ECLI:NL:RBROT:2025:8951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11513033 VZ VERZ 25-478
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding bij opvolgend werkgeverschap en de verplichtingen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, First Security Group B.V. (FSG). De werknemer vorderde een transitievergoeding van € 14.195,49 netto, omdat zij van 1 januari 2007 tot 30 oktober 2024 bij (rechtsvoorgangers van) FSG had gewerkt. De werkgever betwistte de verplichting tot betaling van de transitievergoeding, met als argument dat de werknemer zelf ontslag had genomen. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever de arbeidsovereenkomst had beëindigd en dat de werknemer recht had op de gevorderde transitievergoeding. De kantonrechter overwoog dat de werkgever verplicht is om een transitievergoeding te betalen wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd, en dat in dit geval aan die voorwaarde was voldaan. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van opvolgend werkgeverschap, waardoor de periode van dienstverband bij de rechtsvoorgangers van FSG ook moest worden meegerekend bij de berekening van de transitievergoeding. Daarnaast werd de wettelijke rente over de transitievergoeding toegewezen vanaf een maand na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. FSG werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 768,- werden begroot. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11513033 VZ VERZ 25-478
datum uitspraak: 22 juli 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Cav,
tegen
First Security Group B.V.,
vestigingsplaats: Rozenburg,
verweerster,
vertegenwoordigd door: dhr. [persoon A] , [functie] .
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘FSG’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 28 januari 2025), met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de brief van 23 juni 2025 van mr. Cav, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van mr. Cav.
1.2.
Op 1 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoekster] , met mr. Cav;
- Namens FSG de heer [persoon B] en mevrouw [persoon C] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
De zaak gaat over de vraag of FSG aan [verzoekster] een transitievergoeding moet betalen. Volgens [verzoekster] is FSG gehouden om aan haar een transitievergoeding te betalen omdat zij vanaf 1 januari 2007 tot 30 oktober 2024 bij (rechtsvoorgangers van) FSG heeft gewerkt en FSG de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. FSG is het hier niet mee eens.
De kantonrechter geeft [verzoekster] gelijk en veroordeelt FSG tot betaling van € 14.195,49 netto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook wordt FSG veroordeeld om de proceskosten te betalen. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
FSG moet aan [verzoekster] een transitievergoeding betalen
2.2.
Een werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd (artikel 7:673 lid 1 sub a onder 1 BW). De kantonrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarde is voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.1.
Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst op 30 oktober 2024 is beëindigd. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wie de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
2.2.2.
De kantonrechter volgt het standpunt van FSG dat [verzoekster] zelf ontslag heeft genomen niet en overweegt daartoe het volgende.
Volgens FSG heeft zij eind juli 2024 met [verzoekster] besproken dat ze een geldig verblijfsdocument moest hebben om te kunnen blijven werken. In dat gesprek heeft [verzoekster] volgens FSG aangegeven dat zij geen geldig verblijfsdocument meer had en heeft zij vervolgens zelf ontslag genomen. Het had voor de hand gelegen dat FSG in dat geval als werkgever het door [verzoekster] genomen ontslag schriftelijk zou hebben bevestigd. Dit geldt te meer omdat op een werkgever de verplichting rust om na te gaan of een werknemer daadwerkelijk zelf ontslag wil nemen en zich bewust is van de daaraan verbonden gevolgen. Een schriftelijke bevestiging van dit ontslag heeft FSG echter niet overgelegd. De verklaring van mevrouw [persoon C] , die zij wel in het geding heeft gebracht, kan niet als een (schriftelijke) bevestiging van de door FSG gestelde ontslagname worden aangemerkt. Volgens deze verklaring, die op 29 juli 2024 zou zijn opgesteld, zou [verzoekster] op diezelfde datum aan mevrouw [persoon C] hebben bevestigd dat zij ontslag had genomen. Van de juistheid van deze verklaring kan niet zomaar worden uitgegaan, omdat [verzoekster] na deze datum nog geruime tijd werkzaam is geweest bij FSG en de verklaring van mevrouw [persoon C] als werknemer van FSG wellicht niet geheel onpartijdig is. Daarbij komt dat de heer [persoon A] in een WhatsApp bericht van 17 december 2024 heeft aangegeven dat [verzoekster] nog werkzaam was bij FSG. Dit valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen met het verweer dat [verzoekster] zelf ontslag heeft genomen. Tot slot ziet de kantonrechter in de mededeling van 25 juni 2024 van het bedrijf [naam bedrijf] ., het bedrijf waar [verzoekster] vanaf aanvang van de arbeidsovereenkomst feitelijk werkzaam was, een aanwijzing dat juist FSG de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd. In deze mail bevestigt [naam bedrijf] . aan FSG dat zij vanwege een verhuizing na 30 september 2024 geen personeel meer nodig heeft, waarmee aan de tewerkstelling van [verzoekster] aldaar feitelijk een einde kwam.
Is er sprake van opvolgend werkgeverschap?
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat FSG moet worden aangemerkt als opvolgend werkgever van (achtereenvolgens) First Security Service B.V. en van First Security B.V. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.3.1.
In de wet is bepaald, voor zover hier van belang, dat voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, worden samengeteld. Dit geldt ook indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn (artikel 7:673 lid 4 sub b BW).
2.3.2.
Vóór 1 juli 2015 gold ten aanzien van de beoordeling of sprake was van een opvolgend werkgever (onder meer) het ‘zodanige banden-criterium’ (HR 11 mei 2021, ECLI:NL:HR2012:BV9603 van Tuinen/Wolters). Dit criterium is met inwerkingtreding van de WWZ op 1 juli 2015 komen te vervallen, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vraag van opvolgend werkgeverschap in geval van indiensttreding vóór 1 juli 2015 moet worden beantwoord aan de hand van het oude recht (HR 17 november 2017 ECLI:NL:HR:2017:2905).
2.3.3.
[verzoekster] is op 1 januari 2007 bij First Security Service B.V. gestart en gaan werken als beveiligingsbeambte. Tijdens de zitting heef FSG erkend dat [verzoekster] vervolgens per 1 januari 2013 is overgegaan naar First Security B.V.
2.3.4.
Gelet hierop zal de kantonrechter de vraag of is sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen First Security Service B.V. en First Security B.V. beoordelen met inachtneming van het vóór 1 juli 2015 geldende recht. Dat betekent dat er pas sprake kan zijn van opvolgend werkgeverschap indien de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst en er tussen de voorgaande werkgevers zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van de werknemer kan worden toegerekend aan de opvolgende werkgever.
2.3.5.
Uit de overgelegde arbeidsovereenkomsten en de loonstroken kan worden afgeleid dat [verzoekster] zowel bij First Security Service B.V. als bij First Security B.V. werkzaam was in de functie van beveiligingsbeambte. Daarnaast kan uit de verklaring van [naam bedrijf] . worden afgeleid dat [verzoekster] vanaf het begin bij hen te werk is gesteld als beveiligingsbeambte en incidenteel als receptioniste. [verzoekster] heeft aldus steeds dezelfde werkzaamheden verricht, zodat bij het overgaan sprake was van wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden als voorheen. Voorts staat voldoende vast dat tussen de voorgaande werkgevers zodanige banden bestonden dat gezegd kan worden dat het inzicht in de hoedanigheid en het functioneren van [verzoekster] kan worden toegerekend aan de opvolgend werkgever. [verzoekster] heeft immers onweersproken gesteld dat de heer [persoon A] zowel bij First Security Service B.V. als bij First Security B.V. altijd haar aanspreekpunt is geweest en dat het initiatief van de overgang bij de werkgever lag.
2.3.6.
Omdat aan de vereisten is voldaan, is sprake van opvolgend werkgeverschap tussen First Security Service B.V. en First Security B.V.
2.3.7.
Het verweer van FSG dat op 22 oktober 2013 het faillissement van First Security Service B.V. is uitgesproken en [verzoekster] bij de curator om betaling van de transitievergoeding had moeten vragen voor de periode dat zij daar werkzaam was gaat niet op. Uit een door [verzoekster] overgelegde loonberekening en loonstrook, waarvan FSG de juistheid niet heeft betwist, volgt immers dat [verzoekster] al per 1 februari 2013 bij First Security B.V. in dienst is getreden. Zij was dus op het moment van het faillissement niet meer bij First Security Service B.V. in dienst.
2.3.8.
De vraag of ook sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen First Security B.V. en FSG moet worden beoordeeld naar het vanaf 1 juli 2015 geldende recht.
2.3.9.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekster] in 2019 in dienst is getreden bij FSG. Gelet op de omstandigheid dat [verzoekster] ook toen bij Stolt-Nielsen is blijven werken als beveiligingsbeambte en dat de heer [persoon A] zowel als bestuurder van First Security B.V. als van FSG moet worden aangemerkt, moet worden geoordeeld dat FSG ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moet worden de opvolgend werkgever van First Security B.V. te zijn.
FSG moet een transitievergoeding van € 14.195,49 netto betalen
2.4.
Omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap moet bij de berekening van de transitievergoeding mede rekening worden gehouden met de periode dat [verzoekster] voor First Service Security B.V. en voor First Security B.V. heeft gewerkt. FSG is daarom gehouden om over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 oktober 2024 een transitievergoeding te betalen.
2.4.1.
Het verweer van FSG dat [verzoekster] niet aaneensluitend voor de verschillende werkgevers heeft gewerkt, heeft niet tot gevolg dat de periode waarover zij de transitievergoeding moet betalen wijzigt. De stelling dat [verzoekster] soms een paar maanden niet heeft gewerkt, heeft FSG niet met stukken onderbouwd. Bovendien heeft een onderbreking van meer dan zes maanden pas tot gevolg dat arbeidsovereenkomsten niet meer worden samengeteld (artikel 7:673 lid 4 sub b BW). Dat sprake is geweest van onderbrekingen van meer dan zes maanden is gesteld noch gebleken.
2.4.2.
Tijdens de zitting heeft [verzoekster] haar vordering gewijzigd, in die zin dat het in het verzoekschrift gevorderde bedrag niet ‘bruto’ maar ‘netto’ wordt gevorderd. FSG heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt.
2.4.3.
FSG heeft de berekening van [verzoekster] , die zij heeft gebaseerd op het gemiddelde netto loon in de elf maanden voorafgaand aan het einde van het dienstverband niet weersproken. De kantonrechter zal het door [verzoekster] berekende bedrag van € 14.195,49 toewijzen, omdat gebleken is dat [verzoekster] de transitievergoeding op basis van de juiste uitgangspunten heeft berekend.
FSG moet de wettelijke rente over de transitievergoeding betalen
2.5.
[verzoekster] heeft wettelijke rente gevorderd over de transitievergoeding vanaf de datum van opeisbaarheid. FSG is op grond van de wet verplicht om wettelijke rente over de transitievergoeding te betalen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 6:119 en 7:686a lid 1 BW). De wettelijke rente zal dus worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
FSG moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van FSG, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die FSG aan [verzoekster] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 768,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt FSG om binnen twee dagen na betekening van deze beschikking aan [verzoekster] een transitievergoeding van € 14.195,49 netto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt FSG in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] worden begroot
op € 768,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
754