Op 23 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin verzoekers, bestaande uit een stichting en een bedrijf, een voorlopige voorziening hebben aangevraagd tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 juni 2025, waarin hen werd gelast om een overtreding van het Voorbereidingsbesluit Bedrijfsactiviteiten Barendrecht te staken. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening toegewezen, waarbij zij heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de belangen van verzoekers zwaarder wegen dan die van het college. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers een begin van bewijs hebben geleverd dat zij voor de peildatum van 18 april 2025 al activiteiten op de locatie uitvoerden die in strijd zouden zijn met de opgelegde last. De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar en het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten aan de verzoekers.