Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 december 2024, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de brief van [gedaagde] van 16 april 2025, met bijlagen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert Stichting Woonstad Rotterdam ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van gedaagde, omdat zij volgens Woonstad haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft. Woonstad stelt dat gedaagde de woning onderverhuurt of aan derden in gebruik geeft, wat in strijd is met de huurovereenkomst. Gedaagde betwist deze claims en stelt dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf in de woning heeft en dat er sprake is van inwoning van familieleden met toestemming van Woonstad. De kantonrechter oordeelt dat Woonstad niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vorderingen te onderbouwen. De kantonrechter concludeert dat Woonstad niet aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde haar hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft en dat er geen sprake is van onderhuur of onrechtmatige ingebruikgeving. Daarom worden de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen. Tevens wordt Woonstad veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 337,50 worden begroot.