Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 juni 2025, met producties;
- de mail van 17 juni 2025 van mr. Rijswijk met 2 aanvullende producties;
- de spreekaantekeningen van mr. Claasen.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en een bewindvoerder van een huurder. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning van de huurder, [persoon A], gevorderd. De verhuurder stelt dat [persoon A] overlast veroorzaakt, wat heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging. De gedaagde, [gedaagde], is de bewindvoerder van [persoon A] en heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
Tijdens de zitting op 20 juni 2025 zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er aanwijzingen zijn dat [persoon A] tekortschiet in haar verplichtingen als huurster, het niet aannemelijk is dat de vordering tot ontruiming in de bodemprocedure zal worden toegewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat er mogelijk een laatste kans voor [persoon A] zal zijn in de bodemprocedure, die gepland staat voor oktober 2025. De vordering tot ontruiming is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het toewijzen van ingrijpende maatregelen zoals ontruiming, vooral gezien de omstandigheden van de huurder en de lopende bodemprocedure. De kantonrechter heeft ook rekening gehouden met het feit dat [persoon A] al lange tijd in de woning huurt en dat de overlastmeldingen niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van ernstige en structurele overlast.