In deze zaak heeft [eiseres], een bewindvoerderskantoor, een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] naar aanleiding van een beschikking van de kantonrechter in de Rechtbank Den Haag, waarin [eiseres] ambtshalve is ontslagen als bewindvoerder. De beschikking, die op 14 juli 2025 is gegeven, treedt in werking op 21 juli 2025. [eiseres] is het niet eens met deze beschikking en vordert in kort geding dat de tenuitvoerlegging van de beschikking wordt geschorst, vooruitlopend op een hoger beroep dat zij wil instellen. [gedaagde] verzet zich tegen deze vordering.
De procedure omvatte een dagvaarding, aanvullende bijlagen en een mondelinge behandeling op 18 juli 2025. Tijdens deze behandeling heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij mondeling uitspraak zou doen. De vordering van [eiseres] is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een schorsing rechtvaardigen. De belangenafweging viel in het voordeel van [gedaagde], waarbij het belang van de onderbewindgestelde om te kunnen vertrouwen op de integriteit van zijn bewindvoerder zwaarder woog dan de belangen van [eiseres].
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vordering van [eiseres] niet kan worden toegewezen en dat zij de proceskosten van [gedaagde] moet vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.999,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.