In deze civiele procedure, aangespannen door Hoist Finance AB, heeft de kantonrechter op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer 11354781 CV EXPL 24-25781. Hoist Finance AB, gevestigd in Stockholm, Zweden, had in haar dagvaarding van 27 september 2024 geëist dat de gedaagden, aangeduid als [gedaagde c.s.], zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.078,67, vermeerderd met rente over een deel van dit bedrag. Echter, in een e-mail van 19 mei 2025 heeft Hoist verzocht om doorhaling van de zaak op de rol, wat betekent dat zij de procedure wilde beëindigen.
De gedaagden hebben aangegeven dat zij instemmen met de doorhaling, maar alleen onder de voorwaarde dat Hoist in de proceskosten wordt veroordeeld. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de zaak alleen kan worden doorgehaald als beide partijen dat verzoeken, conform artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Aangezien Hoist eenzijdig om doorhaling vroeg en de gedaagden slechts onder voorwaarden instemden, kon de kantonrechter niet aan het verzoek van Hoist voldoen. Dit leidde tot de conclusie dat Hoist haar eis niet langer handhaafde, waardoor de eis werd afgewezen.
De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat Hoist de proceskosten van de gedaagden moet vergoeden, omdat zij ongelijk kreeg in deze procedure. De kosten zijn begroot op € 744,-, inclusief salaris voor de gemachtigde van de gedaagden en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, zelfs als een van de partijen in hoger beroep gaat.