In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen verzoekster, een kleine organisatie met vijf werknemers, en verweerder, een senior havenmeester. De verzoekster heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden op basis van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij het gedrag en de houding van verweerder als oorzaak zijn aangewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werksfeer op kantoor niet goed was door het gedrag van verweerder, wat heeft geleid tot een ernstige verstoring van de arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er een redelijke grond voor ontbinding was, ondanks het opzegverbod dat gold vanwege de arbeidsongeschiktheid van verweerder. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 augustus 2025, en verzoekster is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 4.038,43. De kantonrechter heeft geen billijke vergoeding toegekend, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van verzoekster. Tevens is de vordering van verweerder tot compensatie voor pensioenschade afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim. De proceskosten zijn door beide partijen zelf te dragen.