ECLI:NL:RBROT:2025:9030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
C/10/685146 / HA ZA 24-751
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over facturen tussen IC IDEA COMPLEX SP. Z.O.O. en EIB INSULATION CONTRACTING B.V. met bewijsopdrachten en eindvonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de vennootschap naar Pools recht IC IDEA COMPLEX SP. Z.O.O. (hierna: Idea Complex) en de besloten vennootschap EIB INSULATION CONTRACTING B.V. (hierna: EIB) over onbetaalde facturen. Idea Complex heeft EIB in het kader van een raamovereenkomst inleenkrachten ter beschikking gesteld, die hebben gewerkt bij Exxon. EIB heeft een aantal facturen van Idea Complex niet volledig betaald, waarop Idea Complex in conventie betaling van € 70.446,10 plus wettelijke handelsrente en kosten vordert. EIB heeft in reconventie een bedrag van € 80.706,80 gevorderd op basis van onverschuldigde betaling, waarbij zij stelt dat Idea Complex te veel uren heeft gefactureerd.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen, maar in het eindvonnis oordeelt de rechtbank dat beide partijen niet in hun bewijsopdrachten zijn geslaagd. De rechtbank heeft beslist dat EIB € 55.356,10 plus wettelijke handelsrente en kosten aan Idea Complex moet betalen. De rechtbank heeft de vorderingen van EIB in reconventie afgewezen en de proceskosten aan Idea Complex toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/685146 / HA ZA 24-751
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
de vennootschap naar Pools recht
IC IDEA COMPLEX SP. Z.O.O.,
gevestigd in Opole (Polen),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.K. Folkerts te Zundert,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EIB INSULATION CONTRACTING B.V.,
gevestigd in Vierpolders,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.F. Dröge te Rotterdam, die zich op 10 april 2025 heeft onttrokken.
Partijen worden hierna Idea Complex en EIB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 maart 2025 en de daarin genoemde processtukken;
  • het B2-formulier van 10 april 2025, waarbij mr. Dröge zich als advocaat van EIB heeft onttrokken;
  • de akte levering bewijs van Idea Complex, met producties 23 en 24;
  • het B16-formulier van 15 mei 2025, waarbij door Idea Complex vonnis is verzocht.
1.2.
Nadat mr. Dröge zich had onttrokken is de zaak verwezen naar de rol van 7 mei 2025 voor het stellen van een nieuwe advocaat en het nemen van een akte door EIB. Hier is door EIB geen uitvoering aan gegeven. Idea Complex heeft de rechtbank vervolgens verzocht vonnis te wijzen. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Idea Complex heeft op basis van een tussen partijen gesloten raamovereenkomst inleenkrachten ter beschikking gesteld aan EIB, die hebben gewerkt bij Exxon. EIB heeft een aantal van de facturen van Idea Complex daarvoor niet (volledig) betaald. Idea Complex vordert in conventie betaling van het nog openstaande bedrag van € 70.446,10 plus wettelijke handelsrente en kosten. EIB heeft daartegen zeven verweren gevoerd, waaronder dat:
  • Idea Complex voor week 4 van 2024 120 uur en daarmee € 4.200,- te veel heeft gefactureerd, welk bedrag in mindering moet komen op de facturen FWDU/80/01/2024 en FWDU/3/02/2024 waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd;
  • zij op de door haar (grotendeels) betaalde facturen voor week 50 tot en met 52 van 2023
€ 16.510,72 onverschuldigd heeft betaald, omdat Idea Complex voor die periode 476,5 uur te veel heeft gefactureerd, welk bedrag moet worden verrekend.
2.2.
In het verlengde hiervan vordert EIB in reconventie betaling van € 80.706,80 (plus wettelijke rente) op grond van onverschuldigde betaling, waaronder € 16.510,72 aan te veel gefactureerde uren voor week 50 tot en met 52 van 2023 (zie verweer 6) en € 50.269,58 aan te veel gefactureerde uren voor de periode 30 mei tot en met 10 december 2023. EIB stelt zich daarbij op het standpunt dat Idea Complex heeft gefraudeerd door te veel uren te factureren. Idea Complex heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.3.
Bij tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in het kader van de verweren 5 en 6 van EIB en de door haar in reconventie gevorderde bedragen van € 16.510,72 en € 50.269,58 bewijsopdrachten gegeven. Idea Complex is opgedragen te bewijzen dat de inleenkrachten in week 4 van 2024 in totaal 615 uur voor EIB bij Exxon hebben gewerkt. EIB is opgedragen te bewijzen dat:
i) de inleenkrachten in week 50 tot en met 52 van 2023 476,5 uur minder voor EIB bij Exxon hebben gewerkt dan de 1.581 uur die Idea Complex daarvoor aan haar heeft gefactureerd;
ii) de inleenkrachten in de periode van 30 mei tot en met 10 december 2023 1.299,25 uur minder voor EIB bij Exxon hebben gewerkt dan het aantal uren dat Idea Complex daarvoor aan haar heeft gefactureerd; en
iii) Idea Complex wist of vermoedde dat zij te veel uren aan EIB factureerde.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis al op de overige verweren van EIB en op haar reconventionele (deel)vordering van € 13.926,50 beslist.
2.4.
De rechtbank oordeelt in dit eindvonnis dat beide partijen niet in hun bewijsopdrachten zijn geslaagd en dat EIB € 55.356,10 plus wettelijke handelsrente en kosten aan Idea Complex moet betalen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De verdere beoordeling

in conventie
Idea Complex slaagt niet in haar bewijsopdracht, € 4.200,- niet toewijsbaar
3.1.
De akte levering bewijs van Idea Complex bevat voornamelijk een herhaling van eerder door haar ingenomen stellingen en verwijzingen naar eerder door haar overgelegde stukken. Als ‘extra bewijs’ heeft Idea Complex alleen stukken met betrekking tot (betaalde) factuur FWDU/16/02/2024 overgelegd. Daaruit, en uit de toelichting daarop dat EIB wel de later gefactureerde uurtariefverhoging over 615 uur heeft betaald, kan echter niet worden afgeleid dat de inleenkrachten in de betreffende periode (week 4 van 2024) daadwerkelijk de door Idea Complex gestelde 615 uur bij Exxon hebben gewerkt. Idea Complex is dus niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Daarmee slaagt verweer 5 van EIB. Dat betekent dat van het gevorderde bedrag ter zake de facturen FWDU/80/01/2024 en FWDU/3/02/2024 (in totaal € 21.525,-) € 4.200,- niet toewijsbaar is.
in conventie en in reconventie
EIB slaagt evenmin in haar bewijsopdrachten
3.2.
EIB heeft, hoewel zij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld, geen bewijs aangedragen. Zij is dan ook niet geslaagd in haar bewijsopdrachten. Dat heeft tot gevolg dat verweer 6 van EIB wordt verworpen en dat haar reconventionele (deel)vorderingen van
€ 16.510,72 en € 50.269,58 (plus wettelijke rente) worden afgewezen.
Conclusie: EIB moet € 55.356,10 aan Idea Complex betalen
3.3.
Kortom: van de door Idea Complex in conventie gevorderde € 70.446,10 zijn alleen het ter zake van factuur FWDU/40/05/2024 gevorderde bedrag van € 10.890,- (zie r.o. 3.8 van het tussenvonnis) en € 4.200,- van het gevorderde bedrag ter zake van de facturen FWDU/80/01/2024 en FWDU/3/02/2024 (zie r.o. 3.1) niet toewijsbaar. Vast is komen te staan dat EIB het resterende gefactureerde en gevorderde bedrag van € 55.356,10 (al/nog) verschuldigd is aan Idea Complex. Andersom is Idea Complex in deze procedure niets verschuldigd aan EIB; de reconventionele vordering wordt immers afgewezen (zie r.o. 3.12 van het tussenvonnis en r.o. 3.2). Dat leidt tot de conclusie dat EIB € 55.356,10 aan hoofdsom moet betalen aan Idea Complex.
in conventie
Wettelijke handelsrente
3.4.
Idea Complex vordert de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata tot aan de dag van volledige betaling. EIB heeft tegen deze vordering geen zelfstandig verweer gevoerd. De vordering wordt toegewezen gelet op het bepaalde in artikel 6:119a lid 1 BW. Het betreft immers een handelsovereenkomst en EIB heeft de facturen niet binnen de betalingstermijnen voldaan. Over het factuurbedrag van
€ 10.890,- van factuur FDWU/40/05/2024, die na dagvaarding is betaald, is wettelijke handelsrente verschuldigd over de periode vanaf 21 juli 2024 tot 20 augustus 2024.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.5.
Idea Complex vordert € 1.479,46 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In dit geval is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. Idea Complex heeft met de overlegging van haar sommatiebrief van 4 juli 2024 voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, dus heeft zij recht op een vergoeding daarvoor. Het gevorderde bedrag is hoger dan het toepasselijke tarief uit het Besluit. Gelet op de toegewezen hoofdsom, verhoogd met de betaling door EIB van € 10.890,- na dagvaarding, is EIB op grond van het Besluit een vergoeding van € 1.437,46 aan Idea Complex verschuldigd. EIB heeft hiertegen ingebracht dat het versturen van één enkele brief een dergelijk bedrag niet kan rechtvaardigen. Omdat de redelijkheid van voornoemd bedrag in de forfaitaire tarieven van het Besluit besloten ligt, wijst de rechtbank dat bedrag echter toe.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
3.6.
EIB is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Idea Complex (exclusief nakosten) worden begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat €
2.428,00(2 punten × tarief € 1.214,00)
Totaal € 5.456,42
3.7.
EIB is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Idea Complex (exclusief nakosten) worden begroot op € 1.214,00 (1 punt × tarief € 1.214,00). De rechtbank rekent 0,5 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en 0,5 punt voor de mondelinge behandeling, omdat de tegenvorderingen van EIB voortvloeien uit haar verweer in conventie.
3.8.
De nakosten voor conventie en reconventie samen worden begroot op € 278,00 (exclusief de eventuele verhoging zoals vermeld in de beslissing). Daarmee worden de proceskosten van Idea Complex in totaal begroot op € 6.948,42.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
Idea Complex heeft verzocht dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. EIB heeft zich hiertegen verzet. Op grond van artikel 233 lid 1 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Noch de wet, noch de aard van de zaak verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Uit vaste rechtspraak volgt dat Idea Complex belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring, aangezien het vonnis ziet op betaling van een geldsom. [1] EIB heeft verweer gevoerd tegen de uitvoerbaarverklaring, maar zij heeft hiervoor geen steekhoudende argumenten aangevoerd gezien hetgeen hiervoor is geoordeeld. De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad wordt daarom toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt EIB tot betaling aan Idea Complex van € 55.356,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling en over € 10.890,- vanaf 21 juli 2024 tot 20 augustus 2024,
4.2.
veroordeelt EIB tot betaling aan Idea Complex van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.437,46,
04.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
4.6.
veroordeelt EIB in de proceskosten van € 6.948,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als EIB niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet EIB € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.7.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
3726 / 2459

Voetnoten

1.HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512