ECLI:NL:RBROT:2025:8962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/10/680409 / HA ZA 24-501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Renvooiprocedure na beperkingsprocedure Perficio bij rechtbank Rotterdam met aanvaring in België

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van een renvooiprocedure, staat de vraag centraal of de scheepseigenaar, Perficio, zijn aansprakelijkheid kan beperken op basis van het CLNI (Convention on Limitation of Liability for Maritime Claims). De zaak is ontstaan na een aanvaring op 29 juni 2023 tussen het m.s. Perficio en een brug in Humbeek-Sas, België, die schade heeft veroorzaakt aan de brug, eigendom van de Vlaamse Waterweg N.V. (DVW). DVW heeft Perficio en zijn vennoten aansprakelijk gesteld voor de schade en heeft een procedure aangespannen bij de Ondernemingsrechtbank Brussel. Tegelijkertijd hebben Perficio en zijn vennoten een beperkingsprocedure gestart bij de rechtbank Rotterdam om hun aansprakelijkheid te beperken. De rechtbank Rotterdam heeft op 23 juli 2025 geoordeeld dat de renvooiprocedure eerder aanhangig is gemaakt dan de Belgische procedure, waardoor het beroep op litispendentie van DVW niet kan slagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de schade het gevolg is van opzet of roekeloosheid van Perficio c.s., en heeft hen gerechtigd verklaard hun aansprakelijkheid te beperken tot het reeds gevormde zakenfonds. DVW is veroordeeld in de proceskosten van € 2.094,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680409 / HA ZA 24-501
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 23 juli 2025
de naamloze vennootschap
DE VLAAMSE WATERWEG N.V.,
gevestigd te Hasselt (België),
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. D.J.C. van Bemmel te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
PERFICIO SHIPPING,
gevestigd te Werkendam,
2.
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[persoon B],
wonende te [woonplaats] ,
4. de onderlinge waarborgmaatschappij
E.O.C. ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd te Meppel,
verweerders in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. T. Roos te Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna DVW, Perficio, [persoon A] , [persoon B] , EOC en (gedaagden gezamenlijk) Perficio c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Deze zaak betreft een renvooiprocedure. Uit het proces-verbaal van de verificatievergadering in de beperkingsprocedure met zaaknummer / rekestnummer C/10/661776 / HA RK 23-689 (hierna: de beperkingsprocedure) van 9 april 2024 blijkt onder meer het volgende:
“De rechter-commissaris verwijst DVW als eiseres en Perficio en EOC als verweerders naar renvooi voor de vraag of kan worden bewezen dat de door de aanraking tussen de ‘Perficio’ en de brug van Humbeek-Sas op 29 juni 2023 veroorzaakte schade het gevolg is van persoonlijk handelen of nalaten van verzoeksters, geschied hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien, en zo ja of dat aan het beroep op beperking van Perficio en EOC in de weg staat, alles te beoordelen naar het op die vraag toepasselijke (verdrags)recht, in welke procedure DVW desgewenst een beroep op litispendentie kan doen.”
1.2.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • de conclusie van eis in incident tot aanhouding van DVW, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in incident en in de hoofdzaak van Perficio c.s., met producties 1 tot en met 6;
  • de brief van de rechtbank van 7 november 2025 met daarin een oproep voor de mondelinge behandeling van 8 april 2025;
  • de brief van de rechtbank van 7 maart 2025 met daarin een zittingsagenda;
  • het B16 formulier van Perficio c.s. van 26 maart 2025 met producties 7, 8.1 tot en met 8.4 en 9.1 tot en met 9.3;
  • de mondelinge behandeling van 8 april 2025 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van DVW en Perficio c.s.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Perficio, [persoon A] en [persoon B] zijn de eigenaar van het m.s. Perficio. EOC is de verzekeraar van het m.s. Perficio.
2.2.
Op 29 juni 2023 is het m.s. Perficio in Humbeek-Sas (België) in aanvaring gekomen met een brug, waardoor schade aan de brug is toegebracht (hierna: het voorval). De brug behoort in eigendom toe, althans wordt beheerd door DVW.
2.3.
Perficio c.s. zijn onder meer door DVW bij brief van 1 juli 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade aan de brug.
2.4.
Bij verzoekschrift ingekomen bij deze rechtbank op 6 juli 2023 hebben Perficio c.s. in verband met de aansprakelijkstelling(en) naar aanleiding van het voorval aan deze rechtbank onder meer verzocht om het bedrag van het zakenfonds waartoe zij hun aansprakelijkheid kunnen beperken vast te stellen en om te bevelen dat tot een procedure ter verdeling van het fonds zal worden overgegaan (de beperkingsprocedure).
2.5.
Op 12 juli 2023 is een Belgische procedure voor de Ondernemingsrechtbank Brussel aanhangig gemaakt door DVW tegen Perficio, [persoon A] en [persoon B] (hierna: de Belgische procedure). In de dagvaarding is het volgende gevorderd:
“TENEINDE
De vordering van verzoekster ontvankelijk en gegrond te horen verklaren en dienvolgens gedaagden hoofdelijk minstens in soldidum te horen en zien veroordelen tot betaling van de schade die verzoekster lijdt en /of dreigt te lijden ten gevolge van voormelde schadevaring voorlopig begroot op het provisioneel bedrag van 2.300.000 EUR (te vermeerderen of verminderen in de loop van het geding), meer nalatigheidsintresten berekend aan de wettelijke intrestvoet vanaf de datum van ingebrekestelling dd 1 juli 2023 tot de dag van algehele betaling in handen van verzoekster, alsook te zeggen voor recht dat gedaagden niet gerechtigd zijn om hun aansprakelijkheid te beperken conform het CNLI-verdrag 2012.”
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 oktober 2023 op het beperkingsverzoek van Perficio c.s. heeft de rechtbank hen toegelaten een beperkingsfonds (zakenfonds) te stellen voor vorderingen ter zake van het voorval en heeft zij een rechter-commissaris en een vereffenaar benoemd. Op 17 november 2023 heeft de rechtbank verklaard dat Perficio c.s. dat beperkingsfonds hebben gesteld.
2.7.
In de beperkingsprocedure heeft de rechter-commissaris data voor het indienen van vorderingen bij de vereffenaar en voor de verificatievergadering bepaald. Onder andere DVW heeft vorderingen ingediend bij de vereffenaar. In het kader van de verificatie van de vorderingen heeft de rechter-commissaris partijen tijdens de verificatievergadering van 9 april 2024 naar de onderhavige renvooiprocedure verwezen (zie onder 1.1).
2.8.
De Nautische Commissie bij de Ondernemingsrechtbank Antwerpen (hierna: de NauCom), die in de Belgische procedure is aangesteld om met betrekking tot het voorval een toedrachtsonderzoek uit te voeren, heeft op 2 juli 2024 een (eerste) voorverslag opgesteld.
2.9.
Het hof te Den Haag heeft de beschikking van de rechtbank van 20 oktober 2023 op 3 september 2024 bekrachtigd.
2.10.
Op 26 februari 2025 heeft Naucom een aangepast voorverslag gepubliceerd.

3.Het geschil

3.1.
DVW vordert dat de rechtbank bij vonnis in incident, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. deze renvooiprocedure op grond van artikel 29 lid 1 Brussel I bis-Vo aanhoudt totdat de bevoegdheid van de Ondernemingsrechtbank Brussel vaststaat, waarna de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om kennis te nemen van deze renvooiprocedure;
Subsidiair
2. de hoofdzaak in deze renvooiprocedure aan te houden in afwachting van de afronding van het gerechtelijk deskundigenonderzoek door de NauCom naar de toedracht en omvang van de aanvaring van de Perficio met de hefbrug te Humbeek-Sas en de zaak te verwijzen naar de parkeerrol, opdat de meest gerede partij na afronding van het genoemde onderzoek kan verzoeken om verwijzing naar de continuatierol voor conclusie van eis in renvooi.
Alles met veroordeling van Perficio c.s. in de kosten van dit incident.
3.2.
Perficio c.s. voeren verweer en concluderen tot:
afwijzing van beide incidentele vorderingen/conclusies van DVW;
het bepalen dat niet is aangetoond of vastgesteld dat de door de aanraking tussen de Perficio en de brug van Humbeek-Sas op 29 juni 2023 veroorzaakte schade het gevolg is van persoonlijk handelen of nalaten van (een van) verzoeksters, geschied hetzij met opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou vloeien;
het bepalen dat verzoeksters gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid voor de hierboven onder 2 bedoelde schade te beperken tot het reeds door hen bij de rechtbank gevormde zakenfonds.
Alles met veroordeling van DVW, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze renvooiprocedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Het beroep op litispendentie

4.1.
Ten tijde van het indienen van het beperkingsverzoek van Perficio c.s. alsmede ten tijde van de verwijzing naar renvooi was in Nederland en België de Brussel I bis-Vo [1] van kracht. Een verzoek tot beperking van aansprakelijkheid en de vordering die bij de verwijzing van 9 april 2024 naar de onderhavige renvooiprocedure is verwezen vormen burgerlijke en handelszaken als bedoeld in artikel 1 Brussel I bis-Vo. [2] Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Brussel I bis-Vo is ook formeel toepasselijk nu de gedaagden woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat.
4.2.
Artikel 29 Brussel I bis-Vo luidt als volgt:
“1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, onverminderd artikel 31, lid 2, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
(…)
3. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.”
4.3.
DVW stelt zich op het standpunt dat de beperkingsprocedure, met het doel van fondsvorming, geen (gewoon) contentieus geschil is en dat artikel 29 Brussel I bis-Vo hierop niet van toepassing is. Tussen de beperkingsprocedure en de Belgische procedure kan volgens haar dan ook geen situatie van aanhangigheid in de zin van artikel 29 Brussel I bis-Vo bestaan. Die aanhangigheid bestaat wél volgens DVW tussen deze renvooiprocedure en de Belgische procedure, waarbij de vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. Deze renvooiprocedure is (pas) op 9 april 2024 aangebracht, op het moment dat de rechter-commissaris partijen naar renvooi heeft verwezen, aldus DVW. De dag van aanhangigheid van de beperkingsprocedure is, gelet op het gegeven dat dit een eigensoortige procedure is, niet relevant, aldus DVW. DVW verwijst hierbij naar een artikel van F. Smeele [3] en naar de uitspraak van deze rechtbank in de Delfborg-zaak. [4] Nu de Belgische procedure eerder aanhangig is gemaakt, te weten op 12 juli 2023, dient deze rechtbank haar uitspraak aan te houden totdat de Belgische rechter over haar bevoegdheid heeft geoordeeld. Zodra de bevoegdheid van de Belgische rechter komt vast te staan, dient deze rechtbank zich onbevoegd te verklaring conform artikel 29 lid 3 Brussel I bis-Vo, aldus DVW.
4.4.
Perficio c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat EOC geen partij is in de Belgische procedure en dat het verzoek tot aanhouding wegens litispendentie daarop afstuit. Verder is het zo dat, anders dan DVW stelt, het verzoek tot beperking dat op 6 juli 2023 bij de rechtbank is ingediend onder het begrip ‘vordering’ valt in de zin van artikel 29 lid 1 Brussel I bis-Vo. Perficio c.s. verwijzen hiervoor naar het Cornelis Simon-arrest. [5] De renvooiverwijzing van 9 april 2024 is namelijk een gevolg van de betwisting door DVW in de beperkingsprocedure en is dus niet bepalend voor de in het kader van artikel 29 Brussel I bis-Vo te beantwoorden vraag of deze procedure eerder of later dan de Belgische procedure aanhangig is gemaakt. De renvooiprocedure vormt namelijk een onderdeel van de reeds aangevangen beperkingsprocedure, aldus Perficio c.s. Er is geen apart stuk nodig dat het geding inleidt, zoals artikel 32 Brussel I bis-Vo voorschrijft, alleen een eenvoudige verwijzing van de rechter-commissaris. Er is sprake van een ‘procedurele eenheid’. Zij verwijzen hierbij naar het arrest HanseYachts/Port D’Hiver [6] en de uitspraak in de Steinhoff-zaak [7] . Nu de onderhavige renvooiprocedure reeds op 6 juli 2023 is ingeleid, en dus eerder dan de Belgische procedure aanhangig is gemaakt, kan het beroep op artikel 29 Brussel I bis-Vo niet slagen, aldus Perficio c.s.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien sprake is van een situatie van aanhangigheid in de zin van artikel 29 Brussel I bis-Vo tussen de onderhavige renvooiprocedure en de Belgische procedure en daarbij vaststaat dat de zaak het eerst bij de Belgische rechter is aangebracht, zal deze rechtbank haar uitspraak dienen aan te houden. Voor de vraag of er een situatie van aanhangigheid bestaat moet worden nagegaan of de vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen, op dezelfde oorzaak berusten en of deze tussen dezelfde partijen aanhangig zijn. Ook wanneer geoordeeld wordt dat die aanhangigheid bestaat, wat door Perficio c.s. tijdens de mondelinge behandeling is betwist aangezien EOC geen partij is bij de Belgische procedure, dan moet nog vast komen te staan dat de vorderingen eerder bij de Belgische rechter zijn aangebracht dan bij deze rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is dat laatste niet het geval, waardoor het beroep op litispendentie niet kan slagen en het antwoord op de vraag of de vorderingen tussen dezelfde partijen aanhangig zijn in het midden kan blijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6.
Deze renvooiprocedure draait uitsluitend om de vraag of de scheepseigenaar gerechtigd is zijn aansprakelijkheid te beperken op grond van het CLNI en niet om de gegrondheid van de vordering van DVW. Partijen twisten over de vraag wanneer deze renvooiprocedure is aangevangen. Volgens DVW is dat op 4 april 2024 geweest, toen de rechter-commissaris partijen naar renvooi heeft verwezen, maar volgens Perficio c.s. is dat op 6 juli 2023, toen het verzoekschrift de beperkingsprocedure heeft ingeleid. De rechtbank volgt Perficio c.s. op dit punt en overweegt daarbij dat in de door partijen aangehaalde literatuur en jurisprudentie steeds een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de situatie waarin naar renvooi is verwezen om de aansprakelijkheid van de verweerder vast te stellen (de aansprakelijkheidsvraag) en anderzijds de situatie, zoals in deze zaak, waarin de vraag voorligt of de verweerder zich kan beroepen op de beperking van aansprakelijkheid (de beperkingsvraag). Zo schrijft F. Smeele in het door DVW aangehaalde artikel dat het erop lijkt dat de renvooiprocedure van een geschil over een vordering tot schadevergoeding aanhangig wordt op de dag van de verwijzingsbeslissing. Zoals ook door Perficio c.s. tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, heeft F. Smeele het hierbij echter over een renvooiprocedure met betrekking tot de aansprakelijkheidsvraag en niet over een renvooiprocedure met betrekking tot de beperkingsvraag. Het verschil is dat de vordering in deze renvooiprocedure nu juist wél hetzelfde onderwerp heeft en op dezelfde oorzaak berust als het verzoekschrift in de beperkingsprocedure. Deze renvooiprocedure kan ook niet autonoom van het beperkingsverzoek worden ingesteld en dus is er sprake van procedurele eenheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoekschrift in de beperkingsprocedure in dit geval daarom als het gedinginleidend stuk voor de renvooiprocedure worden beschouwd, zoals bedoeld in het door Perficio c.s. aangehaalde HanseYachts/Port D’Hiver-arrest. Dat een verzoek in een beperkingsprocedure geen vordering betreft in de zin van artikel 29 Brussel I bis-Vo, zoals door DVW is aangevoerd, klopt niet. In het eerder genoemde Cornelis Simon-arrest heeft het HvJ EG namelijk bepaald dat een dergelijke vordering om een fonds tot beperking van aansprakelijkheid te vormen ongetwijfeld een vordering vormt in de zin van artikel 21 van het Executieverdrag [8] (waarvan artikel 29 Brussel I bis-Vo is afgeleid).
4.7.
Het relevante gedinginleidende stuk, namelijk het verzoekschrift in de beperkingsprocedure, is reeds op 6 juli 2023 bij deze rechtbank binnengekomen. Op dat tijdstip was de procedure bij de Belgische rechter nog niet aangebracht, zodat het beroep van DVW op litispendentie niet opgaat. De rechtbank kan dus in het midden laten of de doorbreking van het recht op beperkte aansprakelijkheid exclusief is voorbehouden aan de beperkingsrechter of dat de bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-Vo van toepassing zijn.
Toepasselijk recht
4.8.
Het gaat in deze zaak om beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart. Daarvoor geldt in Nederland rechtstreeks het CLNI 2012 dat als eenvormig internationaal privaatrecht het uitgangspunt geeft. Partijen twisten over de vraag of nationaal aanvullend recht van toepassing is op de uitleg van artikel 4 CLNI 2012, en, zo ja, welk nationaal recht dat is.
Volgens DVW is het artikel tamelijk summier, zodat aansluiting dient te worden gezocht bij de verwijzingsregels van het Unierecht. Zij voert aan dat met inachtneming van artikel 4 lid 1 Rome II-Vo [9] jo. artikel 1 lid 3 Rome II-Vo jo. artikel 22 lid 2 Rome II-Vo Belgisch
recht van toepassing is op de vestiging van bewijsvermoedens en bewijslastregels. Belgisch recht is ook van toepassing op de grond en omvang van de aansprakelijkheid van de aansprakelijke persoon, waaronder de vraag wie voor een handeling aansprakelijk gesteld kan worden en de gronden van uitsluiting, beperking en verdeling van aansprakelijkheid (artikel 15 lid 1 jo. 4 lid 1 Rome II-Vo), aldus DVW.
Perficio c.s. voeren aan dat artikel 4 CLNI 2012 een heldere en ondubbelzinnige bepaling is van internationaal uniform privaatrecht met een scherp criterium voor doorbreking. Die bepaling kan en moet rechtstreeks door de bevoegde beperkingsrechter worden toegepast. Voor zover de bepaling nog dient te worden uitgelegd moet dat verdragsautonoom aan de hand van de artikelen 31-33 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht 1969 worden gedaan.
4.9.
De rechtbank oordeelt dat het CLNI 2012 een duidelijk en werkbaar criterium bevat om te bepalen of de schade het gevolg is van persoonlijk handelen of nalaten van verzoeksters, geschied hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien (artikel 4 CLNI 2012). In de door Perficio c.s. genoemde jurisprudentie [10] met betrekking tot artikel 4 van het Londens Beperkingsverdrag 1976 en artikel 951e K (oud), waarvan de tekst gelijk is aan artikel 4 CLNI 2012, is een toetsingsmaatstaf geformuleerd, die er op neerkomt dat van gedrag dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien sprake is, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. Artikel 4 CLNI kan dan ook verdragsautonoom worden uitgelegd en voor de uitleg van dat artikel is dus geen aanvullend nationaal recht nodig.
Het verzoek om aanhouding
4.10.
Subsidiair heeft DVW verzocht om de hoofdzaak in deze renvooiprocedure aan te houden in afwachting van de afronding van het gerechtelijk deskundigenonderzoek door de NauCom naar de toedracht en omvang van de aanvaring van het m.s. Perficio met de brug te Humbeek-Sas. Partijen zijn door de NauCom in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken ten aanzien van het voorverslag (zie onder 2.8) en het onderzoek is dus nog niet definitief afgerond, aldus DVW.
4.11.
Perficio c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat DVW naar aanleiding van het voorverslag van de NauCom opmerkingen heeft gemaakt, maar dat deze niet hebben geleid tot relevante wijzigingen in het op 26 februari 2025 aangepaste voorverslag. Het voorval is door de NauCom volledig gereconstrueerd en de NauCom heeft zelf aangegeven dat het onderzoek is uitgeput en dat zij hun dossier sluiten. Zij verwijzen naar een brief en e-mail van de NauCom van 26 februari 2025. Het had volgens Perficio c.s. op de weg van DVW gelegen om al eerder in deze renvooiprocedure aan te geven of en, zo ja, waarom het voorverslag bewijs biedt voor de door haar gestelde opzet en/of bewuste roekeloosheid aan de zijde van Perficio en vennoten.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. DVW heeft er voor gekozen om op de dienende dag te volstaan met het nemen van een incidentele conclusie en niet tevens te concluderen in de hoofdzaak. Het eerste voorverslag van de NauCom was toen echter al wel gereed, Perficio c.s. hebben vervolgens een conclusie van antwoord in het incident èn in de hoofdzaak genomen. In de zittingsagenda heeft de rechtbank onder meer de vraag opgenomen hoe de door de rechter-commissaris geformuleerde vraag (zie onder 1.1) naar het toepasselijk recht dient te worden beantwoord.
4.13.
Tijdens de mondelinge behandeling is door DVW geen stelling ingenomen die ziet op de beantwoording van de vraag van de zittingsagenda. Wel is door haar de Belgische strafzaak genoemd die tegen [persoon A] aanhangig is gemaakt. Namens DVW is toen desgevraagd bevestigd dat het in deze strafzaak niet gaat om opzetdelicten. Verder is tijdens de mondelinge behandeling door beide partijen bevestigd dat de conclusies die door de NauCom zijn getrokken ten aanzien van het voorval niet meer zullen worden aangepast. DVW heeft desgevraagd aangegeven dat, indien deze procedure niet wordt aangehouden op grond van artikel 29 Brussel I bis-Vo, en sprake is van een verdragsautonome uitleg van artikel 4 CLNI 2012 door de Nederlandse rechter, zoals nu het geval is, dat de kans op doorbreking als kansloos is te beschouwen. Om deze reden ligt de subsidiaire vordering van DVW voor afwijzing gereed.
De hoofdzaak
4.14.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tevens tot het oordeel dat er geen belang bestaat om nog een conclusie of aktewisseling in de hoofdzaak toe te staan.
4.15.
Reeds nu kan geconcludeerd worden dat de onder 1.1 vermelde vraag, of kan worden bewezen dat de door de aanraking tussen het m.s. Perficio en de brug van Humbeek-Sas op 29 juni 2023 veroorzaakte schade het gevolg is van persoonlijk handelen of nalaten van verzoeksters, geschied hetzij met het opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien, ontkennend moet worden beantwoord. Het gevolg daarvan is dat Perficio c.s. gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid voor de door het voorval ontstane schade te beperken tot het reeds door hen gevormde zakenfonds.
Proceskosten
4.16.
DVW zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Perficio c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief II € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.094,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de incidentele vorderingen af;
5.2.
bepaalt in de hoofdzaak dat niet is aangetoond of vastgesteld dat de door de aanraking tussen de Perficio en de brug van Humbeek-Sas op 29 juni 2023 veroorzaakte schade het gevolg is van persoonlijk handelen of nalaten van Perficio c.s. (of één van hen), geschied hetzij met opzet zodanige schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat zodanige schade er waarschijnlijk uit zou vloeien;
5.3.
bepaalt in de hoofdzaak dat Perficio c.s. gerechtigd zijn hun aansprakelijkheid voor de hierboven onder 5.2 bedoelde schade te beperken tot het reeds door hen bij de rechtbank gevormde zakenfonds;
5.4.
veroordeelt DVW in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DVW niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
3597/901/32

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.vgl. HvJEG 14 oktober 2004 in de zaak C-39/02, ECLI:EU:C:2004:615 (Cornelis Simon) en HR 29 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX3080 (Seawheel Rhine).
3.Prof. Dr. F. Smeele, ‘
4.Rechtbank Rotterdam 21 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:10263, r.o. 4.39.
5.HvJ EG 14 oktober 2004, C-39/02, ECLI:EU:C:615.
6.HvJEU 4 mei 2017, C-29/16, ECLI:EU:C:2017:343.
7.Rechtbank Amsterdam 5 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:555, r.o. 5.8.
8.Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Brussel, 27-09-1968.
9.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.
10.Onder meer van het gerechtshof Den Haag 26 februari 2002, ECLI:NL:GHSGR:2002:AK4650 (Pioner Onegi) en rechtbank Rotterdam 5 december 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9959 (Seine).