ECLI:NL:RBROT:2025:8876

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
71/039616-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan terroristische organisatie IS en veroordeling tot gevangenisstraf

Op 21 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die beschuldigd werd van deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) gedurende een periode van ruim zeven jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak kwam aan het licht na een ambtsbericht van de AIVD, waarin werd gesteld dat de verdachte jihadistisch gedachtegoed aanhing en betrokken was bij een groepschat over aanslagen gepleegd door IS. De verdachte had eerder geprobeerd naar Syrië te reizen om zich bij IS aan te sluiten en had contacten met andere verdachten die ook veroordeeld zijn voor deelname aan terroristische organisaties. Tijdens het proces werd een WOD-traject ingezet, waarbij politie-infiltranten betrokken waren. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en dat de verdachte onder druk was gezet door de infiltranten. De rechtbank oordeelde dat de inzet van infiltranten proportioneel was en dat de verdachte actief deelnam aan gesprekken over jihadisme en het plegen van aanslagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan deelname aan IS en dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij terroristische activiteiten. De straf werd gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 71/039616-23
Datum uitspraak: 21 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [detentieadres] , [postcode] [detentieplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. C.D. Kardol en mr. C.J. Kroon (hierna te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde (deelname aan een terroristische organisatie, te weten IS, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 juli 2023);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De resultaten van het WOD-traject en de inlichtingen uit het buitenland en die van de AIVD dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De inzet van de politie-infiltranten was niet proportioneel en evenredig. Bovendien was voor de periode van 30 mei 2023 tot 29 juni 2023 geen geldig bevel afgegeven en moet om die reden resultaten uit die periode worden uitgesloten van het bewijs. De processen-verbaal zijn in strijd met de artikelen 152 en 153 Sv opgesteld, nu uit onderzoek op verzoek van de verdediging is gebleken dat processen-verbaal soms door verkeerde ambtenaren waren ondertekend, sommige processen-verbaal zijn gepresenteerd als door Nederlandse ambtenaren ondertekend terwijl het buitenlandse ambtenaren waren en de processen-verbaal soms op onnavolgbare wijze tot stond waren gekomen. Daarnaast zijn de verklaringen die de verdachte tegen de politie-infiltranten heeft afgelegd door hen beïnvloed waardoor hij niet in vrijheid naar waarheid heeft verklaard en daarom zijn deze verklaringen onbetrouwbaar. Er is een situatie ontstaan waarin hij zich geroepen voelde zichzelf anders voor te doen dan hij was en zich ten onrechte als jihadist te presenteren en uitlatingen te doen die als belastend kunnen worden beschouwd. Hij deed dit uit financiële motieven. Ook is er sprake van diverse vormverzuimen rondom de inzet van de politie-infiltranten. Uitsluiting van deze verklaringen van de verdachte is om die reden noodzakelijk.
De inlichtingen uit het buitenland zijn niet toetsbaar en zitten vol tegenstrijdigheden en onjuistheden zodat ook deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Voorts bevat het dossier onvoldoende bewijs dat er sprake is geweest van lidmaatschap van IS. Er zijn geen deelnemingshandelingen ter ondersteuning of bevordering van het oogmerk een terroristisch misdrijf te plegen vast te stellen.
4.2.
Beoordeling
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
Op 8 februari 2023 verstrekte de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) een ambtsbericht waarin onder meer werd vermeld dat de in Nederland wonende [verdachte] het jihadistisch gedachtegoed van ISIS aanhangt, lid is (geweest) van een groeps-chat waarin wordt gesproken over door ISIS gepleegde aanslagen, zijn vrouw en kinderen uit Nederland wil hebben om ‘iets groots’ te kunnen doen voor ‘Allah’ en interesse heeft geuit in kleine automatische vuurwapens die broeders uit Duitsland willen gebruiken voor ‘een actie voor Allah’. Tevens wordt in het ambtsbericht vermeld dat [verdachte] in contact staat met personen die in Duitsland verblijven, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Naar aanleiding van dit ambtsbericht is het opsporingsonderzoek 26Ajoux gestart. In het kader van het onderzoek zijn verschillende opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoontaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie en observaties. Tevens werd een WOD-traject in gang gezet, waarbij een aantal politie-infiltranten is ingezet.
Uit het onderzoek bleek dat de verdachte in 2012 vanuit Tadzjikistan naar Rusland is vertrokken om daar aan het werk te gaan. Op 17 februari 2016 werd de verdachte aangehouden in Turkije in de provincie Gaziantep vanwege de verdenking hij naar de Syrische conflictgebieden wilde gaan om daar activiteiten uit te voeren namens IS. Hij is vervolgens door de Turkse autoriteiten gevangen gezet. Op 13 mei 2016 is hij vrijgelaten en naar een vertrekcentrum gebracht. Op 22 juni 2016 is de verdachte vanuit het Turkse vertrekcentrum in Oekraïne aangekomen.
Op 21 juli 2016 is de verdachte aangehouden op een illegaal ‘overslagpunt’ in Charkiv in Oekraïne dat was gericht op het vervoeren van immigranten uit de landen van Centraal-Azië naar het gebied van het conflict in Syrië en Irak. De verdachte is vervolgens door een Oekraïense rechtbank ter uitzetting in hechtenis genomen. De gedwongen uitzetting is opgeschort als gevolg van een door hem ingediende procedure bij het Europees of voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheiden (EHRM). In juli 2017 is de verdachte weer vrijgelaten en is hij verhuisd naar Kiev.
Op 4 september 2019 is de verdachte aangehouden door de veiligheidsdienst van Oekraïne vanwege een internationale signalering uit Tadzjikistan. Hij heeft vanaf 6 september 2019 in voorlopige hechtenis gezeten in Kiev. Tijdens deze detentie heeft hij [medeverdachte 1] ontmoet. Op 14 januari 2020 is de verdachte vrijgekomen. Tijdens zijn verdere verblijf in Oekraïne onderhield de verdachte contact met diverse personen die later zijn veroordeeld voor deelname, dan wel ondersteuning, aan een terroristische organisatie, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Kort nadat Rusland Oekraïne binnenviel op 24 februari 2022 is de verdachte samen met [medeverdachte 1] richting Polen vertrokken. Zijn toenmalige vrouw [medeverdachte 4] was op 24 februari 2022 al samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit Oekraïne vertrokken. Op 1 maart 2022 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het grondgebied van Duitsland binnengekomen.
Op 2 maart 2022 meldde de verdachte zich in Nederland samen met [medeverdachte 4] . Op 24 mei 2022 ontving hij een verblijfsvergunning, geldig tot 7 maart 2027.
Op een onbekende datum voor 22 juni 2022 vroeg [medeverdachte 1] , via zijn Telegram-account [accountnaam 1] aan Telegram-account [accountnaam 2] het volgende: “wanneer gaan we hier een aanslag plegen”. Eveneens informeerde [medeverdachte 1] middels het Telegram-account [accountnaam 1] bij de gebruiker van het Telegram-account [accountnaam 2] of hij een terroristische aanslag uit naam van ISKP zou kunnen organiseren. De gebruiker van het Telegram-account [accountnaam 2] verzocht hem nog wat geduld te hebben. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gebruik maakte van het Telegram-account [accountnaam 2] dat op de telefoon van [medeverdachte 4] stond en dat hij via dit account het bericht heeft verstuurd. Op 27 augustus 2022 deelde [medeverdachte 5] via Whatsapp het Telegram-account [accountnaam 1] van [medeverdachte 1] met de verdachte waarbij [medeverdachte 5] schreef dat de Telegram van ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’ (
de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) belangrijk was en dat zij daar met elkaar in contact zouden komen.
Op 5 februari 2023 stuurde [medeverdachte 3] een bericht door van een Telegram-kanaal waarin wordt gesteld dat er 15 aanhangers van IS zijn aangehouden op verdenking van het plegen van aanslagen op consulaten in Istanbul. Eén van de aangehouden verdachten was de broer van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] vroeg de verdachte om “ [medeverdachte 6] ” te bellen en te kijken hoeveel geld ze konden inzamelen voor “die jongens”. Op 7 februari 2023 ontmoette de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op het centraal station van Düsseldorf. Later in het restaurant voegde ook onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich bij hen. Op 7 maart 2023 ontving de verdachte via Whatsapp een audiobericht van [medeverdachte 1] . Hierin is te horen dat [medeverdachte 1] de verdachte instrueert om berichten te wissen, gebruik te maken van Signal en alleen zichzelf en Allah te vertrouwen. In de Icloud-notes van [medeverdachte 1] is de eed van trouw aan IS in het Russisch en in het Arabisch aangetroffen.
In de periode van 7 februari 2023 tot en met 23 mei 2023 hebben er veelvuldig ontmoetingen plaatsgevonden tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , steeds in wisselende samenstellingen. De verdachte is hiervoor meerdere keren naar Duitsland afgereisd, en de Duitse personen hebben ook af en aan bij de verdachte in zijn woning in Nederland verbleven.
Op 1 april 2023 had de verdachte de eerste fysieke ontmoeting met een politie-infiltrant, [codenaam 1] . Op 25 april 2023 adviseerde de verdachte [codenaam 1] om zich te verdiepen in de islam en zei daarbij dat het goed zou zijn als [codenaam 1] zich zou bekeren tot de islam. Tijdens een fysieke ontmoeting op 19 mei 2023 bekeerde de verdachte de politie-infiltrant [codenaam 2] door hem de shahada (geloofsbelijdenis) uit te laten spreken en vroeg hem om een islamitische naam uit te kiezen. Op 16 juni 2023 vertelde de verdachte tegen [codenaam 2] dat je jezelf niet moest verspillen aan kleine daden en zei hij dat de explosies in Frankrijk en België waren gepleegd door echte soldaten van de islam. Ook vertelde hij dat hij werd gezocht in veel landen en op de Interpol-lijst stond en dat hij meer middelen, geld en volgelingen nodig had. Hij zei dat ze zichzelf moesten sparen voor iets dat een hele grote impact zou hebben. Op 22 juni 2023 zei de verdachte in een gesprek met de politie-infiltrant [codenaam 3] dat IS de enige ware organisatie is die voor de islam vecht en het shariarecht heeft ingesteld. De verdachte zei dat hij trouw had gezworen aan [persoon A] via de emir van ISIS in Tadzjikistan. Dat was de reden waarom hij werd gezocht door Interpol, hij heeft trouw gezworen aan [persoon A] en is daarna naar Turkije gegaan. Daar heeft hij geprobeerd om Syrië binnen te komen om zich bij ISIS aan te sluiten.
Op 4 juli 2023 vertelde [codenaam 2] dat hij een erfenis had gekregen. Hij vroeg aan de verdachte hoe hij deze het beste kon besteden. Hierop zei de verdachte aan dat er veel broeders en zusters in nood waren in kampen en gevangenissen en dat zij geld nodig hadden. Hij sprak verder over het verdienen van geld, heel veel geld, om een wezenlijk verschil te kunnen maken op het pad van Allah. De verdachte vertelde ook dat hij bereid is zelf jihad voor IS uit te voeren. Hij zei een jaar of twee nodig te hebben en dat hij dan zal gaan vechten. Daarna zou hij er te oud voor zijn.
4.2.2.
WOD-traject
De vraag die allereerst aan de orde is, is of het opsporingsmiddel infiltratie ingezet had mogen worden.
Infiltratie is geregeld in de artikelen 126h en 126ze Sv. De officier van justitie heeft artikel 126h Sv als grondslag gebruikt. In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan volgens deze bepaling de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de wet deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Dat bevel kan ook worden gegeven aan een persoon die in openbare dienst is van een vreemde staat.
De rechtbank stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op verdenking van voorbereiding van een misdrijf (een aanslag) met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat is een ernstig misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat, zeker indien het misdrijf daadwerkelijk wordt uitgevoerd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt. Daar staat tegenover dat een intensief WOD-traject als het onderhavige een grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dat er sprake is van een aanzienlijke mate van misleiding om informatie te vergaren. De rechtbank is echter van oordeel dat het grote maatschappelijke belang dat is gediend bij de opsporing van dit ernstige (terroristische) misdrijf maakt dat de inzet van de opsporingsbevoegdheid proportioneel is geweest.
Ook is door de verdediging aangevoerd dat er sprake is van vormverzuimen rondom de inzet van de politie-infiltranten. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de processen-verbaal die in eerste instantie rondom de inzet zijn opgemaakt aan helderheid te wensen hebben overgelaten. Echter, door de aanvullende processen-verbaal en het nader horen van de infiltrantenbegeleider is voldoende inzichtelijk geworden hoe het traject is verlopen. Het is de rechtbank gebleken dat daarbij de benodigde zorgvuldigheid is betracht. Bij de inzet van de infiltranten zijn geen onherstelbare vormfouten gemaakt; de verdachte is in zoverre ook niet in enig strafprocessueel belang getroffen, hetgeen door de verdediging overigens ook niet is gesteld.
Dat er in het bevel van 24 april 2023 is opgenomen dat de inzet wordt verlengd met vier weken moet, zoals ook door de officier van justitie ter zitting is gesteld, worden gezien als een omissie. Dit maakt niet dat de juridische grondslag van het bevel is komen te ontvallen ten aanzien van de periode van 30 mei 2023 tot 29 juni 2023.
Ook de vormen die zijn verzuimd bij het opstellen van de verschillende processen-verbaal, zoals door de verdediging overigens terecht is betoogd, zijn niet onherstelbaar gebleken. Deze verzuimen op zichzelf genomen hebben de belangen van de verdediging niet geschonden, ook niet in samenhang met bijzonderheden van het infiltratietraject.
Immers, de verdachte zou, aldus de verdediging, zijn beïnvloed door de politie-infiltranten waardoor hij niet naar vrijheid heeft verklaard. Maar ook daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het beeld dat de verdachte van zichzelf neerzet tegenover de infiltranten komt immers overeen met de bevindingen uit het dossier. Hieruit blijkt dat er van grootspraak of overdrijving aan de zijde van de verdachte geen sprake is geweest. Mocht het al zo zijn dat de infiltranten sturende vragen hebben gesteld dan betekent dit nog niet dat alle verklaringen door de verdachte onvrijwillig zijn afgelegd of in strijd zijn met de waarheid. De rechtbank is van oordeel dat het inherent is aan een dergelijk traject dat er sturende vragen worden gesteld. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte zelf een actieve rol heeft gehad tijdens de gesprekken. Uit de gespreksverslagen komt naar voren dat verdachte zich niet door de infiltranten liet sturen. Hij nam een dominante positie in tijdens de gesprekken.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen wordt het verweer van de verdediging verworpen en zullen de resultaten van het WOD-traject niet van het bewijs worden uitgesloten. Wel neemt de rechtbank bij het beoordelen van die resultaten de bijzonderheden van het infiltratietraject in ogenschouw en zal zij alleen die resultaten gebruiken die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, blijken uit de OVC of passen bij de (overige) resultaten van het onderzoek.
4.2.3.
Is er sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie?
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel deze ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van onvoorwaardelijk opzet. weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
Dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband kan blijken uit een bijzondere toetredingshandeling, bijvoorbeeld het afleggen van een eed van trouw, maar kan ook blijken uit handelingen die strekken tot de verwezenlijking van het terroristische oogmerk. In het geval er bewijs is van een bijzondere toetredingshandeling, levert bewijs van een enkele handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk bewijs op van deelname als bedoeld in artikel 140a Sr. In het geval bewijs van een bijzondere toetredingshandeling ontbreekt, zal meer bewijs dan een enkele handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk nodig zijn om deelneming in de zin van artikel 140a Sr te bewijzen.
Beoordeling
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte in 2016 een poging heeft gedaan uit te reizen naar Syrië om zich aan te sluiten bij het kalifaat van IS. Dit blijkt niet alleen uit de Turkse stukken die omtrent zijn aanhouding aldaar zijn ontvangen maar ook uit zijn eigen mededeling hierover tegen de politie-infiltranten. Daarbij vertelde de verdachte dat hij de eed van trouw heeft afgelegd aan [persoon A] (grondlegger van IS) voor hij naar Turkije afreisde. Nadat de verdachte in Oekraïne terecht is gekomen wordt hij vervolgens binnen een maand aangehouden omdat hij zich bevindt op een illegaal “overslagpunt” voor vervoer van immigranten uit Centraal-Azië naar het conflictgebied in Syrië en Irak.
Verder is gebleken dat de verdachte zich sinds zijn verblijf in Oekraïne associeert met mensen waarvan is gebleken dat zij de IS ideologie aanhangen. Zowel [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] , die op dezelfde dag als de verdachte zijn aangehouden in Duitsland, zijn inmiddels veroordeeld voor het ondersteunen van een terroristische organisatie. Hij had niet alleen contact met hen in Oekraïne maar nadat de verdachte zich eenmaal in Nederland had gevestigd waren dit de personen die zeer regelmatig bij hem over de vloer kwamen en vaak meerdere dagen bij hem verbleven. Op zijn beurt heeft de verdachte hen vaak bezocht in Duitsland.
In het contact met de politie-infiltranten heeft de verdachte continu gesproken over de islam. Door hem wordt steeds benadrukt dat het van belang is om eerst over de juiste kennis te beschikken. Hij verstrekt de politie-infiltranten daartoe een grote hoeveelheid informatie met betrekking tot de jihadi-salafistische leer. Ook spreekt hij meerdere keren over het hebben van geduld voordat er kan worden overgegaan tot ‘grote dingen’. Het hebben van geduld komt ook terug in de Telegram conversatie met [medeverdachte 1] heeft waarbij [medeverdachte 1] vraagt “wanneer gaan we hier een aanslag plegen”. Verdachte schrijft nog wat geduld te hebben. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit een grapje was en dat dit bericht ging over de oorlog in Oekraïne. De rechtbank acht deze uitleg volstrekt ongeloofwaardig aangezien het op geen enkele wijze past bij beeld dat verder uit het dossier naar voren komt. Door de verdachte is ook meerdere keren gezegd dat hij geld werft voor de mujahideen en voor de broeders en zusters die zich in gevangenschap bevinden. Dat hij dit daadwerkelijk doet blijkt ook uit het bericht dat [medeverdachte 3] aan hem stuurt op 5 februari 2023 met de vraag om geld in te zamelen voor zijn broer die als aanhanger van IS zou zijn aangehouden op verdenking van het plegen van aanslagen op consulaten in Istanbul.
Op grond van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte lid is geweest van IS en deelnemingshandelingen heeft verricht die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaand oogmerk, het plegen van terroristische misdrijven. Er is immers bewijs dat de verdachte de eed van trouw heeft afgelegd, waarmee hij een bijzondere toetredingshandeling heeft verricht. Daarnaast heeft hij geld ingezameld voor broeders en zusters van IS in gevangenschap en heeft hij kennis over jihadisme verspreid. Uit zijn uitlatingen omtrent IS, het hebben van ‘grote plannen’ en ‘geduld’ en het ‘zichzelf sparen voor iets met grote impact’ concludeert de rechtbank tenslotte dat de verdachte bezig was zich zodanig te positioneren dat hij op enig moment een aanslag zou plegen.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 juli 2023 heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten IS.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 juli 2023 in Nederland en/of Duitsland en/of Syrië en/of Turkije en/of Oekraïne,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven,
te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
( art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een langere periode deelgenomen aan de terroristische organisatie IS, een organisatie die in de bewezenverklaarde periode tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
Organisaties als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Vast staat dat het geweld dat IS gebruikt om zijn doel te bereiken buitengewoon wreed is en dat er jegens andersdenkenden op uitgebreide schaal ernstige mensenrechtenschendingen worden gepleegd zoals standrechtelijke executies, moord, martelingen en verminking van krijgsgevangenen en van burgers. Er zijn in naam van IS talloze aanslagen gepleegd, niet alleen in Syrië en Irak, maar ook in Europa en de rest van de wereld. Hierbij zijn veel slachtoffers gevallen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd de eigen opvatting op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen. Dit alles heeft vanaf 2014 op grote schaal bij de wereldbevolking tot gevoelens van angst en onveiligheid geleid. Dit is ook het naastgelegen doel van IS: het zaaien van angst en verdeeldheid onder de - in hun ogen - ongelovige wereldbevolking. Dergelijke feiten dienen op krachtige wijze te worden bestreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte heeft zich lange tijd actief beziggehouden met de verwezenlijking van de doelen van IS. Hij is in meerdere landen geweest. In al deze landen heeft hij zich omringd met mensen die hetzelfde doel nastreefden. Zijn komst naar Nederland kan ook in dat licht worden bezien. Hij wilde hier zoveel mogelijk geld verdienen voor IS. Daarnaast heeft hij actief geworven voor IS. Verdachte is daarmee een groot gevaar voor de Nederlandse samenleving. De rechtbank acht het dan ook noodzakelijk voor de algemene veiligheid dat verdachte langere tijd geen deel kan uitmaken van deze samenleving.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en komt daardoor tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 6 juli 2023, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld.
Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak zestien maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Daarom zal als compensatie in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.L.M. Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 juli 2023 te Breda en/of Eindhoven, althans in Nederland en/of Duitsland en/of Syrië en/of Turkije en/of Oekraïne,
heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State Khorasan Province (ISKP), althans een aan IS gelieerde organisatie, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) en/of heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
( art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)