ECLI:NL:RBROT:2025:8791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/10/692196 / JE RK 25-31 en C/10/692260 / FA RK 25-145
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en vaststelling van een omgangsregeling voor minderjarigen

Op 2 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd tot 14 februari 2026 en dat de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 1 november 2025. De kinderen verblijven momenteel in een kleinschalige woongroep en hebben behoefte aan stabiliteit en zorg. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de kinderen, maar de kinderrechter heeft geconstateerd dat de thuissituatie bij de moeder niet is verbeterd, waardoor terugplaatsing op dit moment niet aan de orde is. De kinderrechter heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader ten minste eenmaal per week omgang heeft met de kinderen, onder regie van de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/692196 / JE RK 25-31 en C/10/692260 / FA RK 25-145
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vaststelling van een omgangsregeling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.B. van den Ouden, kantoorhoudend te Oude-Tonge.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de tussenbeschikking (C/10/692196) van de kinderrechter in deze rechtbank van 11 februari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de tussenbeschikking (C/10/692260) van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 maart 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI, ontvangen op 18 april 2025;
  • het verweerschrift namens de moeder van 30 april 2025;
  • de rapporten van 3 maart 2025 van het Kennis- en servicecentrum voor diagnostiek, het KSCD, ingediend door de GI, ontvangen op 1 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 1] .
1.3.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtiging zijn, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 2] , tolk in de Poolse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven samen op een kleinschalige woongroep.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 februari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 februari 2026.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij diezelfde beschikking de machtiging verlengd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 14 mei 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2025 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarin wordt bepaald dat:
o elke week ten minste twee uur begeleide omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen;
o de regie ten aanzien van de locatie, begeleiding en tijden bij de GI ligt.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het zelfstandige verzoek ingediend namens de moeder
3.1.
Namens de moeder is bij verweerschrift van 30 april 2025 op grond van artikel 3.5 lid 2 Besluit Jeugdwet verzocht om een andere jeugdbeschermer aan te wijzen.
Het aangehouden verzoek van de GI met zaaknummer C/10/692196
3.2.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur een jaar. De GI verzoekt om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Op een gedeelte van het verzoek is al beslist. Nu moet nog beslist worden op het restant van het verzoek, te weten de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van 14 mei 2025 tot 14 februari 2026.
Het aangehouden verzoek van de GI met zaaknummer C/10/692260
3.4.
De GI verzoekt om een omgangsregeling vast te stellen, waarin wordt bepaald dat:
o ten minste eenmaal per week omgang plaatsvindt tussen de kinderen en de vader;
o de regie ten aanzien van de locatie, begeleiding en tijden hierbij te allen tijde ligt bij de GI;
o de regie om extra omgangsmomenten met de vader te plannen bij de GI ligt. Zo kan de vader af en toe een extra activiteit met de kinderen ondernemen zoals een dag naar een waterpark of een extra dag in de vakantie. Deze omgang kan indien mogelijk ook begeleid worden door Kompas.
3.5.
Er is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Een definitieve beslissing op het verzoek moet nog worden genomen.

4.De standpunten

Ten aanzien van het verzoek tot aanwijzing van een nieuwe jeugdbeschermer
4.1.
Namens de moeder wordt ter zitting kenbaar gemaakt dat het verzoek niet wordt gehandhaafd, omdat het niet op een wettelijke regeling is gebaseerd. Het verzoek moet zo gezien worden dat de moeder de wens heeft dat de huidige jeugdbeschermer wordt vervangen door een andere. Er is geen sprake van een goede samenwerking. De moeder wil graag een nieuwe jeugdbeschermer waarmee zij een positieve klik ervaart, wat het proces tot thuisplaatsing van de kinderen zal verbeteren.
4.2.
De GI maakt ter zitting kenbaar de wens van de moeder gehoord te hebben en mee te nemen. De jeugdbeschermer merkt op dat op de website van de GI een richtlijn staat voor dit soort situaties.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.3.
De GI handhaaft het aangehouden verzoek ter zitting en licht het nader toe. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn vorig jaar aangemeld voor traumatherapie en speltherapie. In januari 2025 waren zij aan de beurt, maar is de start in afwachting van het KSCD-onderzoek tijdelijk op pauze gezet. Nu staan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw op de wachtlijst en zijn zij als eerstvolgende aan de beurt. Nadat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behandeling hebben gehad moet ook Video Interactie Begeleiding (hierna: VIB) van Enver worden ingezet. De taalbarrière van de ouders bemoeilijkt dit. Kompas jeugdzorg kan hier mogelijk iets in betekenen. Deze organisatie begeleidt ook de omgangsmomenten. Daarnaast moet psycho-educatie worden ingezet voor de ouders, zodat zij leren hoe het komt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] soms op een bepaalde manier reageren en hoe zij daar als ouders mee om moeten gaan. De GI adviseert psychologische hulp voor de moeder zodat zij haar trauma’s kan verwerken. De opvoedsituatie bij de moeder is tot op heden niet veranderd. Hierdoor is een terugplaatsing op dit moment niet aan de orde. De komende periode gaat de GI onderzoeken of er een opvoedbesluit moet worden genomen.
4.4.
Namens en door de moeder wordt ter zitting verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een kortere periode te verlengen dan is verzocht. De moeder is al jaren bezig is met het doorlopen van verschillende trajecten. Desondanks zegt de GI geen positief woord over de moeder en krijgt zij enkel kritiek. Er moet hulpverlening worden ingezet waar de moeder wat aan heeft, zoals opvoedondersteuning. De kinderrechter heeft immers, aldus de advocaat, al meerdere keren uitgesproken dat het perspectief van de kinderen bij de moeder ligt. Het is daarom van belang dat de GI hulpverlening inzet die terugplaatsing op termijn mogelijk maakt. Het duurt ondertussen te lang en de kinderen willen niet meer op de groep zijn. Het is het beste voor de kinderen om thuis te zijn bij hun moeder. De GI houdt zich te veel bezig met de vader; de moeder voelt zich achtergesteld.
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
4.5.
De GI handhaaft het aangehouden verzoek ter zitting en licht het nader toe. De omgangsmomenten van de vader met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlopen goed.
4.6.
Namens en door de moeder wordt verzocht om het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, af te wijzen. De moeder wil niet dat er omgang plaatsvindt tussen de vader en de kinderen. Na omgangsmomenten gedragen de kinderen zich anders. Daarnaast mag de vader de kinderen wekelijks zien en meenemen naar de speeltuin, terwijl de moeder hen eens in de twee weken ziet en enkel op de groep of in parken mag bezoeken.

5.De informatie

De vader vertelt dat hij de kinderen vaker ziet dan de moeder, omdat de moeder niet altijd kwam opdagen toen zij wekelijkse omgangsmomenten had. Daarom is besloten om de omgang terug te brengen naar één keer in de twee weken. De vader probeert elke week naar de omgangsmomenten met de kinderen te gaan, maar door zijn werk is dit niet altijd haalbaar.

6.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek tot aanwijzing van een nieuwe jeugdbeschermer
6.1.
Omdat dit verzoek niet wordt gehandhaafd, kunnen de gronden ervan niet worden onderzocht. De kinderrechter zal daarom het verzoek afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
6.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1]
6.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn eerder in april 2023 uit huis geplaatst als gevolg van huiselijk geweld en alcoholmisbruik van de stiefvader en de moeder. In maart 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer thuis geplaatst. Echter, sinds mei 2024 zijn de kinderen wederom uit huis geplaatst. Eerst verbleven zij in een crisispleeggezin en sinds juni 2024 bij een kleinschalige woongroep. Hier gaat het goed met hen.
6.4.
De afgelopen periode heeft het KSCD onderzoek verricht. De kinderen hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en laten kindeigen problematiek zien. Zij hebben behandeling nodig. Ook is het in hun belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over hun perspectief, omdat hun ontwikkeling nu stagneert. De GI zal de benodigde hulpverlening opstarten, zoals hiervoor bij punt 4.3. vermeld. De voor de moeder benodigde hulp is door diverse oorzaken nog niet gestart. De omgang tussen haar en de kinderen verloopt niet naar wens; de moeder is onvoorspelbaar en de rol van haar partner veroorzaakt onrust. Door dit alles is er ten opzichte van de situatie ten tijde van de tussenbeschikking van 11 februari 2025 geen sprake van een verbetering in de thuissituatie bij de moeder. Hierdoor is op dit moment een terugplaatsing niet aan de orde. Het is van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende periode op de huidige groep blijven, waar zij rust, stabiliteit en een passende verzorging krijgen.
6.5.
De benodigde hulp en begeleiding voor de kinderen en de moeder moet op gang komen. De moeder is verantwoordelijk voor haar eigen traject via bijvoorbeeld Antes, Soraya zorg en/of Sjaloom zorg. Ook moet de moeder ervoor zorgen dat haar contact met de kinderen rustig, regelmatig en voorspelbaar verloopt. De kinderen zijn voor de tweede keer uit huis geplaatst; zij kunnen niet veel langer wachten op het moment dat hun perspectief wordt bepaald. Gezien dit alles zal de kinderrechter de machtiging verlengen voor een kortere periode dan verzocht, opdat bezien kan worden hoe de hulpverleningstrajecten en de omgang de komende maanden verlopen.
6.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
6.7.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
6.8.
In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader.
6.9.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben lange tijd geen contact gehad met de vader. Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen hen vastgesteld. Sindsdien hebben twee omgangsmomenten plaatsgevonden, die beide goed zijn verlopen. Er zijn geen signalen waaruit volgt dat omgang met de vader niet goed zou zijn voor de kinderen. Daarnaast is het uitgangspunt dat de vader en de kinderen recht op contact met elkaar hebben op grond van hun family life. [2]
6.10.
Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat een omgangsregeling met de vader wordt vastgesteld zoals verzocht door de GI, inhoudende:
o ten minste eenmaal per week omgang plaatsvindt tussen de kinderen en de vader;
o de regie ten aanzien van de locatie, begeleiding en tijden hierbij te allen tijde ligt bij de GI;
o de regie om extra omgangsmomenten met de vader te plannen bij de GI ligt. Zo kan de vader af en toe een extra activiteit met de kinderen ondernemen zoals een dag naar een waterpark of een extra dag in de vakantie. Deze omgang kan indien mogelijk ook begeleid worden door de Kompas.
6.11.
De kinderrechter verklaart ook deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
Het verzoek tot aanwijzing van een nieuwe jeugdbeschermer
7.1.
wijst het verzoek af.
In de zaak C/10/692196
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 november 2025.
In de zaak C/10/692260
7.3.
stelt een omgangsregeling vast, waarin wordt bepaald dat:
o ten minste eenmaal per week omgang plaatsvindt tussen de kinderen en de vader;
o de regie ten aanzien van de locatie, begeleiding en tijden hierbij te allen tijde ligt bij de GI;
o de regie om extra omgangsmomenten met de vader te plannen bij de GI ligt. Zo kan de vader af en toe een extra activiteit met de kinderen ondernemen zoals een dag naar een waterpark of een extra dag in de vakantie. Deze omgang kan indien mogelijk ook begeleid worden door de Kompas.
7.4.
verklaart de beslissingen onder 7.2 en 7.3 uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
7.5.
houdt de behandeling van het verzoek met zaaknummer C/10/692196 voor het overige aan tot
1 oktober 2025 pro forma;
7.6.
bepaalt dat de GI, de moeder en mr. E.B. van den Ouden op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI uiterlijk op de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift daarvan aan de moeder en mr. E.B. van den ouden) een briefrapportage te doen toekomen met daarin de laatste ontwikkelingen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. Bottse als griffier, en op schrift gesteld op 26 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).