ECLI:NL:RBROT:2025:8698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
83/112368-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafvervolging en verduistering in het onderzoek Rifwachter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrifte. De zaak, die onder de naam 'Rifwachter' viel, betrof verdenkingen van terrorismefinanciering en het niet aangeven van liquide middelen. De rechtbank oordeelde dat de verjaring van het recht tot strafvervolging was gestuit door een aanvraag tot doorzoeking van de woning van de verdachte, die was gedaan door de officier van justitie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering van geldbedragen die toebehoorden aan een stichting, en dat hij valse geschriften had gebruikt in het kader van een belastingonderzoek. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/112368-23
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M. Dingley heeft gevorderd:
  • haar primair niet ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging van het onder 1 ten laste gelegde, subsidiair een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • primair veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
  • subsidiair veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is in de strafvervolging ter zake de onder 1 ten laste gelegde verduistering. Het feit is verjaard overeenkomstig artikel 70 lid 1, aanhef en sub 2 jo. artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn immers meer dan zes jaren verstreken sinds het feit is gepleegd en de verjaring is niet tijdig gestuit door een daad van vervolging. Weliswaar is de verduistering volgens de gewijzigde tenlastelegging gepleegd in de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 november 2019 en is 6 november 2019 minder dan zes jaar geleden, maar uit het dossier blijkt dat de feiten zijn gepleegd in de periode tot medio 2015. En dat is wel meer dan zes jaren geleden. Hoewel de officier van justitie op 14 oktober 2019 bij de rechter-commissaris een doorzoeking in de woning van de verdachte heeft gevorderd, is dat niet als een daad van vervolging aan te merken, nu de basis van die vordering niet de ten laste gelegde verduistering is geweest.
4.2.
Beoordeling
Het opsporingsonderzoek tegen de verdachte is onder de naam “Rifwachter” medio 2018 gestart en richtte zich tegen vijf natuurlijke personen, waaronder de verdachte, en tegen de stichting [naam stichting] (hierna: [naam stichting] ). De verdenking, voor zover van belang, was dat deze personen zich schuldig hadden gemaakt aan terrorismefinanciering en overtreding van de Sanctiewet 1977 door geld aan de Islamitische Staat te geven. Zij zouden dit hebben gedaan tijdens een drietal reizen naar Turkije en Syrië in de periode van 9 oktober 2013 tot en met 4 februari 2014. Tijdens het opsporingsonderzoek is later de verdenking gerezen dat de verdachte zich ook had schuldig gemaakt aan verduistering in de jaren 2013 tot en met 2014. Uiteindelijk is, voor zover hier van belang, de verdachte alleen vervolgd voor het medeplegen van verduistering in de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 november 2019.
Op 11 oktober 2019 is een proces-verbaal aanvraag doorzoeking van de woning van de verdachte opgesteld. Deze aanvraag was gebaseerd op de verdenking van terrorismefinanciering, overtreding van de Sanctiewet 1977 en het niet aangeven van liquide middelen op Schiphol. De rechter-commissaris heeft de vordering op 15 oktober 2019 toegewezen. De doorzoeking heeft uiteindelijk op 5 november 2019 plaatsgevonden.
Op grond van artikel 70 lid 1, aanhef en sub 2 Sr verjaart het recht op strafvordering in zes jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van maximaal drie jaar is gesteld. Op verduistering als bedoeld in artikel 321 Sr is maximaal drie jaar gevangenisstraf gesteld.
Op grond van artikel 72 Sr wordt de verjaring gestuit door elke daad van vervolging. De verjaringstermijn vangt dan opnieuw aan. Een daad van vervolging is elke daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen. Blijkens onder andere HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN102 is dat niet beperkt tot daden van de officier van justitie, al zal blijkens het wettelijk stelsel doorgaans wel een vordering van de officier van justitie nodig zijn om de rechterlijke beslissing uiteindelijk te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het opmaken van het proces-verbaal aanvraag doorzoeking op 11 oktober 2019 een daad van vervolging, zeker nu de officier van justitie op basis van dat proces-verbaal bij de rechter-commissaris een vordering doorzoeking heeft gedaan. De vraag is derhalve of dit de verjaring van het recht op strafvordering ter zake verduistering heeft gestuit.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De doorzoeking in de woning van de verdachte in het onderzoek Rifwachter heeft plaatsgevonden op verdenking van misdrijven met gelden die zouden zijn geworven door de [naam stichting] . Dat de verdenking zich op dat moment niet tevens heeft uitgestrekt tot verduistering is van geen belang, nu er een nauwe samenhang bestaat tussen de toen bestaande verdenkingen en het feit waarvoor de officier van justitie de verdachte uiteindelijk heeft gedagvaard; het gaat immers om gelden die zouden zijn geworven door de [naam stichting] . Weliswaar zijn de gelden in de tenlastelegging beweerdelijk op een ander moment verduisterd dan de gelden waarop het onderzoek zich aanvankelijk richtte, maar dat maakt nog niet dat de doorzoeking niet tevens in het onderzoek naar het ten laste gelegde feit zou zijn verricht.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het proces-verbaal aanvraag doorzoeking van de woning van de verdachte op 11 oktober 2019 tezamen met de vordering van de officier van justitie van 14 oktober 2019 de verjaring van het recht tot strafvordering van het feit onder 1 op de gewijzigde tenlastelegging heeft gestuit. Het recht tot strafvordering is verjaard voor alle gedragingen voorafgaand aan 11 oktober 2013. Nu de gewijzigde tenlastelegging onder 1 zich uitstrekt over de periode vanaf 1 juli 2013, zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in de strafvervolging voor de feiten die zouden zijn gepleegd in de periode 1 juli 2013 tot en met 10 oktober 2013.
De officier van justitie is ontvankelijk in de strafvordering wat betreft de periode 11 oktober 2013 tot en met 6 november 2019.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering feit 1
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte een geldbedrag van € 36.501,93 heeft verduisterd.
5.1.2.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, kan de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat de verdachte het gehele ten laste gelegde geldbedrag van € 36.501,93 heeft verduisterd. De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte contante geldbedragen die toebehoorden aan [naam stichting] heeft gebruikt voor privédoeleinden, zoals het verschepen van horecabenodigdheden naar Marokko en het giraal doen van huurbetalingen voor zijn woning. Maar dat geldt niet voor alle betalingen die de officier van justitie heeft genoemd. Meer in het bijzonder betreft het een contante opname in de vertrekhal van Schiphol en (andere) contante opnames in de maanden mei tot en met juli 2014. Daarvan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte deze gelden geheel voor privédoeleinden heeft aangewend. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meerdere geldbedragen heeft verduisterd.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij in de periode van
11 oktober 2013tot en met 6 november 2019 te Hilversum, althans in Nederland opzettelijk
meerdere geldbedragen geheel toebehorende aan Stichting [naam stichting] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bestuurder van de stichting, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2 primair
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 21 december 2016 te Hilversum, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een factuur van [naam bedrijf 1] per e-mail naar [naam bedrijf 2] te versturen, en- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 6 februari 2014 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek en- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 4 februari 2015 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek en- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 29 december 2015 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1
verduistering, meermalen gepleegd;
2 primair
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geldbedragen verduisterd die derden hebben gedoneerd ten behoeve van de activiteiten van een door de verdachte opgerichte stichting met een goed doel. De verdachte deed het voorkomen alsof met de donaties oorlogsslachtoffers werden geholpen. In feite heeft de verdachte een deel van het geld – tenminste € 8.000,- – gebruikt voor privédoeleinden. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van de donateurs. Daarnaast heeft de verdachte zichzelf financieel verrijkt met het gedoneerde geld terwijl hij als bestuurder van de stichting een bijzondere verantwoordelijkheid had om het gedoneerde geld te besteden volgens de doelstelling van de stichting. Hoewel artikel 323 Sr niet aan de verdachte ten laste is gelegd, houdt de rechtbank wel rekening met de omstandigheid dat de verdachte de verduistering heeft gepleegd in zijn hoedanigheid als bestuurder van de stichting [naam stichting]
.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. De verdachte heeft aan een logistiek bedrijf een valse factuur overgelegd, waarna deze door het bedrijf onder andere is gebruikt bij de aangifte ten uitvoer van de goederen bij de Douane. Ook heeft de verdachte in het kader van een boekenonderzoek aan de Belastingdienst drie notulen van de algemene vergadering van de bestuurders van [naam stichting] overgelegd, waarvan hij wist dat die niet op de waarheid berustten. Hierdoor heeft hij het vertrouwen dat de Belastingdienst en bedrijven in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften met een bewijsbestemming moeten kunnen stellen, geschaad. De rechtbank acht het handelen van verdachte kwalijk en rekent hem dit aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak in beginsel wordt afgedaan, is in deze strafzaak ruimschoots overschreden. Daarom zal compensatie plaatsvinden in de op te leggen straf. Vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten, zal de rechtbank de voorgenomen onvoorwaardelijke taakstraf die op zich passend en geboden zou zijn hier, geheel voorwaardelijk opleggen voor de duur van 100 uren met een proeftijd van één jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hiervoor genoemde straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen papieren terug te geven aan de verdachte.
9.2.
Beoordeling
Papieren
Ten aanzien van de in beslag genomen papieren zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Aangifteformulier liquide middelen
Uit het dossier kan niet worden vastgesteld dat het in beslag genomen aangifteformulier liquide middelen toebehoort aan de medeverdachte [medeverdachte] , zoals de officier van justitie kennelijk heeft bedoeld te zeggen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat dit voorwerp in beslag is genomen bij de verdachte. Daarom zal ook ten aanzien van het in beslag genomen aangifteformulier liquide middelen een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde voor zover het betreft de periode van 1 juli 2013 tot en met 10 oktober 2013;
verklaart de officier van justitie voor het overige onder 1 ten laste gelegde ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
96 (zesennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van;

48 (achtenveertig) dagen

bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: het aangifteformulier liquide middelen (nr. 1), plastic mapje (nr. 2) en witte ordner met het opschrift [naam stichting] (nr. 3).
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.H. Karakus en J. Knook, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 6 november 2019 te Hilversum, althans elders in Nederland meermalen althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
een of meerdere geldbedrag(en ) van in totaal 36.501,93 EURO althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting [naam stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als bestuurder van de stichting, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2 primair
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 21 december 2016 te Hilversum, althans elders in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- een factuur van [naam bedrijf 1] (DOC-286) per e-mail naar [naam bedrijf 2] te versturen, en/of
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 6 februari 2014 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en/of aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek en/of
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 4 februari 2015 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en/of aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek en/of
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 29 december 2015 in de administratie van [naam stichting] op te nemen en/of aan een controleambtenaar van de belastingdienst te overleggen in het kader van een boekenonderzoek;
2 subsidiair
hij op of omstreeks 21 december 2016 te Hilversum, althans elders in Nederland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor
raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere)
gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, opzettelijk
deze in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld, terwijl
dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft verdachte één of meer notulen van algemene vergadering van de
bestuurders van de stichting [naam stichting] , te weten
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 6 februari 2014 (DOC-112) en/of
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 4 februari 2015 (DOC-112a) en/of
- Notulen van algemene vergadering van de bestuurders van de stichting [naam stichting] d.d. 29 december 2015 (DOC-112b);
afgeleverd/opgestuurd/afgegeven aan (een) (opsporings)ambtena(a)r(en) van de Belastingdienst en/of FIOD en bestaande die valsheid onder andere hierin dat die notulen in strijd met de waarheid doen voorkomen alsof
-de daarop genoemde aanwezige perso(o)n(en) daadwerkelijk aanwezig waren, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was en/of
- de stichting beschikte over reserves ter waarde van de bedragen die op de notulen werden genoemd, terwijl het bedrag aan reserve in werkelijkheid lager was.