ECLI:NL:RBROT:2025:8816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/4609
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding vanwege onrechtmatig besluit van de RDW met betrekking tot tenaamstelling voertuig

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker tegen de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De verzoeker had schadevergoeding gevraagd naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van de RDW, dat op 15 september 2023 zijn verzoek om de tenaamstelling van een voertuig met terugwerkende kracht te vervallen te verklaren, had afgewezen. Na een bezwaarprocedure verklaarde de RDW op 20 maart 2024 de tenaamstelling alsnog met terugwerkende kracht vervallen. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, dat door de rechtbank werd aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het onrechtmatige besluit van de RDW. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de verzoeker zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van zijn keuzes, zoals het onverzekerd rijden en de openstaande schuld bij de verzekeringsmaatschappij. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de RDW verzoeker eerder had gewezen op de mogelijkheid om een schadevergoedingsverzoek in te dienen, inclusief de noodzaak van onderbouwing. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Scheurwater),
en
De directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, hoofd Juridische en Bestuurlijke Zaken, de RDW
(gemachtigde: mr. J. Choufoer-van der Wel).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over een verzoek om vergoeding van de schade die verzoeker als gevolg van een (onrechtmatig) besluit van de RDW zou hebben geleden. De RDW heeft op 15 september 2023 zijn verzoek om de tenaamstelling van een bepaald voertuig met terugwerkende kracht vervallen te verklaren afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 20 maart 2024 heeft de RDW de tenaamstelling van dit voertuig alsnog met terugwerkende kracht vervallen verklaard. Eiser heeft in eerste instantie beroep tegen het besluit van 20 maart 2024 ingesteld. Tijdens de zitting is besproken dat dit beroep wordt aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 8:88 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek wordt beoordeeld aan de hand van de door verzoeker aangevoerde gronden.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 5 juni 2023 een verzoek bij de RDW ingediend om de tenaamstelling van het voertuig met [kenteken] met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
Dit verzoek is met het primaire besluit van 15 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 maart 2024 op het bezwaar van verzoeker is de tenaamstelling alsnog met terugwerkende kracht vervallen verklaard per 13 juni 2021.
2.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij schadevergoeding wil ontvangen van de RDW. De RDW heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding en dit verzoek op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de RDW.

Beoordeling door de rechtbank

Het verzoek om schadevergoeding
3. Verzoeker wil van de RDW een vergoeding ontvangen voor zijn schade als gevolg van de eerdere (onrechtmatige) besluitvorming. De RDW heeft in het verweerschrift van 25 maart 2025 op dit verzoek gereageerd. Gelet daarop heeft de rechtbank tijdens de zitting en in overleg met partijen vastgesteld dat is voldaan aan het in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb neergelegde vereiste dat eerst het bestuursorgaan schriftelijk wordt verzocht om vergoeding van de schade, voordat een verzoekschrift bij de rechtbank kan worden ingediend. Het verzoek om schadevergoeding wordt beoordeeld aan de hand van wat verzoeker aanvoert.
4. Verzoeker vraagt om een vergoeding van € 5.000,-, omdat het van de RDW zeer onzorgvuldig is geweest om te wachten tot 20 maart 2024 voor het toepassen van de terugwerkende kracht. De RDW beschikte immers al veel eerder over de aangifte van identiteitsfraude. Verzoeker heeft boetes opgelegd gekregen voor het parkeren langs de openbare weg. Volgens verzoeker komt dit neer op een nog openstaand bedrag van € 10.000,-. Ook stelt verzoeker dat hij zijn voertuig niet heeft kunnen verzekeren tot 20 maart 2024, terwijl hij op sommige momenten voor spoedeisende kwesties met zijn kinderen wel gebruik heeft moeten maken van zijn voertuig. Hiervoor is hij beboet en dit leidde ook tot schade. Verzoeker heeft namelijk een schuld bij het [verzekeringsmaatschappij] , omdat hij een ongeval heeft veroorzaakt terwijl hij onverzekerd rondreed.
5. Als een bestuursorgaan een onrechtmatig besluit neemt waardoor een belanghebbende schade lijdt, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen om die schade te vergoeden. Dat kan zowel gaan om een eerste besluit als om een besluit op bezwaar. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 15 september 2023 van de RDW onrechtmatig is.
6. Bij de toepassing van artikel 8:88 van de Awb dient de rechtbank voor beantwoording van de vraag of en in welke omvang de schade die een belanghebbende lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW), vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit of het onrechtmatig nalaten een besluit te nemen. Alleen schadeposten die aan het bestuursorgaan - mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en schade - als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend, komen voor vergoeding in aanmerking. De schadevergoeding moet de belanghebbende zoveel mogelijk in de toestand brengen waarin hij zou verkeren als het schadeveroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan. Het is aan de verzoeker om de gestelde schade op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk te maken.
7. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Naar het oordeel van de rechtbank komt de door verzoeker gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet is gebleken dat die schade een rechtstreeks gevolg is van de onrechtmatige beslissing van de RDW. Met de RDW is de rechtbank van oordeel dat de parkeerboetes die wel het directe gevolg zijn het eerder niet met terugwerkende kracht laten vervallen van de tenaamstelling en/of de identiteitsfraude, kwijtgescholden kunnen worden door de boete opleggende instanties. Verzoeker moet zich hiervoor dan wel zelf tot die instanties wenden. Dit geldt ook voor het door verzoeker tijdens de zitting genoemde tanken zonder te betalen en doorrijden na een aanrijding, dit zijn gevolgen van de identiteitsfraude. De overig opgelegde boetes, zoals de boetes die verzoeker heeft gekregen voor het onverzekerd rijden met zijn eigen voertuig, en de openstaande schuld bij het [verzekeringsmaatschappij] zijn het gevolg van de eigen keuzes van verzoeker. Niet is gebleken dat dit het gevolg is van de onrechtmatige besluitvorming van de RDW. De door verzoeker genoemde omstandigheid dat zijn bewindvoerder (ook) actie had moeten ondernemen, maakt het oordeel van de rechtbank over de gevraagde schadevergoeding niet anders. Verzoeker heeft de door hem gestelde schade ook niet nader toegelicht en ook niet onderbouwd met stukken.
8. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het standpunt van verzoeker dat de RDW nooit om een onderbouwing van de eerder door hem gestelde schade heeft gevraagd, niet wordt gevolgd. In dit verband wijst de rechtbank op de bewoordingen die verzoeker zelf in zijn eerdere correspondentie met de RDW heeft gebruikt, waaruit geen expliciet verzoek om schadevergoeding volgt. Ook wijst de rechtbank op de laatste passage in het besluit van 20 maart 2024. In deze passage wijst de RDW verzoeker immers expliciet op de mogelijkheid om een schadevergoedingsverzoek bij hen in te dienen, ook vraagt de RDW daarbij om een onderbouwing van die schade met stukken.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.