ECLI:NL:RBROT:2025:8703

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10/249402-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding en bevordering van cocaïnehandel in Spijkenisse met een cocaïnewasserij

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen een cocaïnewasserij in Spijkenisse voorhanden had. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de cocaïnehandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar verweer dat zij niets wist van het cocaïnelab, betrokken was bij de activiteiten in de woning. De politie heeft op 2 augustus 2024 de woning doorzocht na een anonieme melding en vond diverse chemicaliën en apparatuur die gebruikt werden voor de verwerking van cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het lab en dat zij medepleger was van de strafbare feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 16 maanden geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, evenals een maatregel tot kostenverhaal van € 10.810,26. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet bekommerde om de schadelijke gevolgen van haar daden en dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/249402-24
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1972,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI] . Locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Haar wordt verweten dat ze met anderen handel in cocaïne heeft voorbereid en bevorderd. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest alsmede de oplegging van de maatregel kostenverhaal op grond van artikel 13d van de Opiumwet ter hoogte van € 10.810,26, hoofdelijk, subsidiair 89 dagen gijzeling.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De verdachte wordt verweten - kort gezegd - het medeplegen van voorbereidings-handelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, bestaande uit het
voorhanden hebben van voorwerpen, chemische stoffen en versnijdingsmiddelen, bestemd voor het bewerken en/of verwerken van cocaïne.
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 1 augustus 2024 is een anonieme melding gedaan, inhoudende dat er een sterke acetongeur kwam uit de woning aan de [adres] in Spijkenisse en er jerrycans met doorzichtige vloeistof waren afgeleverd bij deze woning. Hierop is onderzoek ingesteld en is er geconstateerd dat aan de voor- en achterzijde van de woning camera's hingen en in de tuin meerdere Spaans sprekende personen stonden. Hierdoor ontstond het vermoeden dat zich in de woning een cocaïnewasserij bevond.
Op 2 augustus 2024 - kort na middernacht- is de politie binnengetreden in de woning. Hier
werden diverse hoeveelheden chemicaliën aangetroffen. Daarnaast stonden in verschillende
ruimtes tonnen, emmers, filtreerpapier/koffiefilters, koffiemolens, elektrische balansen,
centrifuges, roerders, een elektrisch verwarmingsplaatje, elektrische verwarmingsspiralen,
sealmachines en sealfolie, metalen pannen en mengvormen. De verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn in de woning aangehouden. De verdachte had wit residu op haar broek. Medeverdachte (en man van verdachte) [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 1] hadden wit residu op zowel hun handen als kleding.
Bij onderzoek door de groep Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) is
onder meer gebleken dat in meerdere ruimtes in de woning jerrycans met chemicaliën
stonden. Monsters van de chemicaliën zijn getest door het NFI. Inventarisatie door het LFO
heeft geresulteerd in een lijst van aangetroffen hoeveelheden chemicaliën die overeenkomt
met de opsomming in de tenlastelegging, waaronder procaïne.
Het NFI concludeert dat de aard en samenstelling van de onderzochte materialen
kenmerkend is voor de verwerking van cocaïne. Een deel van de onderzochte materialen is
bovendien kenmerkend voor het versnijden van cocaïne.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat in de woning [adres] te
Spijkenisse een drugslaboratorium was gevestigd, waar cocaïne werd bewerkt en
verwerkt. Dat dit laboratorium op het moment van ontdekken reeds enige tijd in werking en
productief was, blijkt onder meer uit het aantreffen van de aanzienlijke hoeveelheid
vervuilde aceton (1.395 liter), de bewerkte en verwerkte procaïne (70,703 kg procaïne-HC1
(deels in aceton)) alsmede de aangetroffen resten van cocaïne in jerrycans.
Verweer
De verdachte heeft verklaard dat zij op het moment van de instap door de politie enkel kort in de woning aanwezig was om haar spullen te pakken, verder niet in de woning kwam en niets weet van de aanwezigheid van een cocaïnelab. Van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het voorbereiden dan wel bevorderen van productie van harddrugs was geen sprake. De verdediging stelt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat zij nooit eerder in de woning kwam en er toevallig alleen kort vóór de inval was, niet geloofwaardig. Zij wordt immers, met de medeverdachten, aangetroffen in een woning die vol staat met voorwerpen en jerrycans en vol ligt met substanties die duiden op het bewerken van harddrugs. Twee van haar medeverdachten hebben wit residu op handen en armen en zij heeft zelf wit residu op haar broek. Dat zij niet eerder in de woning was wordt gelogenstraft door de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. Daarop zijn onder andere medeverdachten te zien, bezig met opslagboxen in de tuin.
Op de beelden van 25 juli 2025 is ook een vrouw te zien in de tuin bij de opslagboxen. Nu er geen enkele aanwijzing voorhanden is dat het hier om een andere vrouw gaat dan de verdachte, de echtgenote van de bewoner, medeverdachte [medeverdachte 3] , gaat de rechtbank er van uit dat het de verdachte is die op de beelden te zien.
Daarnaast verklaren beide medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , over de vrouw van [bijnaam medeverdachte 3] , medeverdachte [medeverdachte 3] , die gedurende hun verblijf van enkele dagen ook in de woning was en die zij kenden als [verdachte] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op zijn vraag naar de spullen in de woning, van [bijnaam medeverdachte 3] en [verdachte] als reactie kreeg dat hij zich geen zorgen hoefde te maken.
Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een cocaïnewasserij in de woning en dat zij hiermee zodanige bemoeienis heeft gehad dat van medeplegen sprake was. Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de wetenschap van, en bemoeienis met, de cocaïnewasserij. In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van de wettige bewijsmiddelen die zien op de aanwezigheid van de cocaïnewasserij in de woning aan de [adres] Spijkenisse en de aanhouding van de verdachte waarbij wit residu op haar kleding is gezien. De verdachte heeft een verweer gevoerd dat weliswaar strekt tot vrijspraak, maar niet ziet op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen zoals in bijlage III zijn opgenomen, zodat met een opgave daarvan wordt volstaan. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zijop 2 augustus 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en vervoeren,
- van cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, voorwerpen,
enstoffen,
voorhanden heeft gehad, waarvan
zij, verdachte en/of
haarmededader(s), wist(en)dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- 1.395 liter vervuilde aceton en
- 675 liter schone aceton en
- 70,703 kg procaïne-HCl (deels in aceton) en/
- 2 kg cafeïne en
- 2 kg actief kool en
- 20 kg calcium chloride en
- 15 kg caustic soda en
- 11,25 liter petroleum ether – ligroin en
- 17,5 liter ethylacetaat en- 240 liter zoutzuur en
- tonnen en
- emmers en
- filtreerpapier en/of koffiefilters en
- koffiemolens en
- elektronisch balansen en
- centrifuges en
- een magnetron en
- roerders en
- een elektrisch verwarmingsplaatje en
- elektrische verwarmingsspiralen en
- sealmachines en sealfolie en
- metalen pannen en
- mengkommen,
voorhanden te hebben.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, samen met anderen, in een woning in Spijkenisse een cocaïnewasserij voorhanden gehad. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de cocaïnehandel. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De handel in harddrugs breng ook andere vormen van criminaliteit mee, zoals - niet zelden ernstige – geweldsfeiten.
Daarnaast bevonden de voor de bewerking van cocaïne benodigde chemicaliën zich in grote hoeveelheden in de betrokken woning, gelegen midden in een woonwijk, wat een enorm risico voor ontploffing en brand heeft meegebracht en daarmee voor de omwonenden.
De verdachte heeft zich om deze schadelijke gevolgen kennelijk niet bekommerd en dat valt haar te verwijten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, zeker gezien het gevaar zettende karakter, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. In het bijzonder betreft dit de onherroepelijke vonnissen van deze rechtbank van 19 maart 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:4252 en 4254) waarbij aan twee medeverdachten gevangenisstraffen van 24 maanden zijn opgelegd en de gelijktijdig met deze uitspraak opgelegde gevangenisstraf van 28 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk aan medeverdachte [medeverdachte 3] . Omdat de rechtbank het aandeel van de verdachte dat zij vast heeft kunnen stellen als kleiner aanmerkt dan dat van de medeverdachten, zal de rechtbank aan haar een lagere gevangenisstraf opleggen.
Verder merkt de rechtbank op dat zij bij strafoplegging geen rekening houdt met een eventueel verzoek tot strafonderbreking ex artikel 40a Regeling tijdelijk verlaten inrichting, van de buitenlandse medeverdachten, zoals de officier van justitie voorstaat. Dit ziet immers op de executiefase. Bovendien is bij de door de officier van justitie gememoreerde regeling geen sprake van het kwijtschelden van een strafrestant, enkel van het onderbreken daarvan met als doel uitzetting van de veroordeelde te kunnen faciliteren.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden.
Maatregel kostenverhaalOp 1 juli 2022 is de maatregel kostenverhaal in werking getreden. De maatregel is van toepassing op strafbare feiten die na de inwerkingtredingsdatum worden opgespoord en vervolgd. Deze maatregel maakt het mogelijk dat de kosten die ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid, worden verhaald op degene die wordt veroordeeld ter zake van een strafbaar feit dat in verband staat met het voorwerp. De maatregel kostenverhaal is opgenomen in artikel 13d van de Opiumwet.
Bij de stukken bevindt zich een rekening voor het ontmantelen van het drugslab, inclusief de afvoer van chemicaliën en restafval en inclusief het vernietigen van hardware. De gemaakte kosten zijn vastgesteld op € 10.810,26.
De rechtbank overweegt dat vast is komen te staan dat in het drugslaboratorium gevaarlijke stoffen aanwezig waren. Eveneens is vast komen te staan dat kosten zijn gemaakt om het drugslaboratorium te ontmantelen. Ten aanzien van de hoogte van het gevorderde totaalbedrag overweegt de rechtbank dat deze kosten niet irreëel voorkomen. De rechtbank zal, in overeenstemming met hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, de maatregel opleggen tot een bedrag van € 10.810,26. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 89 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt. De maatregel wordt hoofdelijk opgelegd, zodat de verdachte en haar medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag kunnen worden aangesproken. De verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de kosten hebben betaald.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 13d van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde hoofdelijk met diens mededaders zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, op de
maatregel kostenverhaal tot een bedrag van € 10.810,26;
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden
gevorderd op 89 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/ of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/ of vervoeren, en/ of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en)
of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen
van dat feit,
door
- 1.395 liter vervuilde aceton en/of
- 675 liter schone aceton en/of
- 70,703 kg procaine-HCl (deels in aceton) en /of
- 2 kg cafeïne en/ of
- 2 kg actief kool en/ of
- 20 kg calcium chloride en/of
- 15 kg caustic soda en/of
- 11,25 liter petroleum ether - ligroin en/of
- 17,5 liter ethylacetaat en/of
- 240 liter zoutzuur en/of
- een of meerdere tonnen en/ of
- een of meerdere emmers en/of
- filtreerpapier en/ of koffiefilters en/of
- een of meerdere koffiemolens en/of
- een of meerdere elektronisch balansen en/ of
- een of meerdere centrifuges en/of
- een magnetron en/of
- een of meerdere roeders en/of
- een elektrisch verwarmingsplaatje en/of
- een of meerdere elektrische verwarmingsspiralen en/of
- sealmachines en/of sealfolie en/of
- een of meerdere metalen pannen en/of
- een of meerdere mengkommen,
voorhanden te hebben.