ECLI:NL:RBROT:2025:8964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
C/10/699048 / HA ZA 25-380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in internationale civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige daad en forum necessitatis

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een bevoegdheidsincident, hebben de eiseressen, De Vliegende Eend B.V. en Stichting A, een rechtszaak aangespannen tegen de gedaagden, een naamloze vennootschap en een persoon, met betrekking tot onrechtmatig handelen. De eiseressen stellen dat de gedaagden hun zorgplicht hebben geschonden door niet de afgesproken financiële middelen ter beschikking te stellen voor een project, wat heeft geleid tot schade voor de eiseressen. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om deze zaak te behandelen, waarbij de eiseressen zich beroepen op artikel 9 aanhef en onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de mogelijkheid biedt om van een buitenlandse rechter af te zien als het onaanvaardbaar is om de zaak daar voor te leggen. De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is, omdat de eiseressen onvoldoende hebben aangetoond dat het onaanvaardbaar zou zijn om de zaak aan een Surinaamse rechter voor te leggen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt de eiseressen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699048 / HA ZA 25-380
Vonnis in incident van 23 juli 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VLIEGENDE EEND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de stichting
[stichting A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] , [land A] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. L.M. Dragtenstein te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[naamloze vennootschap B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] , [land B] ,
2.
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] , [land B] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam.
Eiseressen in de hoofdzaak/verweersters in het incident zullen hierna gezamenlijk DVE c.s. genoemd worden en afzonderlijk DVE respectievelijk de Stichting. Gedaagden in de hoofdzaak/eiseressen in het incident zullen hierna gezamenlijk [naamloze vennootschap B] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [naamloze vennootschap B] respectievelijk de heer [persoon B] .

1.De zaak in het kort

Vanwege hun succesvolle ondernemingsactiviteiten hebben DVE c.s. de aandacht getrokken van [naamloze vennootschap B] c.s. Hierdoor zijn [naamloze vennootschap B] c.s. financieel gaan deelnemen in die ondernemingsactiviteiten. [naamloze vennootschap B] c.s. hebben volgens DVE c.s. echter hun zorgplicht geschonden die voortvloeit uit deze financiële deelneming en zij hebben daarom onrechtmatig gehandeld. Daarop zijn DVE c.s. deze zaak begonnen. Volgens DVE c.s. is deze rechtbank bevoegd op grond van de bevoegdheidsgrond onder c van artikel 9 Rv, omdat het volgens hen onaanvaardbaar is om hen te verplichten de zaak aan de rechter in Suriname voor te leggen vanwege de verreikende invloed van de heer [persoon B] in de Surinaamse politiek en het Surinaamse zakenleven. [naamloze vennootschap B] c.s. zijn het daar niet mee eens. De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de vorderingen van DVE c.s. in de hoofdzaak en verklaart zich onbevoegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 februari 2025, met producties 1-24 en 26-75;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met producties 1a-1i en 2;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
DVE c.s. vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht vaststelt en verklaart dat [naamloze vennootschap B] c.s. onrechtmatig jegens DVE c.s. hebben gehandeld op gronden zoals in deze dagvaarding door DVE c.s. zijn geformuleerd en dat door dit onrechtmatig handelen DVE c.s. schade hebben geleden, welke schade en onrechtmatigheid aan [naamloze vennootschap B] c.s. kunnen worden toegerekend;
II. voor recht verklaart dat dit vonnis als vaststaand zich leent voor een schadestaatprocedure ter vergoeding van de schade die DVE c.s. door de onrechtmatigheid van [naamloze vennootschap B] c.s. hebben geleden;
III. [naamloze vennootschap B] c.s. veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Hieraan leggen DVE c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag.
  • a) DVE, een van oorsprong Nederlands bedrijf, heeft in 2008 een zelfstandige vestiging in Suriname opgericht en zich toegelegd op het ondernemen van handelsactiviteiten in onder andere de pluimveesector. DVE exploiteert voor haar pluimvee-activiteiten een boerderij in Suriname die eigendom is van de Stichting. [naamloze vennootschap B] is een handelsonderneming die ook actief is in de Surinaamse financiële wereld en in dat kader leningen verstrekt en ondernemingen financiert en, zo nodig, (financieel) deelneemt in die ondernemingen. De heer [persoon B] geeft leiding aan [naamloze vennootschap B] . De heer [persoon B] staat bekend als een zeer invloedrijk persoon in de Surinaamse samenleving. Zijn invloed in de Surinaamse politiek reikt ver, net zoals in het Surinaamse financieel-economische zakenleven. Hij is gedurende zeer lange tijd President Commissaris van De Surinaamse Centrale Bank geweest.
  • b) Vanwege haar succesvolle pluimvee-activiteiten heeft DVE vanaf haar start structureel de aandacht getrokken van lokale ondernemingen en potentiële financiers, ook van de heer [persoon B] . Dit heeft geleid tot een aanbod van [naamloze vennootschap B] c.s. tot deelneming en investering in DVE, dat door DVE is aanvaard. [naamloze vennootschap B] c.s. hebben onrechtmatig jegens DVE c.s. gehandeld, omdat zij de zorgplicht die zij hadden jegens DVE c.s. hebben geschonden door de vereiste overeengekomen financiële middelen voor de uitvoering van (onder meer) het zogenaamde ‘kippie’-project niet volledig aan DVE c.s. ter beschikking te stellen, met als gevolg dat het project gestaakt moest worden. Voor de door DVE c.s. geleden schade die hiervan het gevolg is, zijn [naamloze vennootschap B] c.s. aansprakelijk.
  • c) De rechtbank is bevoegd op grond van artikel 9 aanhef en onder c Rv.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[naamloze vennootschap B] c.s. vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met veroordeling van DVE c.s. in de proceskosten en de nakosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.2.
DVE c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van [naamloze vennootschap B] c.s., met veroordeling van [naamloze vennootschap B] c.s. in de proceskosten en de nakosten van het incident bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling in het incident, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Hier is sprake van een internationale zaak, omdat een aantal partijen buiten Nederland haar woonplaats heeft. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of zij internationaal bevoegd is.
5.2.
Bij gebreke van toepasselijke internationale regelingen moet de internationale bevoegdheid van deze rechtbank beoordeeld worden aan de hand van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde regels van Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, de artikelen 1-13 Rv.
5.3.
Dit bevoegdheidsincident draait om de vraag of deze rechtbank bevoegdheid kan ontlenen aan de bevoegdheidsgrond van artikel 9 aanhef en onder c Rv, ook wel genoemd het
forum necessitatis.De rechtbank volgt partijen in hun kennelijke standpunt dat de rechtbank in ieder geval geen bevoegdheid kan ontlenen aan andere bevoegdheidsgronden dan artikel 9 aanhef en sub c Rv.
5.4.
De bevoegdheidsgrond van artikel 9 aanhef en onder c Rv houdt twee voorwaarden in, namelijk:
( i) de zaak is voldoende verbonden met de rechtssfeer van Nederland
en
( ii) het is onaanvaardbaar om van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.
5.5.
Met betrekking tot voorwaarde (i) overweegt de rechtbank het volgende.
5.6.
Ter onderbouwing van hun stelling dat deze rechtbank op grond van artikel 9 aanhef en onder c Rv bevoegd is, hebben DVE c.s. in de dagvaarding onder meer aangevoerd, zij het zonder enige nadere onderbouwing, dat de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is (randnr. 69). [naamloze vennootschap B] c.s. hebben dit vervolgens niet betwist in hun incidentele conclusie tot onbevoegdheid. Sterker nog, zij hebben daarin geen enkel woord gewijd aan de vraag of de zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is. Voor de rechtbank is dit alles voldoende aanleiding om te oordelen dat, mede ook omdat een van eiseressen in Nederland is gevestigd, in deze zaak voldaan is aan bovengenoemde voorwaarde (i) van artikel 9 aanhef en onder c Rv dat de zaak voldoende verbonden is met de rechtssfeer van Nederland.
5.7.
Met betrekking tot voorwaarde (ii) overweegt de rechtbank het volgende.
5.8.
DVE c.s. hebben in de dagvaarding uiteengezet dat en waarom het onaanvaardbaar is in de zin van artikel 9 aanhef en onder c Rv om de zaak aan het oordeel van de rechter in Suriname voor te leggen. Samengevat zijn DVE c.s. van mening dat zij in Suriname geen eerlijk proces zouden kunnen krijgen, omdat de rechterlijke, politieke en economische macht nauw met elkaar zijn verweven en [naamloze vennootschap B] c.s. veel invloed hebben op deze machten. Stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 9 aanhef en onder c Rv, liggen bij DVE c.s.
5.9.
Dat DVE c.s. in Suriname geen eerlijk proces zouden krijgen is door [naamloze vennootschap B] c.s. in hun incidentele conclusie tot onbevoegdheid betwist. In dat verband voeren [naamloze vennootschap B] c.s. onder meer aan dat DVE c.s. in de dagvaarding hebben nagelaten te vermelden dat voorafgaand aan de onderhavige procedure er al meerdere procedures in Suriname hebben plaatsgevonden tussen (onder meer) DVE enerzijds en [naamloze vennootschap B] c.s. anderzijds (randnr. 3.9 van de incidentele conclusie tot onbevoegdheid). Ter onderbouwing hiervan brengen [naamloze vennootschap B] c.s. een fotokopie van een Surinaams kortgedingvonnis van 1 oktober 2020 in het geding (prod. 1c), waarin vorderingen van DVE tegen [naamloze vennootschap B] bovendien zijn toegewezen.
5.10.
DVE c.s. zijn vervolgens in hun incidentele conclusie van antwoord in het geheel niet (meer) ingegaan op dit argument van [naamloze vennootschap B] c.s. dat er voorafgaande aan de onderhavige zaak al procedures tussen partijen waren gevoerd in Suriname.
5.11.
Op meerdere plaatsen in de dagvaarding hebben DVE c.s. aangegeven, zij het niet in zeer concrete bewoordingen, dat er voorafgaande aan de onderhavige zaak al verschillende rechtszaken waren gevoerd tussen partijen in Suriname. Zie randnummers 50, 57, 65 en 69 van de dagvaarding. Daar staat echter tegenover dat DVE c.s. nergens in de dagvaarding hebben aangegeven dat en waarom (sommige van) die eerdere rechtszaken in Suriname voor DVE c.s. niet eerlijk zouden zijn verlopen, ook niet in randnummer 69 van de dagvaarding, waarin DVE c.s. slechts in het algemeen stellen – zakelijk weergegeven – dat bepaalde rechtszaken in Suriname die [naamloze vennootschap B] c.s. tegen hen hadden aangespannen, niet eerlijk zijn verlopen. Van DVE c.s. mocht verwacht worden dat zij in hun incidentele conclusie van antwoord (nader) waren ingegaan op bovengenoemd verweer van [naamloze vennootschap B] c.s. dat er al meerdere procedures in Suriname hadden plaatsgevonden voorafgaande aan de onderhavige zaak en dat niet is gebleken dat die oneerlijk zouden zijn verlopen. Nu DVE c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij onvoldoende gesteld om te kunnen beoordelen of in de onderhavige zaak wordt voldaan aan voorwaarde (ii) van artikel 9 aanhef en onder c Rv dat het onaanvaardbaar is om van DVE c.s. te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter in Suriname onderwerpen.
5.12.
Het bovenstaande betekent dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van DVE c.s.
5.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen DVE c.s. worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten aan de zijde van [naamloze vennootschap B] c.s. worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 714,00
salaris advocaat € 614,00 (1 punt in liquidatietarief II)
nakosten € 178,00 (+ de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.506,00.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident en de hoofdzaak
6.1.
verklaart zich onbevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen;
6.2.
veroordeelt DVE c.s. in de proceskosten ten bedrage van € 1.506,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als DVE c.s. niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten DVE c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
901/3455