In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 1] over de vraag of er een onderhuurovereenkomst bestond tussen [eiseres] en de inmiddels overleden stiefvader van [eiseres], [persoon B]. [Eiseres] stelt dat zij op basis van een onderhuurovereenkomst huurder is geworden van de woning die door [gedaagde 1] werd verhuurd. [Gedaagde 1] betwist echter het bestaan van deze overeenkomst en eist ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen bepaald dat er deskundigenonderzoek moest plaatsvinden om de handtekeningen op de onderhuurovereenkomst en de kwitanties te onderzoeken. De deskundige, drs. P.L. Zevenbergen, concludeerde dat de handtekeningen niet met zekerheid aan [persoon B] konden worden toegeschreven, wat leidde tot de conclusie dat er geen onderhuurovereenkomst tot stand was gekomen. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat [eiseres] de woning moet ontruimen, omdat zij zonder recht of titel in de woning verblijft. Tevens is [eiseres] veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 404,49 per maand aan [gedaagde 1]. De proceskosten zijn voor rekening van [eiseres].