4.2.1.Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en uit hetgeen op de zitting is besproken heeft de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
Op 8 februari 2023 verstrekte de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) een ambtsbericht waarin onder meer werd vermeld dat de in Nederland wonende [verdachte] het jihadistisch gedachtegoed van ISIS aanhangt, lid is (geweest) van een groeps-chat waarin wordt gesproken over door ISIS gepleegde aanslagen, zijn vrouw en kinderen uit Nederland wil hebben om ‘iets groots’ te kunnen doen voor ‘Allah’ en interesse heeft geuit in kleine automatische vuurwapens die broeders uit Duitsland willen gebruiken voor ‘een actie voor Allah’. Tevens wordt in het ambtsbericht vermeld dat [verdachte] in contact staat met personen die in Duitsland verblijven, waaronder [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Naar aanleiding van dit ambtsbericht is het opsporingsonderzoek 26Ajoux gestart. In het kader van het onderzoek zijn verschillende opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoontaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie en observaties. Tevens werd een WOD-traject in gang gezet, waarbij een aantal politie-infiltranten is ingezet.
Uit het onderzoek bleek dat de verdachte in 2012 vanuit Tadzjikistan naar Rusland is vertrokken om daar aan het werk te gaan. Op 17 februari 2016 werd de verdachte aangehouden in Turkije in de provincie Gaziantep vanwege de verdenking hij naar de Syrische conflictgebieden wilde gaan om daar activiteiten uit te voeren namens IS. Hij is vervolgens door de Turkse autoriteiten gevangen gezet. Op 13 mei 2016 is hij vrijgelaten en naar een vertrekcentrum gebracht. Op 22 juni 2016 is de verdachte vanuit het Turkse vertrekcentrum in Oekraïne aangekomen.
Op 21 juli 2016 is de verdachte aangehouden op een illegaal ‘overslagpunt’ in Charkiv in Oekraïne dat was gericht op het vervoeren van immigranten uit de landen van Centraal-Azië naar het gebied van het conflict in Syrië en Irak. De verdachte is vervolgens door een Oekraïense rechtbank ter uitzetting in hechtenis genomen. De gedwongen uitzetting is opgeschort als gevolg van een door hem ingediende procedure bij het Europees of voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheiden (EHRM). In juli 2017 is de verdachte weer vrijgelaten en is hij verhuisd naar Kiev.
Op 4 september 2019 is de verdachte aangehouden door de veiligheidsdienst van Oekraïne vanwege een internationale signalering uit Tadzjikistan. Hij heeft vanaf 6 september 2019 in voorlopige hechtenis gezeten in Kiev. Tijdens deze detentie heeft hij [medeverdachte 1] ontmoet. Op 14 januari 2020 is de verdachte vrijgekomen. Tijdens zijn verdere verblijf in Oekraïne onderhield de verdachte contact met diverse personen die later zijn veroordeeld voor deelname, dan wel ondersteuning, aan een terroristische organisatie, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Kort nadat Rusland Oekraïne binnenviel op 24 februari 2022 is de verdachte samen met [medeverdachte 1] richting Polen vertrokken. Zijn toenmalige vrouw [medeverdachte 4] was op 24 februari 2022 al samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] uit Oekraïne vertrokken. Op 1 maart 2022 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het grondgebied van Duitsland binnengekomen.
Op 2 maart 2022 meldde de verdachte zich in Nederland samen met [medeverdachte 4] . Op 24 mei 2022 ontving hij een verblijfsvergunning, geldig tot 7 maart 2027.
Op een onbekende datum voor 22 juni 2022 vroeg [medeverdachte 1] , via zijn Telegram-account [accountnaam 1] aan Telegram-account [accountnaam 2] het volgende: “wanneer gaan we hier een aanslag plegen”. Eveneens informeerde [medeverdachte 1] middels het Telegram-account [accountnaam 1] bij de gebruiker van het Telegram-account [accountnaam 2] of hij een terroristische aanslag uit naam van ISKP zou kunnen organiseren. De gebruiker van het Telegram-account [accountnaam 2] verzocht hem nog wat geduld te hebben. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gebruik maakte van het Telegram-account [accountnaam 2] dat op de telefoon van [medeverdachte 4] stond en dat hij via dit account het bericht heeft verstuurd. Op 27 augustus 2022 deelde [medeverdachte 5] via Whatsapp het Telegram-account [accountnaam 1] van [medeverdachte 1] met de verdachte waarbij [medeverdachte 5] schreef dat de Telegram van ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’ (
de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1]) belangrijk was en dat zij daar met elkaar in contact zouden komen.
Op 5 februari 2023 stuurde [medeverdachte 3] een bericht door van een Telegram-kanaal waarin wordt gesteld dat er 15 aanhangers van IS zijn aangehouden op verdenking van het plegen van aanslagen op consulaten in Istanbul. Eén van de aangehouden verdachten was de broer van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] vroeg de verdachte om “ [medeverdachte 6] ” te bellen en te kijken hoeveel geld ze konden inzamelen voor “die jongens”. Op 7 februari 2023 ontmoette de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] op het centraal station van Düsseldorf. Later in het restaurant voegde ook onder meer [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich bij hen. Op 7 maart 2023 ontving de verdachte via Whatsapp een audiobericht van [medeverdachte 1] . Hierin is te horen dat [medeverdachte 1] de verdachte instrueert om berichten te wissen, gebruik te maken van Signal en alleen zichzelf en Allah te vertrouwen. In de Icloud-notes van [medeverdachte 1] is de eed van trouw aan IS in het Russisch en in het Arabisch aangetroffen.
In de periode van 7 februari 2023 tot en met 23 mei 2023 hebben er veelvuldig ontmoetingen plaatsgevonden tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , steeds in wisselende samenstellingen. De verdachte is hiervoor meerdere keren naar Duitsland afgereisd, en de Duitse personen hebben ook af en aan bij de verdachte in zijn woning in Nederland verbleven.
Op 1 april 2023 had de verdachte de eerste fysieke ontmoeting met een politie-infiltrant, [codenaam 1] . Op 25 april 2023 adviseerde de verdachte [codenaam 1] om zich te verdiepen in de islam en zei daarbij dat het goed zou zijn als [codenaam 1] zich zou bekeren tot de islam. Tijdens een fysieke ontmoeting op 19 mei 2023 bekeerde de verdachte de politie-infiltrant [codenaam 2] door hem de shahada (geloofsbelijdenis) uit te laten spreken en vroeg hem om een islamitische naam uit te kiezen. Op 16 juni 2023 vertelde de verdachte tegen [codenaam 2] dat je jezelf niet moest verspillen aan kleine daden en zei hij dat de explosies in Frankrijk en België waren gepleegd door echte soldaten van de islam. Ook vertelde hij dat hij werd gezocht in veel landen en op de Interpol-lijst stond en dat hij meer middelen, geld en volgelingen nodig had. Hij zei dat ze zichzelf moesten sparen voor iets dat een hele grote impact zou hebben. Op 22 juni 2023 zei de verdachte in een gesprek met de politie-infiltrant [codenaam 3] dat IS de enige ware organisatie is die voor de islam vecht en het shariarecht heeft ingesteld. De verdachte zei dat hij trouw had gezworen aan [persoon A] via de emir van ISIS in Tadzjikistan. Dat was de reden waarom hij werd gezocht door Interpol, hij heeft trouw gezworen aan [persoon A] en is daarna naar Turkije gegaan. Daar heeft hij geprobeerd om Syrië binnen te komen om zich bij ISIS aan te sluiten.
Op 4 juli 2023 vertelde [codenaam 2] dat hij een erfenis had gekregen. Hij vroeg aan de verdachte hoe hij deze het beste kon besteden. Hierop zei de verdachte aan dat er veel broeders en zusters in nood waren in kampen en gevangenissen en dat zij geld nodig hadden. Hij sprak verder over het verdienen van geld, heel veel geld, om een wezenlijk verschil te kunnen maken op het pad van Allah. De verdachte vertelde ook dat hij bereid is zelf jihad voor IS uit te voeren. Hij zei een jaar of twee nodig te hebben en dat hij dan zal gaan vechten. Daarna zou hij er te oud voor zijn.
4.2.2.WOD-traject
De vraag die allereerst aan de orde is, is of het opsporingsmiddel infiltratie ingezet had mogen worden.
Infiltratie is geregeld in de artikelen 126h en 126ze Sv. De officier van justitie heeft artikel 126h Sv als grondslag gebruikt. In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan volgens deze bepaling de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de wet deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. Dat bevel kan ook worden gegeven aan een persoon die in openbare dienst is van een vreemde staat.
De rechtbank stelt voorop dat het opsporingsonderzoek is gestart op verdenking van voorbereiding van een misdrijf (een aanslag) met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat is een ernstig misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat, zeker indien het misdrijf daadwerkelijk wordt uitgevoerd een ernstige inbreuk op de rechtsorde maakt. Daar staat tegenover dat een intensief WOD-traject als het onderhavige een grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en dat er sprake is van een aanzienlijke mate van misleiding om informatie te vergaren. De rechtbank is echter van oordeel dat het grote maatschappelijke belang dat is gediend bij de opsporing van dit ernstige (terroristische) misdrijf maakt dat de inzet van de opsporingsbevoegdheid proportioneel is geweest.
Ook is door de verdediging aangevoerd dat er sprake is van vormverzuimen rondom de inzet van de politie-infiltranten. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de processen-verbaal die in eerste instantie rondom de inzet zijn opgemaakt aan helderheid te wensen hebben overgelaten. Echter, door de aanvullende processen-verbaal en het nader horen van de infiltrantenbegeleider is voldoende inzichtelijk geworden hoe het traject is verlopen. Het is de rechtbank gebleken dat daarbij de benodigde zorgvuldigheid is betracht. Bij de inzet van de infiltranten zijn geen onherstelbare vormfouten gemaakt; de verdachte is in zoverre ook niet in enig strafprocessueel belang getroffen, hetgeen door de verdediging overigens ook niet is gesteld.
Dat er in het bevel van 24 april 2023 is opgenomen dat de inzet wordt verlengd met vier weken moet, zoals ook door de officier van justitie ter zitting is gesteld, worden gezien als een omissie. Dit maakt niet dat de juridische grondslag van het bevel is komen te ontvallen ten aanzien van de periode van 30 mei 2023 tot 29 juni 2023.
Ook de vormen die zijn verzuimd bij het opstellen van de verschillende processen-verbaal, zoals door de verdediging overigens terecht is betoogd, zijn niet onherstelbaar gebleken. Deze verzuimen op zichzelf genomen hebben de belangen van de verdediging niet geschonden, ook niet in samenhang met bijzonderheden van het infiltratietraject.
Immers, de verdachte zou, aldus de verdediging, zijn beïnvloed door de politie-infiltranten waardoor hij niet naar vrijheid heeft verklaard. Maar ook daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het beeld dat de verdachte van zichzelf neerzet tegenover de infiltranten komt immers overeen met de bevindingen uit het dossier. Hieruit blijkt dat er van grootspraak of overdrijving aan de zijde van de verdachte geen sprake is geweest. Mocht het al zo zijn dat de infiltranten sturende vragen hebben gesteld dan betekent dit nog niet dat alle verklaringen door de verdachte onvrijwillig zijn afgelegd of in strijd zijn met de waarheid. De rechtbank is van oordeel dat het inherent is aan een dergelijk traject dat er sturende vragen worden gesteld. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte zelf een actieve rol heeft gehad tijdens de gesprekken. Uit de gespreksverslagen komt naar voren dat verdachte zich niet door de infiltranten liet sturen. Hij nam een dominante positie in tijdens de gesprekken.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen wordt het verweer van de verdediging verworpen en zullen de resultaten van het WOD-traject niet van het bewijs worden uitgesloten. Wel neemt de rechtbank bij het beoordelen van die resultaten de bijzonderheden van het infiltratietraject in ogenschouw en zal zij alleen die resultaten gebruiken die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, blijken uit de OVC of passen bij de (overige) resultaten van het onderzoek.
4.2.3.Is er sprake geweest van deelname aan een terroristische organisatie?
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel deze ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. De deelnemingsgedraging behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te worden. Wel zal feitelijk moeten worden vastgesteld waaruit de deelneming precies heeft bestaan.
Een aandeel als hiervoor bedoeld kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid, in de zin van onvoorwaardelijk opzet. weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
Dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband kan blijken uit een bijzondere toetredingshandeling, bijvoorbeeld het afleggen van een eed van trouw, maar kan ook blijken uit handelingen die strekken tot de verwezenlijking van het terroristische oogmerk. In het geval er bewijs is van een bijzondere toetredingshandeling, levert bewijs van een enkele handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk bewijs op van deelname als bedoeld in artikel 140a Sr. In het geval bewijs van een bijzondere toetredingshandeling ontbreekt, zal meer bewijs dan een enkele handeling die strekt tot verwezenlijking van het terroristische oogmerk nodig zijn om deelneming in de zin van artikel 140a Sr te bewijzen.
Beoordeling
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte in 2016 een poging heeft gedaan uit te reizen naar Syrië om zich aan te sluiten bij het kalifaat van IS. Dit blijkt niet alleen uit de Turkse stukken die omtrent zijn aanhouding aldaar zijn ontvangen maar ook uit zijn eigen mededeling hierover tegen de politie-infiltranten. Daarbij vertelde de verdachte dat hij de eed van trouw heeft afgelegd aan [persoon A] (grondlegger van IS) voor hij naar Turkije afreisde. Nadat de verdachte in Oekraïne terecht is gekomen wordt hij vervolgens binnen een maand aangehouden omdat hij zich bevindt op een illegaal “overslagpunt” voor vervoer van immigranten uit Centraal-Azië naar het conflictgebied in Syrië en Irak.
Verder is gebleken dat de verdachte zich sinds zijn verblijf in Oekraïne associeert met mensen waarvan is gebleken dat zij de IS ideologie aanhangen. Zowel [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] , die op dezelfde dag als de verdachte zijn aangehouden in Duitsland, zijn inmiddels veroordeeld voor het ondersteunen van een terroristische organisatie. Hij had niet alleen contact met hen in Oekraïne maar nadat de verdachte zich eenmaal in Nederland had gevestigd waren dit de personen die zeer regelmatig bij hem over de vloer kwamen en vaak meerdere dagen bij hem verbleven. Op zijn beurt heeft de verdachte hen vaak bezocht in Duitsland.
In het contact met de politie-infiltranten heeft de verdachte continu gesproken over de islam. Door hem wordt steeds benadrukt dat het van belang is om eerst over de juiste kennis te beschikken. Hij verstrekt de politie-infiltranten daartoe een grote hoeveelheid informatie met betrekking tot de jihadi-salafistische leer. Ook spreekt hij meerdere keren over het hebben van geduld voordat er kan worden overgegaan tot ‘grote dingen’. Het hebben van geduld komt ook terug in de Telegram conversatie met [medeverdachte 1] heeft waarbij [medeverdachte 1] vraagt “wanneer gaan we hier een aanslag plegen”. Verdachte schrijft nog wat geduld te hebben. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit een grapje was en dat dit bericht ging over de oorlog in Oekraïne. De rechtbank acht deze uitleg volstrekt ongeloofwaardig aangezien het op geen enkele wijze past bij beeld dat verder uit het dossier naar voren komt. Door de verdachte is ook meerdere keren gezegd dat hij geld werft voor de mujahideen en voor de broeders en zusters die zich in gevangenschap bevinden. Dat hij dit daadwerkelijk doet blijkt ook uit het bericht dat [medeverdachte 3] aan hem stuurt op 5 februari 2023 met de vraag om geld in te zamelen voor zijn broer die als aanhanger van IS zou zijn aangehouden op verdenking van het plegen van aanslagen op consulaten in Istanbul.
Op grond van de hierboven beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte lid is geweest van IS en deelnemingshandelingen heeft verricht die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaand oogmerk, het plegen van terroristische misdrijven. Er is immers bewijs dat de verdachte de eed van trouw heeft afgelegd, waarmee hij een bijzondere toetredingshandeling heeft verricht. Daarnaast heeft hij geld ingezameld voor broeders en zusters van IS in gevangenschap en heeft hij kennis over jihadisme verspreid. Uit zijn uitlatingen omtrent IS, het hebben van ‘grote plannen’ en ‘geduld’ en het ‘zichzelf sparen voor iets met grote impact’ concludeert de rechtbank tenslotte dat de verdachte bezig was zich zodanig te positioneren dat hij op enig moment een aanslag zou plegen.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.