ECLI:NL:RBROT:2025:8713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
DIAS-nummer: 2024038659 / RK-nummers: 24/027725, 24/027499, 24/027504
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake inbeslagname op basis van Europees Onderzoeksbevel

Op 4 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klagers, [klager 1] en [klager 2], beklag hebben ingediend tegen de inbeslagname van diverse elektronische apparaten op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De inbeslagname vond plaats op 5 november 2024, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. De klagers stelden dat de in beslag genomen goederen aan hen toebehoren en dat zij deze niet door een strafbaar feit hebben verkregen. De rechtbank heeft de klaagschriften op 4 juli 2025 behandeld, waarbij de klagers niet in raadkamer verschenen, maar hun advocaat en de officier van justitie wel aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, aangezien deze was uitgevoerd op basis van een geldig EOB. De rechtbank benadrukte dat het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat, België, verondersteld wordt aanwezig te zijn en dat de Nederlandse rechter niet kan ingaan op de vraag of de in beslag genomen goederen daadwerkelijk aan de waarheidsvinding bijdragen. De rechtbank verklaarde de beklagen ongegrond, omdat er geen gronden waren voor het weigeren van de erkenning of uitvoering van het EOB. De beslissing werd openbaar uitgesproken en klagers hebben de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
DIAS-nummer : 2024038659
Raadkamernummers : 24/027725 ( [klager 1] )
24/027499 ( [klager 2] )
24/027504 ( [klager 2] )
Datum : 4 juli 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 5.4.10 juncto artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1971 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
en

[klager 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
en

[klager 2] ,wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2014,
allen voor deze zaak domicilie kiezende te (4818 PC) Breda, Baronielaan 95 ten kantore van hun advocaat mr. E. van de Rakt,
hierna te noemen: de klagers.

Feiten

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten van 9 oktober 2024, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op
5 november 2024 op grond van artikel 94 Sv onder de klager Haverkamp beslag gelegd op de volgende voorwerpen:
  • 5x GSM Apple iPhone;
  • GSM Google Pixel;
  • GSM Arcatel Onetouch;
  • GSM Samsung (Empario Armani);
  • 2x USB-stick Philips + Datatraveler;
  • Simkaart (provider Digicel Curaçao);
  • Gegevensdrager/opslag Apple;
  • Gegevensdrager/opslag met rood kabeltje;
  • Doosje van GSM Google Pixel;
  • Doosje inh. GSM Apple iPhone 11;
  • Enveloppe Lebara met diverse simkaarten;
  • Apple iPad.

Procedure

De klaagschriften zijn op 6 en 7 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 4 juli 2025 de klaagschriften in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klagers, mr. J.J.J. van Rijsbergen namens mr. E. van de Rakt en de officier van justitie mr. L. Visser in raadkamer gehoord.
De klagers zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

De klaagschriften strekken tot:
  • teruggave aan klager Haverkamp van de zeven mobiele telefoons, de lege doos GSM, het doosje met diverse simkaarten, de losse simkaart, vier USB-sticks en de iPad;
  • teruggave aan klaagster [klager 2] van de mobiele telefoon iPhone SE;
  • teruggave aan klaagster [klager 2] namens minderjarige dochter [minderjarige] van de mobiele telefoon iPhone 11 en een laptop.
Daartoe is aangevoerd dat de in beslag genomen goederen aan de klagers toebehoren, dat zij daarvan geen afstand hebben gedaan en dat zij deze goederen evenmin door enig strafbaar feit hebben verkregen of onttrokken aan een rechthebbende. Klagers worden bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan. Klaagster [klager 2] heeft haar telefoon dringend nodig, omdat haar e-mail, bank- en DigiD inloggegevens op de in beslag genomen telefoon staan. De dochter van klaagster [klager 2] heeft haar laptop nodig om haar huiswerk voor school te maken en het is gelet op haar jeugdige leeftijd van belang dat zij haar mobiele telefoon bij zich heeft voor eventuele noodsituaties. Naar het oordeel van de klagers verzet het belang van strafvordering zich niet tegen de gevraagde teruggave.
Tot slot beschikt de verdediging niet over het EOB, waardoor het niet mogelijk is om te toetsen of aan de vereisten van de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv is voldaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. De goederen zijn in beslag genomen op grond van een EOB uit België in het kader van waarheidsvinding. Deze grond is nog van toepassing, aangezien het onderzoek aan de goederen nog plaats dient te vinden. Dit onderzoek wordt bespoedigd door de onmiddellijke overdracht van de goederen aan de Belgische autoriteiten. Uit dat onderzoek moet ook blijken of de in beslag genomen goederen eigendom zijn van [klager 2] of van haar dochter en of deze verband houden met strafbare feiten. De door klagers gestelde persoonlijke omstandigheden kunnen niet zonder meer het belang van het strafrechtelijk onderzoek overschaduwen. Gezien het juridisch kader van de Richtlijn EOB, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van wederzijdse erkenning tussen EU-lidstaten, heeft het openbaar ministerie geen grondslag om het EOB op proportionaliteit en subsidiariteit te toetsen en geen weigeringsgronden om af te zien van de inbeslagname van de goederen.

Beoordeling

Toetsingskader
Gelet op hetgeen de Hoge Raad hierover in zijn beschikking van 21 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1940) heeft overwogen, wordt het volgende voorop gesteld.
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning tussen lidstaten van de Europese Unie. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU [1] opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen, welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van een klaagschrift op grond van artikel 5.4.10 juncto artikel 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift (artikel 5.4.10 lid 3 Sv). De rechter beoordeelt, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daaropvolgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling van de rechter of zich, gelet op artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv, een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen.
Verder staat in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – dus niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. De inbeslagneming naar aanleiding van dit EOB heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften, zoals vermeld in de artikelen 94 en 96 Sv. De inzet van deze bevoegdheid heeft naar Nederlands recht rechtmatig plaatsgevonden.
De inbeslaggenomen voorwerpen betreffen bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en de Belgische autoriteiten met dit EOB beogen te verkrijgen. Met de uitvaardiging van een EOB wordt het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat verondersteld aanwezig te zijn. Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of en in hoeverre de in beslag genomen goederen daadwerkelijk aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen en evenmin of het beslag tot dat doel in een redelijke verhouding staat. Dat staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De rechtbank maakt hierbij geen belangenafweging. Het gestelde persoonlijke belang bij teruggave van deze goederen kan daarom door de Nederlandse rechter niet worden meegewogen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat zich geen grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of uitvoering van het EOB op grond van de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv en evenmin gronden voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB op grond van artikel 5.4.6 Sv.
Gelet op het voorgaande zullen de beklagen tegen het beslag ter uitvoering van het EOB ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beklagen tegen het beslag ter uitvoering van het EOB ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
mrs. J. de Lange en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klagers beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.