ECLI:NL:RBROT:2025:8637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
C/10/695462 / JE RK 25-450 en C/10/694760 / JE RK 25-357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in jeugdzorgzaken

Op 28 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 6 juni 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder met gezag verlengd tot 6 december 2025. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders en het contact tussen de vader en de kinderen, met name met [minderjarige 1]. De moeder heeft aangegeven dat zij moeite heeft om grenzen te stellen richting de vader, wat de situatie bemoeilijkt. De GI Jeugdbescherming Brabant heeft verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder te verlengen. De kinderrechter heeft ook besloten om de ondertoezichtstelling over te dragen aan de GI Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, zodat er meer nabijheid is voor de kinderen en de hulpverlening kan worden voortgezet. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/695462 / JE RK 25-450 en C/10/694760 / JE RK 25-357
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen: de GI JB Brabant, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum 3] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort, kantoorhoudende te Venlo,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI JBRR, gevestigd te Rotterdam .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het proces-verbaal van de zitting van 21 maart 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 28 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (fysiek aanwezig) met haar advocaat (via een digitale verbinding);
  • een vertegenwoordiger van de GI JB Brabant, [vertegenwoordiger 1] (via een digitale verbinding);
  • een vertegenwoordiger van de GI JBRR, [vertegenwoordiger 2] .
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.
1.5.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Arabisch-Marokkaanse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van Z. Hamidi, tolk in de Arabisch-Marokkaanse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. [minderjarige 1] verblijft middels een machtiging tot uithuisplaatsing ook bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 6 juni 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 6 juni 2025.
2.4.
Bij beschikking van 25 september 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder met gezag verleend tot 6 juni 2025.

3.De verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/695462 / JE RK 25-450
3.1.
De GI JB Brabant verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI JB Brabant verzoekt tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder met gezag te verlengen voor de duur van zes maanden.
Het verzoek met zaaknummer C/10/694760 / JE RK 25-357
3.2.
De GI JB Brabant verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] over te dragen aan de GI JBRR.

4.De standpunten

4.1.
De GI JB Brabant handhaaft de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling en licht het – onder verwijzing naar de verzoekschriften – nader toe. Er bestaan nog steeds zorgen om de communicatie tussen de vader en de moeder. De vader stelt zich bepalend op richting de moeder en het lukt de moeder onvoldoende om in het belang van de kinderen grenzen te stellen. Daarbij bestaan er nog steeds zorgen om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Alle drie de kinderen verblijven inmiddels om het weekend bij de vader, maar het contact tussen [minderjarige 1] en de vader is tijdens deze weekenden nog steeds minimaal. Het lukt de vader niet om aan te sluiten bij de leeftijd van [minderjarige 1] en haar de vrijheid te bieden die zij nodig heeft, bijvoorbeeld om met leeftijdsgenoten af te spreken. Bij de moeder is inmiddels opvoedondersteuning gestart. Deze opvoedondersteuning is ook nodig bij de vader, maar de vader staat hier niet voor open. De ondertoezichtstelling van de kinderen is het aankomende jaar nog nodig zodat de reeds ingezette hulpverlening kan worden gecontinueerd en passende hulpverlening kan worden ingezet gericht op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. Ook dient te worden bekeken op welke manier alsnog opvoedondersteuning bij de vader kan worden gestart. Gelet op dit alles vindt de GI het niet passend om de contactmomenten tussen de kinderen en de vader, specifiek tussen [minderjarige 1] en de vader, op dit moment verder uit te breiden. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder is de aankomende zes maanden nodig. De GI JB Brabant hoopt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] in deze periode kan worden gewijzigd van de vader naar de moeder. Nu alle drie de kinderen bij de moeder in de regio van [plaats 2] verblijven is het passend dat de ondertoezichtstelling wordt overgenomen door de GI JBRR, zodat vanuit hier passende hulpverlening kan worden betrokken.
4.2.
De GI JBRR stemt tijdens de mondelinge behandeling in met de verzoeken van de GI JB Brabant. De GI JBRR is bereid om de ondertoezichtstelling van de kinderen over te nemen. Binnen twee weken zal hiertoe een vaste jeugdbeschermer beschikbaar zijn.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met de verzoeken van de GI JB Brabant. Ondanks de stappen die de moeder heeft gezet, vindt zij het nog steeds lastig om haar grenzen richting de vader te stellen. Ook maakt de moeder zich zorgen om het contact tussen [minderjarige 1] en de vader, wanneer de kinderen bij de vader verblijven. Het is van belang dat er meer zicht komt op de situatie en dat het voor de kinderen verbetert. De ondertoezichtstelling van de kinderen is daarom de aankomende periode nog nodig. De moeder zal blijven meewerken aan de inzet van hulpverlening. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is de aankomende periode nog nodig. De moeder betwijfelt of haar hoofdverblijfplaats binnen zes maanden bij de moeder kan worden bepaald. De procedure is wel al bij de rechtbank in behandeling, maar een exacte datum is hiervoor nog niet bekend.

5.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/695462 / JE RK 25-450
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er nog steeds zorgen bestaan om de communicatie tussen de ouders en het contact tussen de vader en kinderen, met name met [minderjarige 1] tijdens de weekenden waarop de kinderen bij de vader verblijven. Het is van belang dat bij beide de ouders in de thuissituatie opvoedondersteuning aan de slag gaat. Bij de moeder is de opvoedondersteuning inmiddels gestart. Bij de vader nog niet. Daarnaast is het noodzakelijk dat hulpverlening gericht op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders wordt ingezet. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat een verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen ook het aankomende jaar en de daarbij behorende inzet van hulpverlening nog nodig is. Ook is het van groot belang dat er voldoende aandacht is voor (het verloop van) de contactmomenten tussen de kinderen en de vader. Er zijn op dit moment vooral zorgen over het verloop van de contactmomenten tussen de vader en de [minderjarige 1] . Dit dient goed te worden gemonitord. De kinderrechter is van oordeel dat het verblijf van [minderjarige 1] bij de moeder dient te worden voortgezet. Zolang het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader is bepaald is daarom nog een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder nodig, in ieder geval voor de duur van zes maanden.
5.2.
Gelet op het voorgaande is kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] daarom verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder met gezag verlengen voor de duur van zes maanden.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694760 / JE RK 25-357
5.3.
Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft vervangen door een andere gecertificeerde instelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de Raad voor de Kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder.
5.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] alle drie bij de moeder in de regio van [plaats 2] verblijven. De kinderrechter acht het van belang dat een jeugdbeschermingsinstantie die meer bij de kinderen in de buurt is gevestigd kan toezien op het starten en het continueren van de hulpverlening. Dit betekent dat het passend is om de ondertoezichtstelling van de kinderen over te dragen naar de GI JBRR.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek toewijzen. Dit betekent dat de kinderrechter de GI JB Brabant zal vervangen door de GI JBRR met ingang van 28 mei 2025. De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI JB Brabant en de GI JBRR de overdracht goed zullen laten verlopen en dat binnen twee weken een vaste jeugdbeschermer bij het gezin betrokken zal zijn.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/695462 / JE RK 25-450
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 6 juni 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder met gezag tot 6 december 2025;
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer C/10/694760 / JE RK 25-357
6.3.
vervangt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 28 mei 2025;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 12 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.