Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klagers, [klager 1] en [klager 2], beklag hebben ingediend tegen de inbeslagname van diverse elektronische apparaten op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De inbeslagname vond plaats op 5 november 2024, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De klagers stelden dat de in beslag genomen goederen aan hen toebehoren en dat zij deze niet door een strafbaar feit hebben verkregen. De rechtbank heeft de klaagschriften op 4 juli 2025 behandeld, waarbij de klagers niet in raadkamer verschenen, maar hun advocaat en de officier van justitie wel aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, aangezien deze was uitgevoerd op basis van een geldig EOB. De rechtbank benadrukte dat het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat, België, verondersteld wordt aanwezig te zijn en dat de Nederlandse rechter niet kan ingaan op de vraag of de in beslag genomen goederen daadwerkelijk aan de waarheidsvinding bijdragen. De rechtbank verklaarde de beklagen ongegrond, omdat er geen gronden waren voor het weigeren van de erkenning of uitvoering van het EOB. De beslissing werd openbaar uitgesproken en klagers hebben de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.