ECLI:NL:RBROT:2025:9031

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1168 en FT RK 25/1169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 2 juli 2025 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 14 juli 2025 bepaald. Verweerster, Stichting Havensteder, heeft zich naar het oordeel van de rechtbank gerapporteerd en is niet ter zitting verschenen. Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoekster bewijsstukken overgelegd, waaronder een betalingsbewijs van de huur van juli 2025.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster een inkomen heeft van € 1.860,60 per maand, met daarnaast minimale inkomsten als ZZP’er. De huur bedraagt vanaf juli 2025 € 774,71. De lopende huurtermijnen zijn vanaf september 2024 betaald, maar vaak te laat, wat heeft geleid tot een dreigende situatie van ontruiming. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende waarborgen zijn dat de huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan, vooral door de verplichting voor verzoekster om haar inkomen op een rekening van de schuldhulpverlener te laten storten.

De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het proces-verbaal van ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 16 juli 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 juli 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 2 juli 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 juli 2025.
Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders heeft op 11 juli 2025 aan de rechtbank te kennen gegeven dat Stichting Havensteder (hierna: verweerster) zich zal refereren naar het oordeel van de rechtbank en niet ter zitting zal verschijnen.
Ter zitting van 14 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat verzoekster).
De advocaat van verzoekster heeft per e-mailbericht van 14 juli 2025 – na de zitting – het betalingsbewijs van de huur van juli 2025 en het exploot van 14 mei 2025 met datum aanzegging 7 juli 2025 aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft inkomen uit arbeid van € 1.860,60 per maand. Daarnaast heeft verzoekster nog minimale inkomsten uit haar werkzaamheden als ZZP’er. Vanaf juli 2025 bedraagt de huur € 774,71. Vanaf september 2024 tot en met juli 2025 zijn de lopende huurtermijnen betaald. De lopende huurtermijnen zijn structureel te laat betaald, maar altijd voor de 15de van de maand. Dit komt omdat verzoekster haar salaris pas in de eerste twee weken van de daaropvolgende maand ontvangt. Daarnaast zal verzoekster verplicht worden haar inkomen te laten overmaken op een betalingsrekening van de schuldhulpverlener, waardoor voldoende gewaarborgd is dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster refereert zich naar het oordeel van de rechtbank en heeft afgezien van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu ter zitting is komen vast te staan dat verzoekster niet de in het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van
24 oktober 2024 vastgestelde aflossing van € 100,00 per maand extra (bovenop de huur) is nagekomen, en verweerster om die reden op grond van dat proces-verbaal tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster kon overgaan en verzoekster daarnaast een kopie van het exploot van 14 mei 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 7 juli 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met haar schuldeisers een regeling van haar schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het proces-verbaal van 24 oktober 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De lopende huurtermijnen zijn vanaf september 2024 betaald. De lopende huurtermijnen worden sinds september 2024 altijd voor de vijftiende van de maand betaald. Daarnaast zal verzoekster verplicht worden haar inkomen te laten overmaken op een betalingsrekening van de schuldhulpverlener, waardoor voldoende gewaarborgd is dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 24 oktober 2024 opgemaakte proces-verbaal van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
2 juli 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig (in dit geval voor de vijftiende van de maand) worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.