ECLI:NL:RBROT:2025:8820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/6532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep inzake aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 18 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Dienst Toeslagen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De Dienst Toeslagen weigerde deze aanvraag, omdat de gronden die eiser in beroep aanvoerde identiek waren aan die in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat eiser geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beoordeling door de Dienst Toeslagen konden weerleggen. Eiser had van 2018 tot en met 2020 kinderopvangtoeslag ontvangen, maar de Dienst Toeslagen stelde vast dat de hoogte van deze toeslag in 2018 was bijgesteld door een wijziging in het toetsingsinkomen, wat een reguliere wijziging was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2023, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen, niet-ontvankelijk, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit had genomen. De rechtbank veroordeelde de Dienst Toeslagen tot betaling van proceskosten aan eiser en het vergoeden van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Eiser komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De beroepsgronden zijn een herhaling van de gronden die eiser in bezwaar heeft aangevoerd. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden door de Dienst Toeslagen onjuist of onvolledig zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 20 december 2023 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2023 en de Dienst Toeslagen in gebreke gesteld wegens overschrijving van de beslistermijn.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2023.
2.3.
Met het besluit van 15 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen alsnog beslist op het bezwaar van eiser en het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep heeft van rechtswege betrekking op het bestreden besluit. [1]
2.4.
Eiser heeft nadere stukken ingediend. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen.

Overwegingen

3. Eiser heeft van 2018 tot en met 2020 kinderopvangtoeslag ontvangen voor één kind. Eiser heeft op 2 oktober 2023 een aanvraag gedaan voor compensatie op grond van de Wht.
4. De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Volgens de Dienst Toeslagen is de hoogte van de kinderopvangtoeslag in 2018 neerwaarts bijgesteld als gevolg van een wijziging in het toetsingsinkomen, wat een reguliere wijziging is van het recht op kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft voor het jaar 2019 vastgesteld dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag neerwaarts is bijgesteld na 22 oktober 2019, waardoor deze wijziging buiten de reikwijdte van de Wht valt. Daarom komt eiser in het kader van de zogenoemde lichte toets volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een herstelmaatregel en dus ook niet voor de toekenning van een forfaitair bedrag.
5. De Dienst Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. [2] Inmiddels heeft de Dienst Toeslagen met het besluit van 8 mei 2025 de aanvraag van eiser om compensatie afgewezen.
5.1.
Voor de ontvankelijkheid in beroep is vereist dat eiser voldoende procesbelang heeft. Daarvan is sprake als het resultaat dat eiser nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser ook feitelijk betekenis kan hebben. [3]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eiser ontvankelijk. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 mei 2025. Dat besluit staat nog niet in rechte vast. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de vaststelling van de Dienst Toeslagen in dat besluit dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. De rechtbank kan in deze zaak oordelen dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht. In dat geval zou de Dienst Toeslagen aan eiser een forfaitair bedrag van € 30.000,- moeten betalen. Het resultaat dat eiser nastreeft, kan dus daadwerkelijk worden bereikt en dat resultaat heeft voor hem feitelijk betekenis. [4]
6. Eiser betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Dienst Toeslagen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag. Eiser stelt dat een wijziging van het toetsingsinkomen niet de enige reden is geweest voor het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2018. Voor het jaar 2019 is eiser van mening dat, ondanks dat de terugvordering heeft plaatsgevonden na 22 oktober 2019, dit wel kan zien op de periode daarvoor. Verder betoogt eiser dat de definitieve beschikkingen laat zijn afgegeven en dat hij de kinderopvangtoeslag nooit zelf heeft ontvangen, waardoor hij wel in aanmerking zou moeten komen voor een herstelmaatregel.
6.1.
De gronden die eiser in beroep heeft aangevoerd zijn precies hetzelfde als de gronden die in bezwaar zijn aangevoerd. De Dienst Toeslagen is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op de zitting uitdrukkelijk de gelegenheid gegeven in te gaan op de motivering van het bestreden besluit. De gemachtigde heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar van eiser, is niet-ontvankelijk, omdat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit heeft genomen. Omdat het besluit is genomen nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, zal de rechtbank de Dienst Toeslagen wel veroordelen in de proceskosten die betrekking hebben op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de zaak, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, van licht gewicht is, omdat het beroep in zoverre alleen zag op de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder moet de Dienst Toeslagen het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. Voor het overige is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen recht heeft op een forfaitair bedrag van € 30.000,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt Dienst Toeslagen tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Joosse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Rb. Midden-Nederland 5 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6699.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:325, r.o. 3.
4.Zie ook Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.