ECLI:NL:RBROT:2025:8792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
C/10/694958 / JE RK 25-381
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schriftelijke aanwijzing betreffende contact tussen ouder en kind vervallen te verklaren

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De vader, die niet op de zitting verscheen, had eerder een schriftelijke aanwijzing ontvangen betreffende het contact met zijn minderjarige kind, [voornaam minderjarige], die bij de moeder woont. De GI had de schriftelijke aanwijzing gegeven om de omgang tussen de vader en het kind te reguleren, omdat er zorgen waren over de situatie en het welzijn van [voornaam minderjarige]. De moeder steunde de schriftelijke aanwijzing en gaf aan dat er te veel onrust was in de omgang tussen de ouders, wat een negatieve impact had op het kind. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende gemotiveerd had en dat de belangen van [voornaam minderjarige] voorop stonden. De kinderrechter heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat de omgang zoals geregeld door de GI in het belang van het kind was. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/694958 / JE RK 25-381
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[naam vader] ,
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
over
[naam minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.G. Pittaluga, kantoorhoudende in Rotterdam,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • de beschikking van 21 maart 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing van 21 januari 2025;
  • de schriftelijke aanwijzing van 11 februari 2025;
  • het plan van aanpak van 10 januari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op
  • de briefrapportage van de GI van 22 april 2025;
  • de beschikking van 30 april 2025 met zaaknummer C/10/691563 / FA RK 24-9505.
1.2.
Op 21 maart 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [persoon A] (
digitaal).
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige]
2.2.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 21 januari 2025 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 23 januari 2026. Ook heeft de kinderrechter bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder verlengd tot 23 januari 2026.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2025 is de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de moeder bepaald.
2.5.
De GI heeft op 11 februari 2025 aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende het contact tussen hem en [voornaam minderjarige] . Hierin is, voor zover voor deze procedure van belang, het volgende opgenomen:
 De vader heeft wekelijks omgang met [voornaam minderjarige] op woensdagen gedurende twee uren onder begeleiding van CoachPoint. (…) De regeling geldt voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 22 januari 2026. Na zes maanden zal het verloop van deze regeling worden geëvalueerd.

3.Het aangehouden verzoek

De vader verzoekt, begrijpt de kinderrechter, de schriftelijke aanwijzing van de GI (gedeeltelijk) vervallen te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI brengt naar voren dat de grootste zorg ligt in de voortdurende strijd tussen de ouders, waarbij het belang van [voornaam minderjarige] niet voorop wordt gesteld. Het is duidelijk dat [voornaam minderjarige] last heeft van deze situatie en zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Het is van belang om rust en duidelijkheid te creëren. Daarnaast zorgen de vele rechtszaken voor spanningen. De omgang tussen [voornaam minderjarige] en de vader verloopt goed, hoewel [voornaam minderjarige] soms te laat wordt teruggebracht. Het is onduidelijk of dit te wijten is aan de vader of aan CoachPoint. In de schriftelijke aanwijzing is opgenomen dat de grootouders (vz) één keer per maand mogen aansluiten, maar dit is stopgezet na een incident. De schriftelijke aanwijzing blijft verder van kracht en zal na zes maanden geëvalueerd worden.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd. De moeder is het eens met de schriftelijke aanwijzing. Op dit moment ziet de moeder niks in uitbreiding, omdat er te veel onrust is. Aan alle kanten wordt er aan [voornaam minderjarige] getrokken en de moeder ziet de gedragsverandering bij [voornaam minderjarige] . Het is erg jammer dat de vader slecht contact onderhoudt, nergens op reageert en vandaag niet aanwezig is, terwijl hij de verzoeker in deze procedure is.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:263, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De GI kan dit onder meer doen indien de met het gezag belaste ouder niet instemt met dan wel niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan van aanpak of indien dit noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de rechtbank beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Een aanwijzing behoort pas dan te worden gegeven als door middel van overleg en overreding de gewenste medewerking van de ouder niet wordt verkregen. De rechtbank beoordeelt de schriftelijke aanwijzing op grond van de omstandigheden op het moment van haar beslissing en toetst daarbij ook de wijze waarop de beslissing tot stand is gekomen.
6.2.
Op grond van artikel 1:264, lid 1, BW kan een met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
6.3.
De GI heeft op 21 januari 2025 een gemotiveerde vooraankondiging schriftelijke aanwijzing betreffende contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] aan de vader gestuurd. Voor zover uit het dossier volgt heeft de vader hierop niet gereageerd. Op 11 februari 2025 heeft de GI de schriftelijke aanwijzing verzonden.
6.4.
Op grond van de stukken en uit dat wat op deze zitting en de zitting van 21 maart 2025 is besproken stelt de kinderrechter vast dat de vader onderkent dat [voornaam minderjarige] zorgelijk gedrag laat zien en dat rust in zijn belang is. Tijdens de zitting van vandaag is de vader – zonder bericht – niet verschenen om te reageren op de stukken die de GI heeft ingestuurd en om zijn standpunt nader toe te lichten. De GI heeft onweersproken onder meer gesteld dat [voornaam minderjarige] rondom de contactmomenten een toename laat zien in problematisch gedrag en onrust. Ook doet hij richting beide ouders zorgwekkende uitspraken. Gezien de gedragsproblemen van [voornaam minderjarige] is er een intake gepland met Enver; voor ieder van de ouders op een apart moment. Enver zal in eerste instantie een ambulant observatietraject starten om te beoordelen of plaatsing van [voornaam minderjarige] op het medisch kinderdagverblijf passend is. Ook is er een kennismaking geweest op een zorgboerderij waar [voornaam minderjarige] dagdelen geplaatst zou kunnen worden ter voorbereiding van zijn schoolgang.
6.5.
De GI heeft al meerdere keren aangegeven dat het voor haar zeer lastig is contact met de vader te onderhouden. Hij reageert niet of slecht op berichten van de GI waardoor de GI eerder al diverse procedures moest starten. Op het allerlaatste moment – soms pas in de zittingzaal – reageert de vader pas. Tot nu toe heeft de vader niet gereageerd op berichten betreffende de zorgboerderij en Enver, terwijl dat belangrijk is voor het welzijn van [voornaam minderjarige] .
6.6.
Alles afwegend is de kinderrechter van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende duidelijk gemotiveerd heeft. De GI heeft de relevante belangen kenbaar afgewogen. [voornaam minderjarige] heeft veel meegemaakt en is kwetsbaar. De moeder heeft haar handen vol om hem – met ondersteuning van de hulpverlening – te verzorgen en op te voeden. De moeder kampt daarnaast met gezondheidsproblemen. Zowel zij als [voornaam minderjarige] zijn gebaat bij rust en duidelijkheid. Daarnaast heeft [voornaam minderjarige] een strakke structuur nodig. Gebleken is dat de contacten met de vader in het verleden tot te veel onrust bij [voornaam minderjarige] hebben geleid. Het contact zoals dat op basis van de schriftelijke aanwijzing loopt, gaat goed. Op een passende termijn zal de GI deze contactregeling evalueren met de ouders. Op grond van dit alles is de kinderrechter van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing op goede gronden en procedureel correct heeft gegeven. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.

7.De beslissing

De kinderrechter wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.S.E. Pronk als griffier, en op schrift gesteld op 26 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.