ECLI:NL:RBROT:2025:8923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/1616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving briefadres in de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 23 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een eiser die bezwaar maakt tegen de inschrijving op een briefadres in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam terecht heeft geweigerd om eiser per 26 augustus 2022 in te schrijven. Eiser had eerder een briefadres bij de Pauluskerk in Rotterdam, maar werd op 16 februari 2023 uitgeschreven uit de BRP. Eiser heeft een aanvraag voor een particulier briefadres ingediend en is in bezwaar gegaan tegen de ingangsdatum van zijn inschrijving, die door het college op 26 april 2023 is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 3 juli 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de inschrijving van eiser in de BRP met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de uitschrijving, waardoor deze in rechte vaststaat. De rechtbank wijst erop dat de wettelijke bepalingen omtrent de BRP geen ruimte bieden voor inschrijving met terugwerkende kracht. Eiser krijgt geen gelijk in zijn beroep, dat ongegrond wordt verklaard. De rechtbank legt uit dat het college uit coulance de inschrijving eerder heeft toegestaan dan wettelijk vereist, maar dat er geen rechtsgrond is om de inschrijving per 26 augustus 2022 te effectueren. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierechten en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: ROT 25/1616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de inschrijving van eiser op een briefadres. Het college heeft de inschrijving in bezwaar uit coulance laten ingaan per 26 april 2023. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de inschrijving. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de inschrijving in de BRP.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel het college terecht heeft geweigerd om eiser per 26 augustus 2022 in te schrijven in de BRP
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 11 juni 2024 heeft het college eiser ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) per 23 mei 2024. Met het bestreden besluit van 24 januari 2025 op het bezwaar van eiser heeft het college de ingangsdatum veranderd naar 26 april 2023.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser had een briefadres bij de Pauluskerk in Rotterdam. Met het besluit van 16 februari 2023 heeft het college eiser na een briefadresonderzoek met ingang van 26 augustus 2022 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Op 23 mei 2023 heeft eiser een aanvraag particulier briefadres gedaan en aangifte van hervestiging per 26 april 2023. Met het besluit van 6 juli 2023 heeft het college de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft eiser in mei 2024 bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend.
3.1.
Eiser heeft ook in mei 2024 opnieuw aangifte van hervestiging en een aanvraag voor een gemeentelijk briefadres gedaan. Met de brief van 11 juni 2024 is eiser bericht dat de aanvraag briefadres is goedgekeurd en dat hij vanaf 23 mei 2024 wordt ingeschreven in de BRP. Dit besluit heeft ertoe geleid dat eiser het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2023 heeft ingetrokken.
3.2.
Met het bestreden besluit van 24 januari 2025 heeft het college het bezwaar van eiser tegen de brief van 11 juni 2024 (gedeeltelijk) gegrond verklaard en eiser per 26 april 2023 ingeschreven. Het college maakt hierbij de kanttekening dat hij van mening is dat hij het bezwaar eigenlijk niet-ontvankelijk had moeten verklaren aangezien de brief van 11 juni 2024 volgens het college geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ontvankelijkheid van het beroep
4. Het college voert aan dat de brief van 11 juni 2024 niet gezien kan worden als besluit. Om die reden stond er geen bezwaar open tegen de inschrijving in de BRP met een briefadres. Het college heeft enkel uit coulance het bezwaarschrift inhoudelijk beoordeeld, maar dat betekent niet dat beroep openstaat voor eiser. Het college is daarom van mening dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.1.
Los van het karakter van het primaire besluit, geeft het bestreden besluit een rechtsingang om te toetsen of het college tot een juiste conclusie is gekomen. Het bestreden besluit, de beslissing op bezwaar, is immers wel een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop is eiser ontvankelijk in zijn beroep.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat op grond van artikel 2.60 van de Wet Basisregistratie personen (Wet Brp) alleen de beslissing om aan een aangifte geen of slechts gedeeltelijk gevolg te geven, gelijk wordt gesteld met een besluit in de zin van de Awb. Hieruit volgt dat wanneer het college de aanvraag van een briefadres geheel conform deze aanvraag heeft toegekend, daartegen in beginsel geen bezwaar openstaat.
Toetsingskader
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college terecht geweigerd om eiser per 26 augustus 2022 in de BRP in te schrijven met een briefadres?
5. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is ingeschreven in de BRP vanaf 26 augustus 2022. Hij stelt daartoe dat hij al die tijd gewoon in Rotterdam heeft verbleven. Hij heeft de laatste jaren hulp gekregen van de Gemeentelijke kredietbank Rotterdam (GKR) en hij was daarom ook bekend bij het College. De GKR beheerde zijn financiën en hij ontving ook een bijstandsuitkering van het college. Eiser wist niet dat hij was uitgeschreven uit de BRP.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is uitgeschreven uit de BRP met het besluit van 16 februari 2023. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend waarmee de uitschrijving in rechte is komen vast te staan en de rechtbank van de juistheid daarvan dient uit te gaan. De gronden van eiser dat hij wel in Rotterdam heeft gewoond zijn gronden die hij had moeten aanvoeren tegen de uitschrijving. Deze kunnen hem in deze procedure niet baten. Daarnaast staat het stelsel van de BRP inschrijving met terugwerkende kracht niet toe. Op grond artikel 2.19 van de Wet BRP) wordt als datum van vestiging van het adres in de gemeente de dag genomen waarop de aangifte is ontvangen. In artikel 2.38, eerste lid van de Wet BRP is de verplichting opgenomen om binnen vijf dagen na aanvang van het verblijf aangifte te doen van een briefadres. Uit het samenstel van bepaling volgt dat het college een inschrijving niet met terugwerkende kracht toekennen. Het college heeft eiser uit coulance eerder ingeschreven dan vijf dagen voor zijn aanvraag. Er is geen rechtsgrond om eiser eerder te doen inschrijven vanaf 26 augustus 2022.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht heeft geweigerd om eiser per 26 augustus 2022 in te schrijven in de BRP. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.19
1. Aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, worden gegevens betreffende het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland ontleend.
2. Indien aannemelijk is dat een gegeven betreffende het vorige verblijf buiten Nederland onjuist is, wordt dit gegeven niet opgenomen.
3. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het verblijf, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
4. Als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Artikel 2.38
1. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.