ECLI:NL:RBROT:2025:8616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
10/261292-24 en 10/291804-23 en 10/095869-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van afpersing en poging tot diefstal met bedreiging met geweld, medeplegen van wederrechtelijk verblijven op een afgesloten haventerrein en het voorhanden hebben van een gaspistool

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en poging tot diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, op 7 augustus 2024 in Rotterdam onder bedreiging van een vuurwapen (gelijkend voorwerp) een slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte van sleutels. Tevens heeft de verdachte geprobeerd een garagebox open te breken, waarbij hij medewerkers van Havensteder heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van €1.500,00 aan elk van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het recidiverisico van de verdachte en de noodzaak van behandeling in een ambulante setting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/261292-24 en 10/291804-23 (gevoegd ttz)
Parketnummer vordering TUL: 10/095869-23
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd en ingeschreven in de basisregistratie personen op het [detentieadres] ,
raadsman mr. G. Ozveren, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 26 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/261292-24 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 359 dagen, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de voorwaardelijke PIJ-maatregel), met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zal meewerken aan de begeleiding door de jeugdreclassering, zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding, onderwijs zal volgen volgens zijn rooster, zal meewerken aan behandeling bij Fivoor, zich zal houden aan een avondklok zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht, en zich zal houden aan een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de [locatie] (met een straal van 1 kilometer rondom dit adres);
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (parketnummer 10/291804-23)
De onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, te weten het wederrechtelijk verblijf op een haventerrein en het voorhanden hebben van een gaspistool, zijn door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (parketnummer 10/261292-24)
De verdachte heeft ook de onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten (afpersing in vereniging en poging tot diefstal met geweld en met braak op de openbare weg en in vereniging) voor het overgrote deel bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden ook voor deze feiten met een opsomming van de bewijsmiddelen.
In aanvulling op voormelde opsomming van de bewijsmiddelen en in reactie op hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht ten aanzien van het tweede en derde gedachtestreepje van het onder 1 primair ten laste gelegde (een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, tonen aan en richten op [aangever] ) overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangever [aangever] op dit punt wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster [aangeefster] die zij aflegt op het moment dat verbalisanten naar aanleiding van de melding ter plaatse komen. Zij verklaart ook dat de verdachte zijn wapen op haar zoon richtte.
Ten aanzien van het laatste gedachtestreepje van het onder 2 primair ten laste gelegde (met het vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, op medewerkers van Havensteder gericht houdend achter hen aanlopen) overweegt de rechtbank dat de verklaring van de medewerker van Havensteder (bekend onder nummer [nummer 1] ) daarover wordt ondersteund door de beschrijving van de camerabeelden. Op de beelden is te zien dat de verdachte achter de medewerkers aanloopt met zijn vuurwapen in zijn rechterhand.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van beide feiten de in gedachtestreepje één tot en met vier genoemde (gewelds)handelingen bewezen worden geacht.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/261292-24 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
parketnummer 10/261292-24
1. primair)
hij op 7 augustus 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels, die aan die [aangeefster] toebehoorden door
- de voordeur van de woning aan de [adres 1] open te duwen,
waardoor voornoemde [aangeefster] is gevallen en
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
[aangeefster] en [aangever] en- dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op
het lichaam van voornoemde [aangeefster] en het lichaam van voornoemde
[aangever] en dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, dichtbij het lichaam van voornoemde [aangeefster] te houden en- voornoemde [aangeefster] en [aangever] dreigend de woorden toe te voegen: “De
sleutels van de garage.” en “Pak en gooi naar beneden.” en – zakelijk weergeven –
dat hij, [aangever] , zich niet mocht bewegen
;
2 ( primair)
hij op 7 augustus 2024 te Rotterdam
op de openbare weg, te weten de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed van hun gading, dat aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak,
- naar garagebox [nummer 2] aan de [straatnaam] in Rotterdam is
gegaan en- een slijptol heeft meegenomen/met zich gevoerd en- met die slijptol de deur van voornoemde garagebox
heeft geprobeerd open te slijpen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen medewerkers van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
deandere deelnemer aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
medewerkers van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ) en- dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het lichaam van
voornoemde medewerkers van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) en- voornoemde medewerkers van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) dreigend de woorden toe te voegen: “Omdraaien, doorlopen doorlopen
doorlopen!” en- vervolgens met dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
voornoemde medewerkers van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) gericht houdend achter hen aan te lopen en daarbij aan hen meermalen de
woorden toe te voegen: “doorlopen”;
parketnummer 10/291804-23
1
hij op 5 november 2023 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven haventerrein van Hutchinson Ports ECT Delta Terminal;
2
hij op 4 december 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die Wet in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool van het merk GAP kaliber 9mm P.A.K.,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/261292-24
1. primair)

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

2 ( primair)

poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak

parketnummer 10/291804-23
1
medeplegen van wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en overslag van goederen
2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is op 5 november 2023 aangetroffen op een afgesloten haventerrein, gelegen op de Maasvlakte Rotterdam. Het is een feit van algemene bekendheid dat met regelmaat personen worden aangetroffen op de besloten haventerreinen in Rotterdam, die daar wederrechtelijk verblijven. Deze personen proberen daar containers open te breken om partijen waardevolle goederen of partijen voor de gezondheid schadelijke (verdovende) middelen uit deze containers te halen. Dit soort delicten wordt in de regel in georganiseerd verband gepleegd.
Een maand later wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van een vuurwapen in de woning van de verdachte. Dit blijkt te gaan om een gaspistool. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
Op 7 augustus 2024 heeft de verdachte samen met een ander geprobeerd om met een slijptol een garagebox open te breken. De verdachte en zijn medeverdachte werden aangesproken door twee omstanders, die daarop door de verdachte zijn bedreigd met een vuurwapen, in ieder geval een daarop gelijkend voorwerp. De verdachte en zijn medeverdachte zijn vervolgens vertrokken. Enkele uren later zijn de verdachte en zijn medeverdachte teruggekeerd en heeft de verdachte aangebeld bij de woning van het slachtoffer, die tevens de huurder is van voornoemde garagebox. De verdachte is de woning binnengedrongen en heeft het slachtoffer, onder dreiging van een vuurwapen, dan wel een daarop gelijkend voorwerp, gedwongen tot afgifte van de sleutels van de garagebox. De verdachte heeft het wapen ook gericht op de zoon van de bewoonster, die zich ook in de woning bevond. Het is algemeen bekend dat strafbare feiten zoals deze kunnen leiden tot langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich bij het plegen van dit misdrijf geen rekenschap heeft gegeven van de ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers. Daarbij komt dat slachtoffers van woningovervallen vaak een diepgaand verlies van het gevoel van veiligheid in hun eigen huis ervaren, de plek waar ze zich normaal gesproken geborgen zouden moeten voelen. Daarnaast versterken dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiater [naam 1] en psycholoog [naam 2]hebben naar aanleiding van een klinisch multidisciplinair Pro Justitia onderzoek een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 april 2025. Dit rapport houdt - samenvattend en voor zover van belang - het volgende in.
De verdachte beschikt over intellectuele en algemene vaardigheden op zwakbegaafd niveau.
Op basis van het gedragsbeeld van de verdachte, waarbij grensoverschrijdend handelen en ongevoeligheid voor gezag de hoofdelementen vormen, kan gesproken worden van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, met een begin in de adolescentie. De persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte wordt als bedreigd beschouwd. Elementen hierin zijn een egocentrische opstelling, een gebrekkig mentaliserend vermogen, een tekortschietende empathie en een gebrekkige uiting van zelfbewuste emoties, zoals schuldgevoel en schaamte. Dit laatste hangt mogelijk samen met de relatief beperkte vaardigheden die de verdachte heeft om woorden te geven aan zijn beleving. Er worden dus antisociale aspecten gezien in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Hoewel er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, wordt een relatief stabiele basis gezien van waaruit hij zich heeft kunnen ontwikkelen en zich nog verder kan ontwikkelen in gunstige zin. Vermoedelijk mede samenhangend met de relatief beperkte intellectuele vaardigheden van de verdachte en zijn egocentrische instelling is er sprake van een gebrekkig vermogen om de consequenties van zijn gedrag voor de langere termijn en voor anderen goed te overwegen (of een rol te laten spelen in zijn beslissingen). Er kan ook gesproken worden van een stoornis in het gebruik van cannabis, ten minste matig. Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte niet kampt met gebrekkige regulerende functies. Ook is zijn vermogen om consequenties op korte termijn te overzien voldoende adequaat. De verdachte kan zich rekenschap geven van het ongeoorloofde karakter van zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde en weet welke (strafrechtelijke) consequenties hiertegenover kunnen staan. Er worden onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor een advies om de verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd of in het geheel niet toe te rekenen.
Gezien de context waarbinnen de feiten werden gepleegd (lopende proeftijd, jeugdreclasseringstoezicht, hulpverlening), bij een jongen die zich reeds meerdere jaren toenemend zelfbepalend en grensoverschrijdend opstelt en in korte tijd ernstig ontspoorde, kan een hoog recidiverisico voor soortgelijke feiten worden verondersteld. Onderzoekers missen het zicht op enkele essentiële domeinen om het recidiverisico volledig in kaart te kunnen brengen. Het gaat dan om het (sociale) netwerk van de verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding en de invloed die daarvan (nog steeds) uitgaat. Eveneens gaat het om de daadwerkelijke dynamiek achter de ten laste gelegde feiten. Deze leemtes in het zicht van onderzoekers, in samenhang met wat wel bekend is, maken dat het risico voor soortgelijke feiten als ten laste gelegd op de middellange en langere termijn als hoog wordt ingeschat indien er geen sprake is van een passende interventie. Een milder beeld van het recidiverisico past enkel bij een situatie waarin toezicht, structuur en behandeling wordt geboden.
Zowel met het oog op de ernst van de ten laste gelegde feiten als met het oog op de ernst van de gedragsontregeling vanaf het twaalfde levensjaar van de verdachte, wordt behandeling essentieel geacht voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en daarmee het beperken van het recidivegevaar. Het is essentieel dat er een zorgvuldige delictanalyse plaatsvindt, op basis waarvan een plan voor delict preventie (risicomanagement) kan worden samengesteld. Verder is het van belang om zicht te krijgen op de achtergrond van de ontsporing van de verdachte vanaf zijn twaalfde levensjaar. De gezinsverhoudingen stonden in de afgelopen jaren ernstig onder druk. Hierin is herstel nodig, alsook het herdefiniëren van de rollen. Met het oog op een prosociale ontwikkeling is inzet op scholing, een passende dagbesteding en een baantje (voor het genereren van legale inkomsten) belangrijk. Vanwege het ontbreken van zicht op de daadwerkelijke activiteiten van de verdachte in de periode voorafgaand aan zijn aanhouding en het ontbreken van zicht op zijn netwerk, is een strikt toezicht nodig op zijn verblijfplaats en de personen met wie hij contact aangaat. Onderzoekers achten het mogelijk om de hierboven geschetste behandeling en begeleiding in een ambulante setting vorm te geven. Deze vorm heeft de voorkeur, met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling. Er zijn nu nog veel beschermende factoren in de context van de verdachte die een rol kunnen spelen binnen een ambulant kader. Gedacht wordt aan de steunende houding van zijn gezinsleden, de motivatie en mogelijkheid om naar school te gaan en de nu aanwezige inzet om zich te houden aan de voorwaarden. Een tegemoetkomende houding vanuit de behandeling en begeleiding dient gepaard te gaan met een strikt toezicht. De verdachte dient duidelijk voor ogen te houden dat hij zich moet houden aan strikte voorwaarden. Onderzoekers denken hierbij aan het zich bevinden op afgesproken plaatsen (eventueel gecontroleerd door elektronische monitoring), het enkel omgaan met vertrouwde contacten, het zich houden aan een passende dagbesteding (scholing, vrije tijd, baantje) en het zich onthouden van middelengebruik (te controleren door middel van frequente urinecontroles). Gedurende het onderzoek heeft de verdachte laten weten zich te willen houden aan dergelijke strikte voorwaarden. Dit maakt dat onderzoekers een dergelijk behandeltraject haalbaar achten binnen een ambulant kader.
Behandeling binnen een meer vrijblijvend kader dan een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt als onvoldoende gezien, aangezien de verdachte zich hieraan kan onttrekken zonder voor hem ernstige gevolgen. Mocht het de verdachte niet lukken om zich aan de voorwaarden te houden, dan blijft met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en met het oog op recidivepreventie van belang dat de behandeling desondanks doorgang vindt.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juni 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
JBRR sluit zich aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog, waarbij de verdachte weer bij zijn moeder gaat wonen, naar school gaat en behandeling krijgt bij Fivoor. Daarnaast is het van belang dat hij in het begin een avondklok opgelegd krijgt om hem de nodige structuur te kunnen bieden en dat hij in de zomervakantie een dagbesteding heeft in de vorm van een bijbaan. Dit alles kan opgelegd worden in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan de begeleiding door de jeugdreclassering, een dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk, gedurende de zomer van 2025 minimaal vier dagen in de week werkt, zich houdt aan een avondklok (nader te bepalen door JBRR en zo lang JBRR dit nodig acht) en meewerkt aan behandeling bij Fivoor, indien JBRR dit nodig acht.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 juni 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad is het met de psychiater en de psycholoog eens dat behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is. Echter is de Raad van mening dat dit bewerkstelligd kan worden door middel van een minder verstrekkende maatregel, zoals een voorwaardelijke jeugddetentie met voorwaarden. Dit dient als een stevige stok achter de deur om de verdachte te behoeden voor toekomstig delictgedrag en om hem te motiveren zijn ambulante behandeling te blijven volgen. De Raad sluit zich, net als JBRR, aan bij het advies van de psychiater en de psycholoog wat de bijzondere voorwaarden betreft.
U. Urrestarazu, als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad, heeft op de terechtzitting het advies van de Raad gewijzigd, in die zin dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het belangrijkste is dat de behandeling van de verdachte is gegarandeerd. De Raad kan zich daarom vinden in het advies van de psychiater en de psycholoog en JBRR.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de verklaringen van de deskundigen op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van de onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten stelt de rechtbank vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank in de strafmaat rekening houden.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverzwarende zin wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte bij de feiten onder parketnummer 10/261292-24 heeft gedreigd met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp). Daarnaast liep de verdachte in een proeftijd van een voorwaardelijke straf en - tijdens het plegen van een deel van de strafbare feiten - in een schorsing van de voorlopige hechtenis met jeugdreclasseringstoezicht. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest. Dit betekent dat aan de verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat deze straf, in combinatie met de hierna op te leggen maatregel, voldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Daarbij heeft de rechtbank oog voor het belang van de verdachte dat zijn justitiële documentatie daarvan een goede weergave is.
De rechtbank is van oordeel dat, naast het opleggen van een jeugddetentie, een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel wordt voldaan.
De gepleegde feiten, onder parketnummer 10/261292-24 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegd, zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De aard en de ernst van genoemde bewezenverklaarde feiten en het hoge recidiverisico zonder de inzet van een passende interventie, maken dat behandeling noodzakelijk is. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt noodzakelijk geacht als stevige stok achter de deur voor naleving van de bijzondere voorwaarden die de rechtbank de verdachte zal opleggen, waaronder een behandelverplichting bij Fivoor. De rechtbank verbindt aan deze bijzondere voorwaarden een proeftijd voor de duur van twee jaar. De verdachte krijgt de kans om de voor hem noodzakelijk geachte behandeling in een ambulante setting aan te gaan en hieraan zijn medewerking te verlenen. De voorwaardelijke PIJ-maatregel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Indien de verdachte zich niet aan de op te leggen algemene en bijzondere voorwaarden houdt, bestaat de mogelijkheid dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Anders dan is verzocht namens de slachtoffers en gevorderd door de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding bestaat om een contactverbod met de slachtoffers en/of een locatieverbod voor het gebied rondom de woning van de slachtoffers aan de verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarde(n). Er zijn geen aanwijzingen dat hij de slachtoffers opnieuw zal benaderen of zich belastend zal gedragen jegens de slachtoffers.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psychiater, psycholoog en de Raad, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden. Hoewel de rechtbank een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de combinatie van de op te leggen straf en maatregel de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
[benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] , ter zake van de onder parketnummer 10/261292-24 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om het bedrag aan immateriële schade te matigen. De uitspraken waarnaar de benadeelde partij verwijst in de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding, zijn niet vergelijkbaar met onderhavige zaak.
8.1.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de [benadeelde partij 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij is in haar eigen woning, onder dreiging van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp), gedwongen tot afgifte van haar sleutels. Hierbij is zij ook ten val gekomen. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het incident een grote impact op haar heeft gehad. Zij leeft sinds het incident voortdurend in angst, durft nauwelijks haar huis te verlaten en slaapt slecht. De benadeelde partij heeft psychische hulp ingeschakeld van Antes. De aard en ernst van de normschending brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat de rechtbank van oordeel is dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. Bij het vaststellen van de hoogte van dit bedrag heeft de rechtbank ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn voor een volledige toewijzing. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
De [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder parketnummer 10/261292-24 onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat onduidelijk is of de moeder van de benadeelde partij al dan niet bevoegd is om het schadeformulier te ondertekenen. Subsidiair is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de uitspraken waarnaar de benadeelde partij verwijst in de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. Meer subsidiair is verzocht het bedrag aan immateriële schade aanzienlijk te matigen.
8.2.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de [benadeelde partij 2] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien de benadeelde partij op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. Er is een vuurwapen (gelijkend voorwerp) op de benadeelde partij gericht en hij heeft gezien dat zijn moeder, onder dreiging van dat wapen, door de verdachte werd gedwongen tot afgifte van haar sleutels. Dit terwijl zij zich in hun eigen woning bevonden. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding volgt dat het incident de benadeelde partij zwaar heeft aangegrepen; hij vreesde voor zijn leven en dat van zijn moeder. De benadeelde partij ervaart nog steeds gevoelens van angst en onzekerheid en hij heeft last van herbelevingen, waardoor sprake is van klachten die met een trauma worden
geassocieerd. De aard en ernst van de normschending brengen mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat de rechtbank van oordeel is dat een aantasting in de persoon, in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 1.500,00. Bij het vaststellen van de hoogte van dit bedrag heeft de rechtbank ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn voor een volledige toewijzing. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 augustus 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van
€ 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 11 juli 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met geweld en handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, veroordeeld voor zover van belang tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 26 juli 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Gelet op de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd en gevorderd in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, acht de officier van justitie het in het belang van de verdachte om het uitvoeren van de aan hem voorwaardelijk opgelegde werkstraf achterwege te laten.
9.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het belangrijk is dat de verdachte zich in de komende periode kan richten op zijn behandeling en zal daarom de vordering afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 138aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/261292-24 onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 10/291804-23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 300 (driehonderd) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
zal meewerken aan de begeleiding door de jeugdreclassering;
zal meewerken aan behandeling door Fivoor, indien en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van school en/of werk;
zich zal inspannen voor het hebben en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
zich houden zal houden aan een avondklok voor de maximale duur van 3 (drie) maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering noodzakelijk acht. Deze avondklok houdt in dat de veroordeelde dagelijks om 19:00 uur thuis, te weten op het adres: [adres 2] , zal zijn en thuis zal blijven tot de volgende ochtend 07:00 uur. Deze tijdstippen van de avondklok kunnen worden gewijzigd door de jeugdreclassering, in die zin dat de veroordeelde in dat geval ’s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de [benadeelde partij 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de [benadeelde partij 1] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de [benadeelde partij 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de [benadeelde partij 2] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk samen met zijn mededader
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de [benadeelde partij 2] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de [benadeelde partij 2] , waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 juli 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Riege, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.J. Loorbach en R.T.K. Davidse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2025.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/261292-24
1
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) sleutel(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- de (voor)deur van de woning aan de [adres 1] open te duwen en/of tegen het lichaam
van voornoemde [slachtoffer 1] te duwen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] is gevallen en/of
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op de slaap en/of het
hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of het lichaam van voornoemde
[slachtoffer 2] en/of dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, dichtbij/op
de slaap en/of het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te houden en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “De
sleutels van de garage.” en/of “Pak en gooi naar beneden.” en/of – zakelijk weergeven –
dat hij, [slachtoffer 2] , zich niet mocht bewegen, althans woorden van gelijke dreigende aard
of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of te richten op de slaap en/of het hoofd en/of het lichaam
van voornoemde [slachtoffer 1] en/of het lichaam van [slachtoffer 2] en/of
- dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, dichtbij/op de slaap en/of het
hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te houden en/of
- ( daarbij) [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergeven - dat hij,
[slachtoffer 2] , zich niet mocht bewegen, althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam
op/aan de openbare weg, te weten de [straatnaam] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om enig(e) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- naar garagebox [nummer 2] , althans een garagebox, aan de [straatnaam] in Rotterdam is
gegaan en/of
- een slijptol, althans gereedschap, heeft meegenomen/met zich gevoerd en/of
- met die slijptol, althans dat gereedschap, (de deur/het slot van) voornoemde garagebox
heeft geprobeerd open te slijpen en/of open te breken/krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen meerdere, althans een, medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ) en/of
- dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op het lichaam van
voornoemde medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) en/of
- voornoemde medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) dreigend de woorden toe te voegen: “Omdraaien, doorlopen doorlopen
doorlopen!”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) met dit vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
voornoemde medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) gericht houdend achter hen aan te lopen en/of (daarbij) aan hen meermalen de
woorden toe te voegen: “doorlopen”;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 augustus 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere, althans een, medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan voornoemde
medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer [nummer 1] ) en/of
(vervolgens) dit vuurwapen, althans een vuurwapengelijkend voorwerp, te richten op het
lichaam van voornoemde medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder
nummer [nummer 1] ) en/of
- voornoemde medewerker(s) van Havensteder (waarvan één bekend onder nummer
[nummer 1] ) (daarbij) de dreigende woorden toe te voegen: “Omdraaien, doorlopen
doorlopen doorlopen!” en/of meermalen “doorlopen”, althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.
parketnummer 10/291804-23
1
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven haventerrein van Hutchinson Ports ECT Delta Terminal;
2
hij op of omstreeks 4 december 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die Wet in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool van het merk GAP kaliber 9mm P.A.K.,
voorhanden heeft gehad.