ECLI:NL:RBROT:2025:9002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11458510 CV EXPL 24-32304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over meerwerk en extra kosten in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de eis van [eiser] centraal, die een aannemingsovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] voor het op maat maken en plaatsen van interieuronderdelen in een nieuwe vestiging. [eiser] heeft de overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd en heeft daarnaast extra kosten in rekening gebracht voor meerwerk, dat voortvloeide uit omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] lagen. [gedaagde] heeft deze extra kosten betwist, met als argument dat er geen schriftelijke overeenkomst voor het meerwerk was en dat de basiswerkzaamheden niet goed waren uitgevoerd. De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis geoordeeld dat [eiser] in beginsel recht heeft op betaling van de meerwerkkosten, maar dat hij de extra uren nog moet specificeren en onderbouwen. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling, waarbij [eiser] de gelegenheid krijgt om zijn standpunt over de extra uren schriftelijk toe te lichten. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden en een nieuwe zitting gepland op 19 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11458510 CV EXPL 24-32304
datum uitspraak: 18 juli 2025 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] , die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [plaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. I.M. de Groot,
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] (directeur).
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 december 2025, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 27 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 7 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. I.M. de Groot. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heer [persoon A] en de heer [persoon B] .

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten op grond waarvan [eiser] heeft zorggedragen voor het op maat maken van diverse interieuronderdelen en het plaatsen daarvan in de nieuwe vestiging van [gedaagde] in [plaats 3] . Voor het uitvoeren van die werkzaamheden zijn partijen een vaste prijs overeengekomen, die [eiser] door middel van een aanbetaling van € 19.853,42 inclusief btw, een tussentijdse betaling van € 7.000,- inclusief btw en een eindbetaling van € 6.773,90 volledig heeft voldaan. In zijn eindfactuur van 3 januari 2024 heeft [eiser] – naast het laatstgenoemde eindbedrag – ook een totaalbedrag van € 12.372,11 aan kosten voor meerwerk bij [gedaagde] in rekening gebracht, bestaande uit de volgende posten:
  • Extra uren € 7.925,- exclusief btw (€ 9.589,25 inclusief btw)
  • Extra CNC en plaatmateriaal € 1.000,- exclusief btw (€ 1.210,- inclusief btw)
  • Glazen bak € 478,88 exclusief btw € 579,44 inclusief btw)
  • Logo € 821,- exclusief btw (€ 993,41 inclusief btw)
[gedaagde] heeft deze kosten niet betaald. Daarom eist [eiser] primair dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van de eindfactuur en dat [gedaagde] veroordeeld wordt € 12.372,11 aan [eiser] te betalen. Subsidiair eist [eiser] dat voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser] gemaakte uren en kosten te vergoeden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld een in redelijkheid door de kantonrechter vast te stellen bedrag aan [eiser] te betalen. Zowel primair als subsidiair eist [eiser] daarnaast dat [gedaagde] veroordeeld wordt rente en buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
2.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van [eiser] . Zij voert aan dat er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen, waaruit volgt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met het meerwerk en de extra kosten daarvan. Volgens [gedaagde] blijkt uit de urenspecificatie, die [eiser] heeft verstrekt, niet welk deel daarvan valt onder het reguliere werk – waarvoor [gedaagde] al betaald heeft – en welk deel meerwerk betreft. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] het overeengekomen basiswerk niet goed heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde] is er onder andere sprake van een onafgewerkte spiegelwand, beschadigde panelen en een vervormd logo. Ook om die reden is [gedaagde] van mening dat er geen grond is voor een extra betaling aan [eiser] .
2.3.
De kantonrechter neemt op dit moment nog geen eindbeslissing, maar stelt [eiser] in de gelegenheid het door hem gestelde totale aantal extra uren te specificeren en nader te onderbouwen dat die extra uren zijn gemaakt vanwege omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[eiser] heeft terecht meerwerk in rekening gebracht
2.4.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] niet heeft betwist dat [eiser] extra werkzaamheden heeft verricht, die niet vallen onder de werkzaamheden waarvoor partijen in de offerte een vaste prijs hadden afgesproken. Vast staat ook dat, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, er geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen partijen, waaruit volgt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met het meerwerk en de extra kosten daarvan. Dat er geen schriftelijke meerwerkovereenkomst is betekent echter nog niet dat [gedaagde] niet voor dat meerwerk hoeft te betalen. In artikel 7:755 BW is namelijk bepaald dat de aannemer voor meerwerk (alleen) een verhoging van de prijs kan vorderen, wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging of de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
2.5.
Partijen zijn het er over eens dat voorafgaand aan de uitvoering door [eiser] van de overeengekomen werkzaamheden een complete set tekeningen door de door [gedaagde] ingeschakelde interieurarchitect zijn gemaakt waaruit volgde hoe het interieur van de nieuwe vestiging er uit moest komen te zien. De offerte die [eiser] heeft opgesteld en door [gedaagde] is geaccepteerd, is op deze tekeningen gebaseerd. Ook bestaat tussen partijen geen discussie over het feit dat [gedaagde] , naast [eiser] , nog een andere aannemer had ingeschakeld voor de uitvoering van andere werkzaamheden in de nieuwe vestiging. [eiser] heeft gesteld dat deze aannemer bij die andere werkzaamheden is afgeweken van de tekeningen van de interieurarchitect en zodanige veranderingen in de nieuwe vestiging heeft doorgevoerd, dat [eiser] daardoor zelf wijzigingen in het door hem vervaardigde interieur heeft moeten aanbrengen omdat dat interieur anders niet zou passen. Deze stelling wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van de betreffende interieurarchitect, de heer [persoon C] , die verklaart dat de andere aannemer zich op diverse punten niet aan de tekeningen heeft gehouden. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] ook erkend dat na aanvang van het project en nadat [eiser] met zijn werkzaamheden was begonnen gebleken is dat de andere aannemer fouten heeft gemaakt waardoor in de loop van het project aanpassingen moest worden doorgevoerd.
2.6.
Gelet op het bovenstaande had [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter uit zichzelf moeten begrijpen dat [eiser] , vanwege de fouten van de andere aannemer, genoodzaakt was extra werkzaamheden te verrichten, buiten de oorspronkelijk tussen partijen overeengekomen werkzaamheden, én dat dit tot extra kosten zou leiden. Juist omdat pas gaandeweg het project duidelijk werd dat er door de fouten van de aannemer steeds diverse wijzigingen in (de tekeningen van) het interieur van de nieuwe vestiging moesten worden doorgevoerd, kon van [eiser] bovendien niet verwacht worden dat zij dat meerwerk eerst op voorhand aan [gedaagde] zou offreren. [eiser] had [gedaagde] dus niet hoeven waarschuwen voor de prijsverhoging door het meerwerk en mag deze kosten in beginsel in rekening brengen. Dat bij [gedaagde] op dat moment geen inzicht bestond in de omvang van die te verwachten extra kosten maakt dit niet anders [1] .
2.7.
Hoewel [eiser] [gedaagde] niet had hoeven waarschuwen, blijkt uit de overgelegde WhatsApp-correspondentie dat partijen wel over het meerwerk hebben gesproken. Daaruit volgt namelijk dat [eiser] op 13 oktober 2024 aan [gedaagde] zijn ongenoegen heeft geuit over het feit dat de andere aannemer alles al gestuukt had terwijl het de bedoeling was dat de aanwezige koof open zou blijven. [eiser] heeft daarbij aangegeven dat hij daardoor de door hem vervaardigde platen voor de koof moet aanpassen en daarvoor weer ‘op en neer’ moet rijden. Op 16 oktober 2024 antwoordt de heer [persoon B] namens [gedaagde] het volgende:
“(…) Extra uren in rekening brengen, sorry daarvoor kan er nu niks meer aan veranderen. (…)
Nogmaals excuses voor al het ongemak, volgende winkel gaan we het heel anders aanpakken. (…)”
Ondanks dat de op 13 en 16 oktober 2024 door partijen over en weer gestuurde WhatsApp-berichten er op lijken te wijzen dat [persoon B] met zijn opmerking dat [eiser] ‘extra uren in rekening mag brengen’ slechts verwijst naar het specifiek door [eiser] genoemde probleem met de platen van de koof, kan uit deze correspondentie in elk geval worden afgeleid dat [gedaagde] zich er daadwerkelijk bewust van was dat [eiser] extra werkzaamheden moest uitvoeren met extra kosten tot gevolg.
2.8.
De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat er geen grond bestaat voor een betaling van het meerwerk omdat [eiser] het overeengekomen basiswerk niet goed zou hebben uitgevoerd. [gedaagde] heeft in dat kader aangevoerd dat zij zou hebben geconstateerd dat er sprake was van een onafgewerkte spiegelwand, beschadigde panelen en een vervormd logo. [eiser] heeft echter betwist dat [gedaagde] op enig moment (tijdig) heeft geklaagd over eventuele gebreken en dat zij in gebreke is gesteld. In dat verband heeft [gedaagde] ter zitting ook erkend dat zij geen “officiële” ingebrekestelling aan [eiser] heeft gestuurd. Wel heeft zij gesteld dat er ‘telefonisch overlegd’ is over de gebreken, maar ook dat is door [eiser] betwist. De kantonrechter kan daarnaast uit de overgelegde stukken ook niet afleiden dat [gedaagde] [eiser] op enig moment heeft aangesproken op de genoemde gebreken. Pas in haar e-mail van 6 februari 2024 deelt [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] mede dat zij ‘twijfels heeft over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden’, zonder daarbij concreet aan te geven waarop zij daarbij doelt. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] , na oplevering door [eiser] , ook de laatste termijn van de aanneemsom van het basiswerk (€ 6.773,90) zonder enig bezwaar te maken aan [eiser] heeft voldaan.
2.9.
Doordat niet is gebleken dat [gedaagde] (tijdig) heeft geklaagd over eventuele gebreken en vast staat dat [eiser] niet in gebreke is gesteld, heeft [eiser] geen gelegenheid gehad de gestelde gebreken zelf te herstellen. Onder die omstandigheden kan [gedaagde] niet aan [eiser] tegenwerpen dat hij het basiswerk niet goed zou hebben uitgevoerd. Daarbij is bovendien in aanmerking genomen dat [eiser] ter zitting gemotiveerd heeft betwist dat hij zijn werkzaamheden ten aanzien van de spiegelwand, de panelen en het logo niet goed zou hebben uitgevoerd. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om het tegendeel te kunnen aannemen.
2.10.
Het voorgaande, met name hetgeen in r.o. 2.6. is overwogen, leidt tot de conclusie dat [eiser] meerwerkkosten bij [gedaagde] in rekening mag brengen, maar slechts voor zover die meerwerkkosten zien op de extra werkzaamheden van [eiser] die daadwerkelijk en in redelijkheid het gevolg zijn van de door de andere aannemer gemaakte fouten. Om de omvang van de meerwerkkosten – waarover tussen partijen ook discussie bestaat – vast te kunnen stellen, zal hierna nader op de door [eiser] in zijn factuur van 3 januari 2024 genoemde meerwerkposten worden ingegaan.
[gedaagde] moet de kosten van extra CNC en plaatmateriaal, de glazen bak en het logo betalen
2.11.
[eiser] heeft in zijn dagvaarding en ter zitting voldoende gemotiveerd uiteengezet dat hij, doordat de andere aannemer in strijd met de oorspronkelijke tekeningen van het interieur heeft gehandeld, genoodzaakt was nieuw plaatmateriaal aan te schaffen en extra CNC-kosten te maken. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] hem heeft verzocht een glazen bak te leveren en een logo onder de kassa te plaatsen, welke werkzaamheden niet in de oorspronkelijke offerte waren opgenomen.
2.12.
[gedaagde] heeft deze stellingen niet betwist en heeft geen concrete argumenten heeft aangedragen waarom zij de hiervoor door [eiser] in rekening gebrachte kosten niet zou hoeven te betalen. Om die reden zal [gedaagde] in het in deze procedure te wijzen eindvonnis worden veroordeeld de kosten in het kader van de extra CNC en het plaatmateriaal
(€ 1.210,- inclusief btw), de glazen bak (€ 579,44 inclusief btw) en het logo (€ 993,41) aan [eiser] te betalen.
[eiser] mag zich nog uitlaten over de extra uren
2.13.
Het verweer van [gedaagde] spitst zich met name toe op de door [eiser] in rekening gebrachte ‘extra uren’ ten bedrage van € 9.589,25 inclusief btw. [eiser] heeft gesteld dat hij 184,5 uur extra werk heeft moeten verrichten en heeft ter onderbouwing daarvan een groot aantal urenspecificaties in het geding gebracht. De kantonrechter kan – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – uit die specificaties het door [eiser] genoemde aantal van 184,5 uur extra werk echter niet afleiden.
2.14.
Daarnaast heeft [gedaagde] terecht aangevoerd dat uit de urenspecificaties ook niet kan worden afgeleid dat alle extra uren betrekking hebben op door [eiser] verrichte extra werkzaamheden, die het gevolg zijn van de fouten van de andere aannemer. Dat geldt nog meer nu [eiser] heeft erkend dat hij ook door eigen toedoen extra werk heeft moeten verrichten (bijvoorbeeld ten aanzien van de plantenbak). Weliswaar heeft hij gesteld dat hij de daarvoor extra gewerkte uren niet aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht, maar dat kan niet zonder meer uit de overgelegde urenspecificaties worden opgemaakt.
2.15.
Gelet op het bovenstaande stelt de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid zich schriftelijk – en uitsluitend – over de in rekening gebrachte ‘extra uren’ uit te laten, in die zin dat van hem verwacht wordt dat hij nader inzicht geeft in de totale uren die gewerkt zijn op basis van de in de offerte opgenomen werkzaamheden en de totale gewerkte extra uren, die buiten het kader van de offerte vallen. Ook moet [eiser] ten aanzien van die totale gewerkte extra uren nader specificeren en onderbouwen welke extra uren daadwerkelijk en in redelijkheid het gevolg zijn van omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen, waaronder in het bijzonder begrepen de door de andere aannemer gemaakte fouten.
2.16.
De zaak zal worden verwezen naar de hierna bij de beslissing genoemde rolzitting, zodat [eiser] zich op die zitting schriftelijk kan uitlaten. Nadat [eiser] de hiervoor bedoelde akte heeft ingediend, zal [gedaagde] vervolgens in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk daarop te reageren.
2.17.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 19 augustus 2025 om 11.30 uuren stelt [eiser] in de gelegenheid op die rolzitting een akte in te dienen, zoals hiervoor bij r.o. 2.15. vermeld;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
44487

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:989