ECLI:NL:RBROT:2025:9037

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
10-013534-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade tijdens het naar school brengen van jonge kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte heeft de aangever, terwijl deze zijn jonge kinderen naar school bracht, tweemaal met een mes gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ter uitvoering van een vooropgezet plan handelde, waarbij hij de aangever van achteren aanviel. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als geloofwaardig beoordeeld, mede op basis van videomateriaal dat het incident vastlegde. De verdachte ontkende de opzet en beweerde dat hij enkel wilde intimideren, maar de rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade en dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde voor de gevolgen van de mishandeling. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van toekomstige schade afgewezen, maar heeft de verdachte wel veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.664,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het incident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-013534-25
Datum uitspraak: 12 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] , [postcode] [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Kruit heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De verdachte ontkent dat hij de aangever heeft aangevallen en hem tweemaal bewust met een mes heeft gestoken. De verdachte wilde de aangever confronteren, omdat hij had gehoord dat de aangever ‘vieze dingen’ had gedaan met minderjarigen. De verdachte heeft de aangever enkel het mes getoond om hem bang te maken, waarna de aangever tijdens een daaropvolgende worsteling onbedoeld gewond is geraakt. De verdachte heeft de aangever ook niet opgezocht met de bedoeling om hem aan te vallen, waardoor geen sprake kan zijn van voorbedachten rade. Eveneens is geen sprake van medeplegen, nu er geen nauwe en bewuste samenwerking is met een medepleger.
4.1.2.
Beoordeling
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
De aangever heeft bij het incident met de verdachte twee steekverwondingen opgelopen.
De vraag is hoe deze verwondingen zijn ontstaan. Onbedoeld in een worsteling, zoals de verdachte heeft verklaard, of op de manier zoals de aangever heeft verklaard?
De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte van achteren zijn richting op hoorde rennen, vervolgens voelde dat hij eerst in zijn been werd gestoken en daarna, toen hij zich omdraaide, in zijn romp.
De verdachte heeft het incident met zijn telefoon gefilmd. Op dit filmpje is achtereenvolgens te zien dat:
  • de verdachte van achteren op de aangever komt afrennen,
  • er fysiek contact is tussen de verdachte en de aangever,
  • de verdachte even afstand neemt,
  • de verdachte weer naar de aangever toe rent,
  • er opnieuw fysiek contact is tussen de verdachte en de aangever,
  • de verdachte wegrent.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit dit filmpje aan bij de verklaring van de aangever en niet bij die van de verdachte. Uit dit filmpje volgt immers dat er direct fysiek contact plaatsvond toen de verdachte van achteren naar de aangever toe kwam rennen. Ook volgt uit dit filmpje dat de verdachte zich twee keer naar de aangever toe heeft bewogen en dat beide keren fysiek contact plaatsvond. Dit correspondeert met de twee momenten waarop de verdachte volgens de aangever heeft gestoken. Ook volgt uit dit filmpje dat de verdachte na het laatste fysieke contact is weggerend. De rechtbank gaat ervan uit dat er na dat moment geen contact meer is geweest.
Op het filmpje is daarnaast niet de worsteling te zien waarover de verdachte heeft verklaard. Ook bevat het filmpje geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat hij de aangever enkel wilde ‘exposen’, met hem wilde praten en hem alleen het mes wilde tonen om hem te intimideren.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank, bij de beoordeling van de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, uit van de juistheid van de verklaring van de aangever.
Een en ander doet de rechtbank concluderen dat de verdachte de aangever aanvallend met een mes heeft benaderd en hem hierbij heeft gestoken in zijn bovenbeen en romp. In het bovenbeen bevindt zich een slagader en in de romp bevinden zich vitale organen. Als men steekt met een mes op deze plekken is de kans dat een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt aanmerkelijk. Verdachte heeft door de aangever op deze plekken met een mes te steken dan ook bewust deze kans aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel gegeven.
Voorbedachten rade
De verdachte heeft bekend dat hij op de dag van het steekincident vanuit [geboorteplaats] naar Rotterdam is gereden met de bedoeling om de aangever op te zoeken, dat hij een mes bij zich had en dat hij wist waar hij de aangever, die hij verder overigens niet kende, op dat tijdstip kon vinden. Dit plan had hij, naar eigen zeggen, de dag van tevoren bedacht. De verdachte heeft in ieder geval vanaf dat moment tot aan de aanval de tijd gehad om na te denken over de te zetten stappen. De verdachte heeft hiermee de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het verweer van de verdediging dat de verdachte het mes enkel had meegenomen ter bescherming vindt de rechtbank niet aannemelijk, omdat voor deze lezing van de gebeurtenissen geen steun in het dossier zit.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een medepleger. Weliswaar volgt uit het dossier dat de verdachte rondom en over de aanval in contact stond met anderen, maar het is niet duidelijk geworden wat de mogelijke rol van deze andere personen is geweest en wat hun bedoelingen waren. De verdachte heeft hierover ook niet willen verklaren. Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen zal de verdachte van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
De verweren met betrekking tot het opzet en de voorbedachten rade worden verworpen. De verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 oktober 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes in het been en in de romp heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ter uitvoering van een vooropgezet plan de aangever onverhoeds van achteren aangevallen en hem met een mes in zijn bovenbeen en romp gestoken. De aanval gebeurde op klaarlichte dag terwijl de verdachte met zijn twee jonge kinderen van vier en zes jaar naar school toe liep. Het dossier bevat aanwijzingen dat deze aanval in opdracht van iemand anders heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de aangever via zijn spreekrecht laten weten dat de aanval zeer traumatisch voor hem en zijn kinderen is geweest en dat hij er tot op de dag van de zitting nog fysiek en mentaal last van heeft. Ook is hij nog steeds bang voor de opdrachtgevers van de verdachte. Dergelijke steekincidenten, met name wanneer zij in opdracht worden gepleegd van anderen, brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid mee voor de samenleving in haar geheel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Reclasseringsrapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 april 2025. Dit rapport houdt, kort gezegd, in dat de verdachte nog bij zijn ouders woont maar wel grotendeels zelfstandig functioneert. De reclassering kan geen inschatting maken van het recidiverisico. In het rapport wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Tegelijkertijd wordt geadviseerd om de verdachte bij veroordeling onder toezicht van de volwassenenreclassering te plaatsen. Op 28 april 2025 heeft de reclassering een toelichting gestuurd met betrekking tot dit rapport. In deze toelichting wordt naar voren gebracht dat de reclassering vanwege onvoldoende informatie onderdelen van het wegingskader adolescentenstrafrecht niet kon scoren en dat bij twijfel uiteindelijk het jeugdstrafrecht is geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Jeugdstrafrecht
De verdediging heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft gevorderd dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. De rechtbank heeft acht geslagen op de reclasseringsrapportage en de daarbij horende toelichting en concludeert tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Met name van belang voor deze conclusie is dat toepassing van het jeugdstrafrecht op volwassen verdachten de uitzondering op de regel is. De reclassering heeft onvoldoende onderbouwd waarom de onderhavige zaak een dergelijke uitzondering vormt. Nu de reclassering ook toezicht door de volwassenenreclassering adviseert, ziet de rechtbank te meer geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan daarnaast voldoende rekening worden gehouden in het kader van het volwassenenstrafrecht. Het verzoek van de verdediging wordt afgewezen.
Strafmaat
Gezien de ernst en de omstandigheden van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden terwijl het slachtoffer met zijn kinderen aan de hand liep en verder dat de verdachte maar zeer beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank heeft anderzijds bij het bepalen van de hoogte van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf rekening gehouden met zijn jonge leeftijd en het voornemen van de verdachte om in september van dit jaar met een nieuwe opleiding te beginnen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om elektronische monitoring en een locatiegebod op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de aangever [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van in totaal € 13.490,- Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 990,- voor huishoudelijke hulp, een vergoeding van
€ 5.000,- voor toekomstige schade en een vergoeding van € 7.500,- voor fysiek en psychisch letsel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De huishoudelijke hulp dient te worden toegekend op basis van het normbedrag voor een licht of matig beperkt vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden voor een periode van zes weken. De schade voor fysiek en psychisch letsel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-. De toekomstige schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De schade gevorderd voor de huishoudelijke hulp dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens een gebrek aan onderbouwing. De schade voor fysiek en psychisch letsel dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.750,-. De toekomstige schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de gevorderde schade voor de huishoudelijke hulp toewijzen op basis van het normbedrag voor een licht of matig beperkt vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden voor een periode van twee weken en niet voor de gevorderde zes weken bij gebrek aan onderbouwing voor een langere periode dan twee weken. Deze schade bedraagt € 164,-.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze immateriële schade ten gevolge van het bewezen strafbare feit zal door de rechtbank naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-.
De vordering tot vergoeding van de toekomstige schade is onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden afgewezen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024, zijnde de dag van het incident.
De verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.664,-, vermeerderd met de wettelijke rente als hiervoor in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering wordt voor het overige deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, bij Reclassering Nederland , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de aangever [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1971), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet in het bestuurscommissiegebied [gebied] ( [plaats 2] ) en de [wijk] ( [plaats 3] );
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de onder 1 en 2 genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder 1 en 2 genoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.664,00 (zegge: tweeduizendzeshonderdenvierenzestig euro), bestaande uit € 164,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de vordering tot vergoeding van de toekomstige schade zoals gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.664,00 (zegge: tweeduizendzeshonderdenvierenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.664,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
36 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. C.M. Derijks en D.H. Dongelmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 12 mei 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 oktober 2024 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermaals die [slachtoffer] met een mes in het been en/of in de borst/romp heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;