ECLI:NL:RBROT:2025:8794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
11339410 CV EXPL 24-25255
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na annulering van een vlucht door Ryanair en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak vorderen de Passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.N. Meijer, een schadevergoeding van Ryanair DAC, na de annulering van hun vlucht van Weeze naar Girona op 13 oktober 2023. De Passagiers eisen een totaalbedrag van € 4.415,40, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie en bijstand aan luchtreizigers regelt. De Vervoerder, Ryanair, voert verweer en stelt dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een aangekondigde staking van de Franse luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelt dat de Vervoerder niet kan aantonen dat de annulering het gevolg was van deze omstandigheden en wijst de vordering van de Passagiers toe. De Passagiers hebben recht op compensatie van € 250,- per persoon, alsook op terugbetaling van de ticketkosten en schadevergoeding voor gemaakte kosten als gevolg van de annulering. De totale schadevergoeding wordt vastgesteld op € 3.065,53, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De Vervoerder wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Locatie Rotterdam
Zaaknummer: 11339410 CV EXPL 24-25255
Uitspraak: 18 juli 2025
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] , en
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
beiden handelend voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen
[minderjarige 1],
[minderjarige 2],
[minderjarige 3]en
[minderjarige 4], allen wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
gemachtigde: mr. P.N. Meijer (DAS),
tegen
RYANAIR DAC,
gevestigd te Dublin (Ierland),
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Croon.
Partijen worden hierna ‘de Passagiers’ respectievelijk ‘de Vervoerder’ genoemd.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

Het (verdere) procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 januari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen;
  • de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis, met bijlagen;
  • de conclusie van dupliek.

2.Het geschil

2.1.
De Passagiers hebben bij dagvaarding gevorderd om de Vervoerder bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van € 4.415,40, met veroordeling van de Vervoerder in de proceskosten, een en ander met rente.
2.2.
Hun eis is deels gebaseerd op ‘Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91’ (‘de Verordening’). De Passagiers stellen dat de Vervoerder vanwege de annulering van de door hen geboekte vlucht op 13 oktober 2023 van Weeze (Duitsland) naar Girona (Spanje) gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,- per persoon, samen dus € 1.500,-. Ook moet zij hen op grond van artikel 8 van de Verordening de ticketkosten voor de heen- en terugreis inclusief stoelreservering vergoeden (€ 1.080,63). Verder stellen de Passagiers dat zij schade hebben geleden, nu de Vervoerder de vlucht niet heeft uitgevoerd en zij hen, hoewel artikel 8 van de Verordening daartoe wel verplicht, geen vervangende vlucht heeft aangeboden. Deze schade moet vergoed worden door de Vervoerder omdat zij jegens hen is tekortgeschoten. Het gaat om:
  • een niet-restitueerbare hotelboeking (€ 1.156,73),
  • annuleringskosten van de huurauto (€ 50,-),
  • vergeefs gemaakte parkeerkosten (€ 69,-), en
  • vergeefs gemaakte benzinekosten (€ 44,-).
Omdat de Vervoerder ondanks aanmaning niet tot betaling is overgegaan, dient zij, naast de hoofdsom van € 3.900,36, ook € 515,04 aan buitengerechtelijke kosten te vergoeden.
Bij conclusie van repliek hebben de Passagiers de eis verminderd met een (inderdaad) op 16 oktober 2023 al ontvangen bedrag van € 661,60 aan ticketrestitutie voor de heenvlucht.
2.3.
De Vervoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot afwijzing van de vordering. Op wat zij daartoe naar voren heeft gebracht en de Passagiers overigens nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst, teruggekomen.

3.De beoordeling

formeel
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de Passagiers naar aanleiding van gemeld vonnis de van hen verlangde rechterlijke machtiging ten aanzien van de hierboven genoemde minderjarigen in het geding hebben gebracht. Zij zijn dus ook in dat opzicht ontvankelijk in de eis.
3.2.
De Vervoerder heeft bij antwoord gesteld – en bij dupliek herhaald – dat bij de dagvaarding geen machtiging van de Passagiers aan hun gemachtigde is overgelegd en evenmin hun identiteitsbewijzen zodat die gemachtigde niet gerechtigd is de Passagiers te vertegenwoordigen en ook niet vast te stellen is of zij bestaan, vorderingsgerechtigd zijn en opdracht gegeven hebben tot het instellen van deze vordering. De Passagiers dienen daarom volgens de Vervoerder niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.3.
De kantonrechter overweegt dat hij op grond van artikel 80 lid 2 Rv van een gemachtigde – advocaten en deurwaarders uitgezonderd – overlegging van een schriftelijke volmacht kan verlangen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als er gerede twijfel bestaat over de vraag of iemand die zich als gemachtigde van een partij presenteert, over een toereikende volmacht beschikt. Anders dan de Vervoerder kennelijk meent, is het overleggen van die volmacht en het identiteitsbewijs van de volmachtgever echter geen ontvankelijkheidseis.
3.4.
Gezien de processtukken ziet de kantonrechter geen aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid zo’n machtiging van de gemachtigde van de Passagiers te verlangen (en overigens evenmin van die van de Vervoerder). In dat verband is van belang dat de namens hen ingediende processtukken afkomstig zijn van een bekende rechtsbijstandsverzekeraar, waarmee ook aan en door de griffie is gecorrespondeerd. Verder blijkt dat de gemachtigde van de Passagiers beschikt over onder meer de factuur van de door hen gedane boeking, hun reisschema, een bevestiging van de gemaakte stoelreserveringen, een foto van het vertrek-/aankomstbord op de vertrekluchthaven die dag, een door de Vervoerder aan de Passagiers verstrekte brief in verband met de annulering van de vlucht, een door de Vervoerder aan de Passagiers verstuurde afwijzing van hun claim en stukken met betrekking tot het door hen geboekte appartement en de door hen geboekte huurauto en parkeerplaats op de luchthaven. Bovendien bevat – maar dat stuk heeft de gemachtigde van de Vervoerder kennelijk over het hoofd gezien – productie 8 van de Passagiers een door hen aan hun gemachtigde verstrekte machtiging. Verder blijkt dat uit de hierna te bespreken reactie van de Vervoerder dat zij ermee bekend is dat de Passagiers beschikten over een ticket voor de vlucht.
3.5.
Al met al heeft de kantonrechter dus geen enkele reden om eraan te twijfelen dat de Passagiers bestaan en dat zij hun gemachtigde een toereikende volmacht hebben verstrekt om in deze procedure namens hen op te treden. Het andersluidende, maar met niets concreet gemaakte, laat staan onderbouwde, standpunt van de Vervoerder wordt dus verworpen.
inhoudelijk
3.6.
Uit de in zoverre onbestreden gelaten processtukken blijkt dat aan de Passagiers eerst na aankomst op de vertrekluchthaven is medegedeeld dat hun vlucht die dag was geannuleerd. Verder is gesteld noch gebleken dat hen toen een andere vlucht is aangeboden die niet eerder dan een uur voor de geplande vertrektijd zou vertrekken en minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op hun bestemming zou aankomen, een en ander als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub c onder iii van de Verordening.
3.7.
Dat betekent dat de Passagiers op grond van artikel 5 lid 1 sub c onder iii in verbinding met artikel 7 lid 1 sub a van de Verordening in beginsel recht hebben op een compensatie van € 250,- per persoon. In beginsel, nu de Vervoerder niet verplicht is die compensatie te betalen als sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikellid is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen als zij kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Hierbij is uitgangspunt dat stelplicht en bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden bij de luchtvaartmaatschappij rusten. Bovendien moet zij in het voorkomende geval aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens als zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering van de vlucht leidden.
3.8.
Volgens de Vervoerder komt haar een beroep op deze disculpatiegrond toe. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende aangevoerd. Er was sprake van een aangekondigde staking van de Franse luchtverkeersleiding van 12 oktober 2023 17.00 UTC tot 14 oktober 2023 04.00 UTC. De ervaring leert dat er dan een uiterste minimumservice wordt geboden ten aanzien van het begeleiden van het luchtverkeer waardoor er ernstige verstoringen (vertragingen) ontstaan in de afhandeling van het luchtverkeer. Zo’n staking, die volledig buiten de invloedssfeer van de Vervoerder ligt, heeft gevolgen voor de vluchtuitvoering en luchtvaartmaatschappijen ontkomen er niet aan om te anticiperen op een aangekondigde staking. Om de impact van de staking voor de vluchtuitvoering en passagiers zoveel mogelijk te verlichten zal een luchtvaartmaatschappij de originele vluchtplanning moeten herzien en met een aangepaste vluchtplanning werken, waarbij er onder andere vluchten preventief worden geannuleerd, zodat de luchtvaartmaatschappij ruimte creëert in haar vluchtplanning om daarmee uit te kunnen gaan van een realistische vluchtplanning. Het is daarbij de insteek van de Vervoerder om zoveel mogelijk vluchten wel uit te voeren, zo ook de door de Passagiers geboekte vlucht, die niet preventief, voorafgaand aan de staking, is geannuleerd. Zij heeft getracht die vlucht uit te voeren maar helaas bleek op de dag zelf dat de vertragingen door de staking van de luchtverkeersleiding zo hoog opliepen dat de vlucht uiteindelijk niet meer kon worden uitgevoerd in verband met de nachtsluiting van luchthaven Weeze, de thuishaven van de Vervoerder. Dan zou het toestel namelijk niet meer voor de nachtsluiting daar kunnen terugkeren om de eerste of de eerste twee retourvluchten de volgende dag te kunnen uitvoeren en zou(den) die vlucht(en) moeten worden geannuleerd, waarvan die passagiers dan de dupe zouden worden. Volgens de Vervoerder is hier sprake geweest van een buitengewone omstandigheid die niet kon worden voorkomen en waartegen ook geen redelijke maatregelen te nemen waren.
3.9.
Uit deze toelichting begrijpt de kantonrechter dat de Vervoerder zich de bewuste dag geconfronteerd zag met toenemende capaciteitsproblemen en vertragingen als gevolg van de staking van de luchtverkeersleiding, waardoor zij zich genoodzaakt heeft gezien om de door de Passagiers geboekte vlucht, die zij aanvankelijk wel wilde uitvoeren, te annuleren omdat het anders niet meer mogelijk was het toestel op tijd, voor de nachtsluiting, terug te krijgen op de luchthaven Weeze voor het uitvoeren van de eerste vlucht(en) de volgende dag. Er is (dus) geen sprake van een besluit van de luchtverkeersleiding dat juist de (tijdige) uitvoering van de door de Passagiers geboekte vlucht met het daarvoor bestemde toestel verhinderde, als bedoeld in punt 15 van de considerans van de Verordening. Bovenal blijkt uit deze toelichting dat het een operationele keuze van de Vervoerder is geweest om de door de Passagiers geboekte vlucht op 13 oktober 2024 niet uit te voeren om zo de uitvoering van de eerste vlucht(en) met het toestel de volgende dag mogelijk te maken. Zulke keuzes zijn inherent aan de normale uitoefening van haar bedrijf en staan daarom in de weg aan een geslaagd beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening.
3.10.
Haar beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening mist dus doel zodat de door de Passagiers gevorderde compensatie van € 1.500,- (€ 250,- per persoon) wordt toegewezen.
3.11.
Ingeval van annulering van een vlucht zoals hier hebben passagiers, als zij daarvoor kiezen, volgens artikel 8 lid 1 onder a van de Verordening recht op volledige terugbetaling van het ticket tegen de prijs waarvoor het gekocht was. Dit gaat volgens de Passagiers om een totaalbedrag van € 1.080,63, waarin begrepen € 16,- voor een stoelreservering, waartoe zij hebben verwezen op de overgelegde ‘invoice’ van ‘lastminute.com’, via welk platform zij de tickets geboekt hebben, en het overgelegde ‘receipt’ ter zake van de stoelreservering. Bij antwoord heeft de Vervoerder hiervan gesteld dat de Passagiers op 14 oktober 2023 al via de link in de aan hen gezonden ‘annuleringsmail’ om ticketrestitutie hebben verzocht voor de heenvlucht en dat zij hen daarop op 16 oktober 2023 € 661,60 heeft teruggestort. In dat bedrag is, zo blijkt uit productie 8 van de Vervoerder, ook de € 16,- voor de stoelreservering begrepen. De Passagiers hebben volgens de Vervoerder echter nagelaten om via haar app ook om ticketrestitutie voor de terugvlucht te verzoeken terwijl in die app al die tijd al een voucher ter waarde van € 245,80 voor hen klaar staat, dat op hun eerste verzoek op hun bankrekening kan worden terugbetaald.
3.12.
Bij repliek hebben de Passagiers erkend dat het bedrag van € 661,60 al was betaald, daarmee hun eis verminderd en voor het overige hun vordering op dit onderdeel, dus voor het verschil tussen het door hen betaalde bedrag van € 1.080,63 en het door hen ontvangen bedrag van € 661,60, per saldo dus € 419,03, gehandhaafd. Ook hebben zij er daarbij op gewezen dat de Vervoerder nooit heeft gereageerd op buitengerechtelijke verzoeken tot terugbetaling van (het restant van) de ticketprijs. In haar laatste reactie heeft de Vervoerder opgemerkt dat haar onduidelijk is waar het verschil tussen het bedrag van € 419,03 en € 245,80 in zit. Dat betreft mogelijk – maar dat wordt niet duidelijk uit de overgelegde factuur – een door lastminute.com geleverd servicepakket maar de kosten daarvan vallen niet onder de verplichting tot ticketrestitutie, aldus de Vervoerder.
3.13.
De kantonrechter stelt vast dat de Vervoerder heeft erkend de Passagiers voor de terugvlucht bij wege van ticketrestitutie nog een bedrag van € 245,80 te zijn verschuldigd. Dat bedrag is dan ook toewijsbaar. In dat verband merkt de kantonrechter voor de goede orde op dat hoewel de Passagiers niet hebben betwist dat zij voor de heenvlucht wel, maar voor de terugvlucht geen gebruik hebben gemaakt van de door de Vervoerder in genoemde annuleringsmail en/of app geboden mogelijkheid om ticketrestitutie te verzoeken, uit de door de hen overgelegde stukken, die in zoverre onbestreden zijn gelaten, blijkt dat namens hen diverse malen verzocht is tot betaling van (ook) dit deel van hun vordering over te gaan. Daarop is, zo hebben de Passagiers onbetwist gesteld, echter nooit gereageerd, waarvoor de Vervoerder in deze procedure ook geen verklaring heeft gegeven.
3.14.
Voor toewijzing van het dan nog resterende deel van het door de Passagiers op dit onderdeel geëiste bedrag, zijnde € 173,23, is de kantonrechter geen grond gebleken. Dit betreft mogelijk – maar dat blijkt niet uit de factuur – een door hen aan lastminute.com betaalde vergoeding voor haar bemiddeling bij de boeking maar artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening verplicht de Vervoerder niet om bij van annulering van een vlucht ook zo’n vergoeding te vergoeden. Omdat de Passagiers ondanks het door de Vervoerder bij antwoord gevoerde verweer niet duidelijk hebben gemaakt dat ook dit bedrag tot de ticketprijs zou behoren, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
3.15.
Verder maken de Passagiers aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 1.319,73 (in totaal) aan schade die zij hebben geleden als gevolg van de annulering van de vlucht. Het betreft een niet-restitueerbare hotelboeking, annuleringskosten van de huurauto en vergeefs gemaakte parkeer- en benzinekosten. De kantonrechter merkt ter zake op dat de Verordening niet voorziet in een plicht voor de Vervoerder om zulke (individuele) schade te vergoeden.
3.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter is die vordering onderworpen aan het Verdrag van Montreal (‘het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer’), dat de aansprakelijkheid van luchtvervoerders ter zake van, zoals hier, internationaal vervoer van passagiers, goederen en bagage regelt en daarnaast onder meer bepalingen omtrent rechterlijke bevoegdheid bevat. In artikel 29 van dit verdrag is immers bepaald dat bij het vervoer van passagiers, bagage en goederen elke vordering tot schadevergoeding, op welke grond dan ook, hetzij uit hoofde van dit verdrag, hetzij op grond van een overeenkomst, een onrechtmatige daad of anderszins, slechts kan worden ingesteld onder de voorwaarden en binnen de aansprakelijkheidsgrenzen bedoeld in dit verdrag. Zie in dit verband ook bijvoorbeeld het door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Sousa Rodríguez/Air France gewezen arrest (ECLI:EU:C:2011:652, r.o. 40 e.v.).
3.17.
Artikel 33 van het verdrag bepaalt dat de rechtsvordering tot schadevergoeding naar keuze van de eiser moet worden ingesteld binnen het gebied van een van de verdragsluitende staten, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder of van de hoofdzetel van zijn onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming. Dat is dus niet deze rechtbank. Het verdrag sluit echter niet uit dat partijen een forumkeuze afspreken, zoals hier is gebeurd (zie het eerder in deze zaak gewezen vonnis van 17 januari 2025). Het door de Vervoerder hier (nogmaals) gevoerde onbevoegdheidsverweer kan dus niet slagen.
3.18.
Volgens de Vervoerder komen de door de Passagiers gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking omdat het vooraf gemaakte kosten zijn en zij aansprakelijkheid voor gevolgschade heeft uitgesloten in haar algemene voorwaarden. Volgens de Passagiers komen zulke kosten wel degelijk voor vergoeding in aanmerking en is een beding als door de Vervoerder gesteld, waarin de aansprakelijkheid daarvoor wordt uitgesloten, hier onredelijk bezwarend, gegeven dat de vlucht om operationele redenen werd geannuleerd.
3.19.
De kantonrechter stelt voorop dat de Vervoerder, hoewel dat in het kader van haar stelplicht van haar mocht worden verwacht, het exoneratiebeding waarop zij zich beroept, niet in het geding heeft gebracht en zelfs niet heeft geciteerd in de processtukken. Zij heeft volstaan met het afdrukken van een internetadres waarop de door haar gehanteerde algemene voorwaarden kennelijk te vinden zouden zijn. Dat is in strijd met een goede procesorde. Het is namelijk aan haar, niet aan de kantonrechter, om duidelijk te maken op welke bepaling(en) zij zich ter afwering van de vordering wil beroepen en hoe die luidt of luiden. Dat klemt te meer nu de Passagiers een beroep hebben gedaan op de onredelijk bezwarendheid van een dergelijk exoneratiebeding, meer bepaald in het geval dat een luchtvaartmaatschappij, zoals hier, de operationele keuze maakt een vlucht te annuleren, met alle (financiële) gevolgen daarvan voor passagiers, opdat een of twee andere vluchten van het toestel de volgende dag (tijdig) kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor is al geoordeeld dat de Vervoerder, voor zover zij dat ook hier heeft willen betogen, ter zake geen beroep op buitengewone omstandigheden ofwel ‘overmacht’ toekomt. Een beding dat – kennelijk – bepaalt dat de Vervoerder ook in zo’n situatie niet aansprakelijk is voor de door haar eigen keuze bij de Passagiers opgekomen schade, komt de kantonrechter onredelijk bezwarend voor. De Vervoerder heeft ook geen argumenten naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dat betekent dat voorbijgegaan wordt aan het door de Vervoerder gedane beroep op enig exoneratiebeding ter zake van de schade als hier door de Passagiers geëist.
3.20.
Ook gaat de kantonrechter voorbij aan het door de Vervoerder gevoerde verweer dat door de Passagiers voorafgaand aan de annulering gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat het geen gevolgschade betreft, die, zo begrijpt de kantonrechter, op de gemaakte benzine- en parkeerkosten ziet. Die kosten zijn als gevolg van de annulering van vlucht door de Vervoerder immers vergeefs gemaakt, wat voor haar in redelijkheid ook te voorzien was toen zij haar beslissing maakte de vlucht te annuleren ten faveure van een of twee andere vluchten de volgende dag. Dergelijke kosten komen dan ook in beginsel voor vergoeding in aanmerking, net als de kosten van een niet-restitueerbare hotelboeking en de annuleringskosten van een huurauto ten gevolge van die keuze van de Vervoerder.
3.21.
De Passagiers hebben de schadeposten bij dagvaarding als volgt onderbouwd:
  • zij hebben een boekingsbevestiging op naam van eiser sub 1 voor een appartement voor twee volwassenen en drie kinderen overgelegd, waaruit blijkt dat de prijs daarvoor € 1.156,73 was en dat terugbetaling niet mogelijk was,
  • zij hebben een op naam van eiser sub 1 gestelde voucher van een autoverhuurbedrijf overgelegd, waaruit blijkt dat er bij annulering binnen 48 uur voor ophalen een bedrag van € 50,- in rekening wordt gebracht,
  • zij hebben een op naam van eiser sub 1 gestelde boeking van een parkeerplaats van ‘Easy Airport Parking’ overgelegd voor de periode van 13 tot 21 oktober 2023, waaruit blijkt dat de kosten daarvan € 69,- bedragen, en
  • zij hebben een afdruk van de ANWB-routeplanner overgelegd, waaruit blijkt dat de vergeefs gemaakte benzinekosten naar en van Weeze (afgerond) € 44,- waren.
3.22.
Bij conclusie van antwoord heeft de Vervoerder slechts gesteld dat zij ter zake niet aansprakelijk is, maar de posten als zodanig in het geheel niet bestreden. Nadat de Passagiers bij repliek op dat laatste hadden gewezen, heeft de Vervoerder in haar laatste reactie gesteld dat ‘het door de Passagiers overgelegd bewijs van deze vermeend gemaakte overige kosten onvolledig is, geen boekingsbevestiging omvat en uit de overlegde stukken niet valt op te maken dat Passagiers daadwerkelijk daarvoor hebben betaald’. De kantonrechter ziet niet in waarom de Vervoerder dat verweer, zoals artikel 128 Rv in het kader van een efficiënte rechtsgang en een goede procesorde ook voorschrijft, niet eerder had kunnen voeren. In dit blote verweer van de Vervoerder ziet de kantonrechter geen aanleiding te twijfelen aan de met stukken onderbouwde stelling van de Passagiers dat zij deze (vergeefse) kosten hebben gemaakt als gevolg van de door de Vervoerder gemaakte keuze de vlucht te annuleren. Nu die posten de kantonrechter ook niet onredelijk of bovenmatig voorkomen, wordt het ter zake gevorderde bedrag van (in totaal) € 1.319,73 hierna toegewezen.
3.23.
Het voorgaande betekent dat de Vervoerder hierna wordt veroordeeld tot betaling van in totaal (€ 1.500,- plus € 245,80 plus € 1.319,73) € 3.065,53 aan hoofdsom.
3.24.
De ter zake gevorderde wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) is, als op de wet gegrond en door de Vervoerder ook niet afzonderlijk bestreden, ook toewijsbaar.
3.25.
De geëiste vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden wordt afgewezen, nu het hier in overwegende mate een vordering uit hoofde van de Verordening betreft en de Passagiers, in het licht van het door de Vervoerder ter zake gevoerde verweer bezien, niet aannemelijk hebben gemaakt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht van dien aard dat het redelijk is daarvoor, naast een eventuele proceskostenveroordeling, van de Vervoerder een afzonderlijke vergoeding te verlangen.
3.26.
De Vervoerder is hier de overwegend in het ongelijk gestelde partij en daarom moet zij de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de Passagiers tot vandaag vast op € 135,97 aan dagvaardingskosten, € 533,33 aan vertaalkosten, € 248,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor hun gemachtigde (twee punten à € 238,-) en € 135,- aan nakosten. Dit is in totaal € 1.528,30. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar.
3.27.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
 veroordeelt de Vervoerder tot betaling aan de Passagiers van een bedrag van € 3.065,53, met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
 veroordeelt de Vervoerder in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Passagiers vastgesteld op € 1.528,30, met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654