ECLI:NL:RBROT:2025:8914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
C/10/689872 / HA ZA 24-1034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van horloges en goudbaren na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiseres, een vrouw, vordert de afgifte van twee horloges en goudbaren van de gedaagde, een man, die zij beschuldigt van het onrechtmatig overmaken van geld van haar bankrekening naar de zijne. De eiseres stelt dat de gedaagde zonder haar toestemming een bedrag van € 40.525,92 heeft overgemaakt van haar Thaise bankrekening naar zijn eigen rekening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot afgifte van de horloges en goudbaren wordt afgewezen, omdat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde deze in zijn bezit heeft. De rechtbank oordeelt echter wel dat de gedaagde het bedrag van € 40.525,92 aan de eiseres moet terugbetalen, omdat hij geen rechtsgrond had voor de overboeking. De vordering van de gedaagde in reconventie om een bedrag van € 51.405,50 van de eiseres te ontvangen, wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/689872 / HA ZA 24-1034
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[naam vrouw],
woonplaats kiezende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. Zwamborn te Goes,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.F. Kevenaar te Almere.
Partijen zullen hierna [naam vrouw] en [naam man] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 november 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens vordering in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de brief van [naam man] van 9 mei 2023, met producties 9 tot en met 12;
  • productie 13 van [naam man] .
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025. Partijen waren hierbij aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
Partijen hebben bij mailberichten van 2 juni 2025 ( [naam vrouw] ) en 3 juni 2025 ( [naam man] ) ermee ingestemd dat het vonnis zonder extra zitting wordt gewezen door een andere rechter (die wel de gehele zitting heeft bijgewoond) dan de rechter die de zitting heeft gedaan.

2.Het geschil

2.1.
Partijen hebben tot en met april 2024 een affectieve relatie gehad. Sinds 2021 woonden zij samen aan de [adres] te Amsterdam (hierna: de gezamenlijke woning). De relatie is geëindigd tijdens een gezamenlijke vakantie in Japan. [naam man] is toen teruggekeerd naar de gezamenlijke woning, terwijl [naam vrouw] nog enige tijd in het buitenland is gebleven en daarna naar de gezamenlijke woning is teruggekeerd.
2.2.
[naam vrouw] stelt zich op het standpunt dat bij thuiskomst in de gezamenlijke woning bleek dat [naam man] twee van haar horloges heeft meegenomen. Het betreft een horloge van het merk Rolex, type Submariner Date en een horloge van het merk Cartier, type Santos. Ook miste [naam vrouw] een aantal goudbaren die aan haar toebehoren met een totale waarde van € 10.000,-. [naam vrouw] stelt daarnaast dat [naam man] – zonder medeweten en/of toestemming van [naam vrouw] – tussen 29 maart 2024 en 2 mei 2024 een totaalbedrag van THB (Thaise Baht) 1.565.150,47 heeft overgemaakt van de Thaise bankrekening van [naam vrouw] naar de Nederlandse bankrekening van [naam man] . Omgerekend betreft dit een bedrag van € 40.525,92.
2.3.
Tegen deze achtergrond vordert [naam vrouw] in conventie – samengevat weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
I. [naam man] te veroordelen de twee horloges, alsmede de daarbij behorende dozen, garantiebewijzen en andere toebehoren, en de goudbaren ter waarde van ongeveer € 10.000,- aan [naam vrouw] af te geven, op verbeurte van een dwangsom;
II. [naam vrouw] te machtigen om met behulp van een deurwaarder en op kosten van [naam man] de horloges en goudbaren zelf te revindiceren indien [naam man] in gebreke blijft om aan de onder I genoemde veroordeling te voldoen;
III. [naam man] te veroordelen aan [naam vrouw] te betalen € 40.525,92, met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [naam man] te veroordelen aan [naam vrouw] te betalen € 1.180,26 aan buitengerechtelijke incassokosten;
V. [naam man] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente en nakosten.
2.4.
De conclusie van [naam man] strekt tot afwijzing van de vordering. Hij betwist dat hij de horloges en goudbaren in zijn bezit heeft. Het overgemaakte bedrag van de bankrekening van [naam vrouw] had betrekking op een afspraak tussen partijen op basis waarvan [naam man] recht had op dit geld. Ter onderbouwing van zijn tegenvordering stelt [naam man] dat [naam vrouw] op 31 januari 2022 een woning heeft gekocht in Maleisië en hij een bedrag van € 24.323,54 heeft aangewend voor deze woning. Ook heeft [naam vrouw] volgens [naam man] in 2022 een woning gekocht in Thailand en heeft [naam man] een totaalbedrag van € 27.081,96 betaald hiervoor. [naam man] wil deze bedragen terug hebben en vordert daarom in reconventie dat [naam vrouw] wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad aan [naam man] te betalen een bedrag van € 51.405,50. Tijdens de zitting heeft [naam man] de door hem gevorderde dwangsom ingetrokken. [naam vrouw] stelt zich op het standpunt dat de reconventionele vordering moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

in conventie
[naam man] wordt niet veroordeeld tot afgifte van de horloges en de goudbaren
3.1.
De vordering van [naam vrouw] om [naam man] te veroordelen de horloges en de goudbaren, zijnde vijf of zes gouden munten, aan haar af te geven wijst de rechtbank af. [naam vrouw] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat [naam man] de horloges en goudbaren houdt (artikel 5:2 BW).
3.2.
Volgens [naam vrouw] moet [naam man] de horloges en de goudbaren hebben, omdat deze in de gezamenlijke woning lagen en de horloges en de goudbaren weg waren toen [naam vrouw] terugkwam uit het buitenland na het verbreken van de relatie. [naam man] betwist echter dat hij de horloges en goudbaren heeft, want volgens [naam man] waren de horloges en goudbaren al uit de woning verdwenen toen hij thuiskwam uit Japan. [naam man] heeft toen aangifte gedaan van diefstal van de goudbaren. [naam man] vermoedt dat het zusje van [naam vrouw] de horloges en goudbaren heeft meegenomen, want zij is in de woning en garagebox geweest voordat hij terugkwam uit Japan. [naam vrouw] heeft in reactie hierop niet weersproken dat haar zusje in de gezamenlijke woning is geweest, maar zij weerspreekt wel dat haar zusje de horloges en goudbaren mee heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam man] op de weg van [naam vrouw] had gelegen om haar stelling nader te onderbouwen dat [naam man] de horloges en goudbaren in zijn bezit heeft. Dat heeft zij niet gedaan. De stelling van [naam vrouw] dat [naam man] ze wel moet hebben omdat [naam vrouw] ze niet heeft, is daartoe onvoldoende.
3.3.
Nu niet is komen vast te staan dat [naam man] de horloges en goudbaren houdt, kan hij niet veroordeeld worden deze aan [naam vrouw] af te geven. Dit betekent dat de vordering tot revindicatie van de horloges en goudbaren wordt afgewezen. Hierdoor hoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag of [naam vrouw] eigenaar is van de horloges en goudbaren, wat [naam man] namelijk betwist.
3.4.
Omdat de vordering tot revindicatie wordt afgewezen, is er geen grond om de tweede vordering van [naam vrouw] om haar te machtigen de horloges en goudbaren zelf te revindiceren toe te wijzen. Deze vordering wordt dus (reeds om die reden) ook afgewezen.
[naam man] moet een bedrag van € 40.525,92 aan [naam vrouw] betalen
3.5.
Niet in geschil is dat [naam man] een bedrag van € 40.525,92 van de bankrekening van [naam vrouw] heeft afgeschreven en naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt. Volgens [naam man] was daar een redelijke rechtsgrond voor. De rechtbank volgt [naam man] hier niet in. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.6.
[naam man] stelt dat partijen na het verbreken van de relatie hebben afgesproken dat [naam man] een bedrag van € 70.000,- zou krijgen gelet op de gezamenlijke werkzaamheden ten aanzien van het Only-Frans account van [naam vrouw] . [naam vrouw] betwist dit echter.
3.7.
[naam man] heeft ter onderbouwing van de afspraak printscreens overgelegd van een gesprek op Facebook tussen (volgens [naam man] ) [naam vrouw] en haar vriendinnen. Hierin zegt [naam vrouw] : “
70,000 plus I told him he can take 50,000 worth of jewllery + 10,000 worth of cash”. De rechtbank is van oordeel dat ook als [naam vrouw] degene is geweest die dit gesprek heeft gevoerd met haar vriendinnen, wat zij betwist, dat hieruit nog niet volgt dat partijen hebben afgesproken dat [naam vrouw] € 70.000,- aan [naam man] zou geven. Dit betreft immers alleen een berichtje van [naam vrouw] aan haar vriendinnen, maar daaruit blijkt geen duidelijk aanbod door [naam vrouw] aan [naam man] en aanvaarding van dat aanbod door [naam man] . Ook uit de overschrijvingen zelf kan niet worden afgeleid dat het gaat om een uitvoering van een betalingsafspraak, want de bedragen zijn in delen overgeschreven op verschillende data in de periode 29 maart 2024 tot en met 2 mei 2024 en bevatten categorieën/omschrijvingen als ‘
education’, ‘
’rent’ en
‘big car payment and living expensens’. [naam man] heeft tijdens de zitting geen verklaring kunnen geven hiervoor, behalve dat hij heeft verklaard dat hij zomaar wat opschreef. Dat onderbouwt niet de door [naam man] gestelde afspraak.
3.8.
[naam man] heeft voorts onvoldoende zijn stelling onderbouwd dat [naam vrouw] bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de bankrekening van [naam vrouw] een gemeenschappelijke bankrekening was. Dat [naam man] [naam vrouw] hielp met haar Only-Fans account is daartoe onvoldoende. Evenmin heeft [naam man] voldoende onderbouwd dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat de inkomsten van [naam vrouw] uit haar Only-Fans account van hen gezamenlijk waren. Dat volgt niet uit het feit dat hij regelmatig bedragen overboekte naar zijn bankrekening, want dit was volgens [naam vrouw] een toelage die zij aan hem betaalde. Uit de omschrijvingen die staan bij de overboekingen volgt niet dat de door [naam man] gestelde afspraak is gemaakt. Nu [naam man] onvoldoende heeft onderbouwd dat de bankrekening van [naam vrouw] een gemeenschappelijke bankrekening was en evenmin dat zij hebben afgesproken dat de inkomsten van [naam vrouw] uit haar Only-Fans account gezamenlijk waren, kan [naam man] ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat sprake was van een natuurlijke verbintenis.
3.9.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [naam man] een rechtsgrond had om de betalingen te verrichten. Dit betekent dat [naam man] onrechtmatig jegens [naam vrouw] heeft gehandeld door de bedragen van de bankrekening van [naam vrouw] naar zijn eigen bankrekening over te boeken. [naam man] wordt daarom veroordeeld om de schade die [naam vrouw] hierdoor leidt te vergoeden. [naam vrouw] heeft voldoende onderbouwd dat deze schade even hoog is als het bedrag dat [naam man] naar zichzelf heeft overgeboekt en [naam man] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist, zodat [naam man] wordt veroordeeld om € 40.525,92 aan [naam vrouw] te betalen.
[naam man] moet rente betalen
3.10.
De door [naam vrouw] gevorderde wettelijke rente over € 40.525,92 wordt toegewezen vanaf 19 september 2024, omdat [naam vrouw] voldoende genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze rente moet worden betaald en [naam man] dat niet heeft betwist.
De incassokosten worden afgewezen
3.11.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Voor de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten moet in dit geval worden gekeken naar de eisen in het rapport Voorwerk II. [naam vrouw] heeft niet gesteld dat er meer werkzaamheden zijn uitgevoerd dan die om deze procedure voor te bereiden (artikel 241 Rv). Het versturen van één of meer aanmaningen zonder bijzondere inhoud is niet genoeg (ECLI:NL:HR:2019:590).
in reconventie
De Nederlandse rechter is bevoegd
3.12.
[naam man] vordert in reconventie dat [naam vrouw] veroordeeld wordt om een bedrag van € 51.405,50 aan hem te betalen. [naam vrouw] wordt niet gevolgd in haar stelling dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van deze reconventionele vordering kennis te nemen. [naam vrouw] woont namelijk Nederland. Dat de vordering van [naam man] ziet op betalingen door [naam man] aan een Maleisisch bedrijf voor vastgoed in Maleisië en Thailand, maakt niet dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. [naam man] vordert immers dat [naam vrouw] wordt veroordeeld om een bedrag aan hem te betalen en niet dat het Maleisische bedrijf daartoe wordt veroordeeld. [naam vrouw] wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat enige band met Nederland ontbreekt.
[naam vrouw] hoeft geen bedrag te betalen aan [naam man]
3.13.
De rechtbank wijst de vordering van [naam man] af. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.14.
Ook als vast komt te staan dat [naam man] met zijn eigen geld heeft geïnvesteerd in de door [naam vrouw] aangekochte woningen, wat [naam vrouw] betwist, dan heeft [naam man] onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een verrijking die ongerechtvaardigd was. [naam man] heeft namelijk verklaard dat hij in de woningen had geïnvesteerd, omdat het de bedoeling was dat partijen na hun huwelijk zouden gaan wonen in de woning in Maleisië en in de woning in Thailand een bed and breakfast zouden maken. [naam man] wilde [naam vrouw] dus verrijken en heeft uit vrijgevigheid de investeringen gedaan. Door de vrijgevigheid is de verrijking gerechtvaardigd. Het beroep van [naam man] op ongerechtvaardigde verrijking gaat daarom niet op.
3.15.
[naam man] kan evenmin een geslaagd beroep doen op onverschuldigde betaling, omdat [naam man] zelf heeft toegelicht dat hij een relatie met [naam vrouw] had en de betalingen voor de woningen uit vrijgevigheid heeft verricht. Dit maakt dat de betalingen niet onverschuldigd zijn gedaan. Het enkele feit dat de relatie over is, maakt niet dat de betalingen onverschuldigd zijn verricht en [naam man] zijn geld terug kan eisen.
3.16.
Gelet op het voorgaande is er geen grond om de reconventionele vordering van [naam man] om [naam vrouw] te veroordelen een bedrag van € 51.405,50 aan hem te betalen toe te wijzen, zodat deze vordering wordt afgewezen.
in conventie en in reconventie
De proceskosten worden gecompenseerd
3.17.
Omdat partijen een affectieve relatie hadden, worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
Dit vonnis zal, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van die uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
veroordeelt [naam man] om aan [naam vrouw] te betalen € 40.525,92 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 september 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders door partijen gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
3120