruimte door de gedaagde, die een eenmanszaak exploiteert. De gedaagde heeft sinds november 2024 huurachterstanden opgelopen, die in januari 2025 opliepen tot € 33.843,13. Ondanks een deelbetaling van € 17.000,- op 29 januari 2025, is de huurachterstand verder opgelopen. Los c.s. hebben geprobeerd een betalingsregeling te treffen, maar zonder succes. De kantonrechter heeft op 14 mei 2025 verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de rekeningen van de gedaagde, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd. In de mondelinge behandeling op 3 juli 2025 hebben Los c.s. hun vorderingen uiteengezet, waaronder de ontruiming van het pand en betaling van de huurachterstand, incassokosten en een contractuele boete. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand vaststaat en dat de ontruiming gerechtvaardigd is, maar dat de gevorderde termijn van zeven dagen voor ontruiming te kort is. De gedaagde heeft persoonlijke omstandigheden aangevoerd die een langere termijn rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast zijn de vorderingen tot betaling van de huurachterstand, incassokosten en proceskosten toegewezen, met uitzondering van de contractuele boete, die niet toewijsbaar is in kort geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11717860 VV EXPL 25-301
datum uitspraak: 10 juli 2025 (bij vervroeging)
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.LOS Vastgoed B.V.,

vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres sub 1,

2.BV Maatschappij De Boomgaard

vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres sub 2,
gemachtigden: mrs. C.A.M. Jansen en J.L. de Boer,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: Den Haag,
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna Los c.s. en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 mei 2025, met producties 1 tot en met 27;
  • de akte vermeerdering/wijziging van eis, met producties 28 tot en met 31;
  • de spreekaantekeningen van mr. De Boer.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2025 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Los c.s. zijn sinds 20 december 2023 eigenaar van de bedrijfsruimte, gelegen aan het [adres] (hierna: ‘het pand’).
2.2.
[gedaagde] huurt het pand sinds 1 oktober 2022 van (de rechtsvoorganger van) Los c.s.. De huurovereenkomst liep oorspronkelijk voor de duur van twee jaar, tot en met 30 september 2024, maar de huurovereenkomst is verlengd en eindigt nu na 30 september 2027. De maandelijkse huurprijs bedraagt vanaf 1 januari 2025 € 5.765,63.
2.3.
[gedaagde] exploiteert in het pand een eenmanszaak, genaamd [handelsnaam]. Zij richt zich voornamelijk op de verkoop van dames- en herenkleding.
2.4.
In februari 2024 is voor het eerst een achterstand in de betaling van de huurpenningen ontstaan. In januari 2025 bedroeg de huurachterstand € 33.843,13 (meer dan zes maanden). [gedaagde] heeft deze achterstand deels ingelopen door een deelbetaling van
€ 17.000,- op 29 januari 2025.
2.5.
Nadien is de huurachterstand verder opgelopen. Los c.s. hebben veelvuldig geprobeerd een betalingsregeling te treffen met [gedaagde].
2.6.
De advocaat van Los c.s. heeft [gedaagde] op 6 mei 2025 gesommeerd tot betaling van de per dan bestaande huurachterstand van € 34.140,02, de buitengerechtelijke incassokosten en de contractuele boete.
2.7.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 14 mei 2025 verlof verleend voor het leggen van repeterend conservatoir beslag onder de ABN AMRO Bank en ING Bank. De voorzieningenrechter heeft de vordering, inclusief rente en kosten, begroot op € 48.675,-. De eerste beslagen zijn op 20 mei 2025 gelegd en hebben geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
Los c.s. vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis en na betekening daarvan, het pand te (doen) ontruimen en leeg en ontruimd aan Los c.s. op te leveren, met afgifte der sleutels, één en ander conform de geldende contractuele (zie Productie 2 bij de dagvaarding) en wettelijke bepalingen ter vrije en algehele beschikking van Los c.s. te stellen;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Los c.s. een bedrag van € 39.905,65 (zijnde de huurachterstand zoals gespecificeerd in randnummer 61 van de kort geding dagvaarding, aldus de huurachterstand gerekend tot en met de maand juni 2025), te betalen en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Los c.s. een bedrag van € 5.985,85 (zijnde de buitengerechtelijke incassokosten), te betalen en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 5.100,- (zijnde de contractuele boete), te betalen en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen om binnen 5 dagen na dit vonnis, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 1.186,59 (zijnde de beslag- en deurwaarderskosten), te betalen en te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van de dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] te veroordelen om de huurovereenkomst tussen partijen na te komen, in die zin dat [gedaagde] voor tijdige en volledige huurbetalingen (van € 5.765,63 per maand) zorg dient te dragen, gerekend vanaf 1 juli 2025, en verder, zulks tot en met de datum van de daadwerkelijke ontruiming, een gedeelte van de maand voor een gehele maand gerekend;
VII. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met rente en kosten.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een bodemprocedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat Los c.s. hebben bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Betalingsachterstand en ontruiming
4.2.
Los c.s. hebben in de dagvaarding uiteengezet dat [gedaagde] de huurpenningen sinds november 2024 niet (volledig) heeft betaald en dat de huurachterstand daardoor
€ 39.905,65 bedraagt. [gedaagde] heeft deze achterstand ter zitting niet weersproken. In een eerder stadium heeft [gedaagde] bovendien de achterstand erkend. Daardoor staat de gestelde huurachterstand vast en wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De gevorderde termijn is echter te kort. [gedaagde] wordt veroordeeld de huurachterstand binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te voldoen.
4.3.
Het is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden, gelet op de huurachterstand van zeven maanden en het structureel tekortschietende betalingsgedrag. Het is daarom gerechtvaardigd om in deze procedure vooruit te lopen op de ontbinding en [gedaagde] te veroordelen de bedrijfsruimte te ontruimen. Los c.s. hebben bovendien voldoende toegelicht dat zij een spoedeisend belang hebben om de bedrijfsruimte zo snel mogelijk beschikbaar te hebben om de ruimte opnieuw te kunnen verhuren. De gevorderde ontruimingstermijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis is echter te kort. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij zwanger is, er veel op de schouders van haar partner terecht komt en familie of vrienden niet bereid of in staat zijn om te helpen. De kantonrechter acht een ontruimingstermijn van 14 dagen na betekening van dit vonnis daarom redelijk.
4.4.
Omdat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst verplicht is maandelijks de huur aan Los c.s. te betalen, wordt zij ook veroordeeld om vanaf juli 2025 tot en met de maand van ontruiming van de bedrijfsruimte per maand de huurprijs van € 5.765,63 aan Los c.s. te betalen.
4.5.
Nu de kantonrechter oordeelt dat de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over daarmee nauw verwante nevenvorderingen kan worden beslist. In deze zaak geldt dat voor de buitengerechtelijke incassokosten en de contractuele boete.
[gedaagde] moet incassokosten betalen
4.6.
Los c.s. vorderen incassokosten van € 5.985,85 op grond van artikel 30.1 van de algemene bepalingen en de daarin opgenomen afwijking van de wettelijke regeling van artikel 6:96 BW. Los c.s. stellen dat deze kosten niet voor matiging in aanmerking komen, omdat Los c.s. er veel tijd, moeite en kosten in hebben gestoken om [gedaagde] in een buitengerechtelijk traject te bewegen tot betaling.
4.7.
De gevorderde vergoeding komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval ziet de kantonrechter echter aanleiding om deze vergoeding op grond van artikel 242 Rv te matigen, omdat niet is gesteld of gebleken dat de werkelijke kosten van Los c.s. hoger zijn dan de wettelijke staffel. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt dan ook gematigd toegewezen en wel met toepassing van de wettelijke staffel, tot een bedrag van € 1.174,06. De gevorderde wettelijke handelsrente over de incassokosten wordt afgewezen, omdat deze kosten niet onder de reikwijdte van artikel 6:119a BW vallen. Wel wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.
De contractuele boete en de wettelijke handelsrente
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 6:92 lid 2 BW volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet en omdat wettelijke rente een vorm van schadevergoeding is, kan de wettelijke rente niet naast de contractuele boete worden gevorderd. Dit is slechts anders als partijen zijn overeengekomen dat zowel de wettelijke schadevergoeding als de boete verschuldigd is, omdat artikel 6:92 lid 2 BW van regelend recht is. Hoewel Los c.s. dit niet hebben gesteld, blijkt uit de artikelen 25 en 31 van de algemene bepalingen dat dit het geval is.
4.9.
Los c.s. vorderen de wettelijke handelsrente over de huurachterstand, omdat [gedaagde] de huurovereenkomst heeft gesloten in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [gedaagde] heeft dit niet betwist. De rente wordt dan ook toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.10.
Los c.s. vorderen € 5.100,- aan contractuele boete op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen. De boete bedraagt 1% van het verschuldigde per kalendermaand, met een minimum van € 300,-. Los c.s. vorderen de boete voor de maanden februari 2024 tot en met juni 2025, zijnde 17 maanden. Volgens Los c.s. was een prikkel, in de vorm van de contractuele boete, op zijn plaats om [gedaagde] de huur tijdig en volledig te laten betalen.
4.11.
Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen, is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en licht dit als volgt toe.
4.12.
Los c.s. vorderen de boete vanaf de eerste maand van de achterstand. [gedaagde] heeft ter zitting in algemene zin aangegeven moeite te hebben met de (berekening van de) boete. In de periode vanaf februari 2024 was er steeds sprake van overleg tussen partijen. Vervolgens heeft [gedaagde] eind januari 2025 nog een hoog bedrag betaald aan Los c.s. om de achterstand deels in te lopen. Dat Los c.s. deze maanden voor de boete alsnog meeneemt in de optelsom achteraf, is naar het oordeel van de kantonrechter niet redelijk. Dit betekent dat deze vordering onvoldoende vaststaat en daardoor in kort geding niet toewijsbaar is.
[gedaagde] moet de beslag- en proceskosten betalen
4.13.
Los c.s. vorderen [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Dat betekent dat aan betekeningskosten een bedrag van € 752,80 (producties 25, 26, 29 en 30) wordt toegewezen. Het griffierecht van het beslagrekest komt op € 714,00 en het salaris van de advocaat wordt begroot op € 554,00.
4.14.
In deze procedure geldt voor Los c.s., gelet op hun vorderingen, een bedrag van
€ 1.461,- aan griffierecht. Op grond van artikel 11 Wet griffierechten burgerlijke zaken wordt op het griffierecht van deze procedure het griffierecht voor het beslagrekest in mindering gebracht. Dat leidt ertoe dat het griffierecht van Los c.s. dat voor rekening komt van [gedaagde], begroot wordt op € 747,-.
4.15.
De proceskosten van Los c.s. worden derhalve, naast de beslagkosten, begroot op
€ 119,40 aan dagvaardingskosten, € 747,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigden en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.544,40. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
4.16.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten wordt afgewezen, omdat de proceskosten niet onder de reikwijdte van artikel 6:119a BW vallen. Wel wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen over de beslag- en proceskosten zoals hierna vermeld in de beslissing.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Los c.s. dat eisen en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de bedrijfsruimte, gelegen aan het [adres], te (doen) ontruimen en leeg en ontruimd aan Los c.s. op te leveren, met afgifte van de sleutels aan Los c.s.,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, aan Los c.s. te betalen € 39.905,65, met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 juli 2025 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Los c.s. te betalen € 5.765,63 per maand,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.174,06 aan Los c.s., te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.020,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.544,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.
58190/25387