ECLI:NL:RBROT:2025:9041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
ROT 21/4103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake openbaarmaking van documenten met betrekking tot het Huis voor Klokkenluiders

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de openbaarmaking van documenten. Eiser had verzocht om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot het Huis voor Klokkenluiders. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister pas in de beroepsfase enkele documenten gedeeltelijk openbaar had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de minister op juiste wijze toepassing had gegeven aan de uitzonderingsgronden van de Wob en de nieuwe Wet open overheid (Woo). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt, en dat de zoekslagen van de minister niet voldoende inzichtelijk waren. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak vernietigde het bestreden besluit voor zover niet alle documenten openbaar waren gemaakt, en bepaalde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigde: mr. N.N. Bontje, mr. G.M.E. van Lochem en mr H.D. Bijvanck).

Samenvatting

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het besluit met betrekking tot de onderdelen 1 en 2 van eisers verzoek om openbaarmaking.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat de minister in de beroepsfase nog enkele documenten openbaar heeft gemaakt. Voor het overige is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de door de minister gehanteerde zoekslag voldoende is geweest en of de minister op goede gronden documenten (gedeeltelijk) heeft geweigerd openbaar te maken. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2.1.
Bij besluit van 26 november 2020 (het primaire besluit 1) heeft de minister naar aanleiding van onderdeel 1 van eisers verzoek om openbaarmaking de daarop betrekking hebbende, bij haar berustende informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt.
2.2.
Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit 2) heeft de minister naar aanleiding van onderdeel 2 van eisers verzoek om openbaarmaking de daarop betrekking hebbende, bij haar berustende informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt.
2.3.
Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2.4.
Bij besluit van 8 juli 2021 (het bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Eiser heeft beroep bij de rechtbank ingediend.
2.6.
Op 29 oktober 2021 heeft de minister het bestreden besluit 1 ingetrokken.
2.7.
Bij besluit van 28 augustus 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de minister zowel inhoudelijk beslist op het bezwaarschrift gericht tegen het primaire besluit 1 als tegen het primaire besluit 2. De minister heeft de primaire besluiten gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
2.8.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser mede betrekking op dit besluit.
2.9.
Eiser heeft beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit 2.
2.10.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.11.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van en inhoud van de besluiten

3.1.
Eiser heeft op 27 juli verzocht om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van alle bij de minister berustende informatie neergelegd in documenten over verschillende bestuurlijke aangelegenheden die verband houden met het Huis voor Klokkenluiders (Huis). De minister heeft vanwege de omvang van het verzoek daarop bij deelbesluiten beslist. Deze procedure ziet op de onderdelen 1 en 2 van eisers Wob-verzoek waarin eiser onder de kopjes ‘Werving t/m Selectie en aanstellingen van bestuursleden en bureaumedewerkers Huis’ en ‘Organisatorische en inhoudelijke afstemming tussen BZK en Huis’ heeft verzocht om openbaarmaking van informatie.
Eiser heeft deze onderdelen in zijn verzoek nader gespecificeerd.
3.2.
De minister heeft bij het primaire besluit 1 en 2 beslist op onderdeel 1 respectievelijk 2 van eisers Wob-verzoek. De minister heeft bij deze besluiten documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Aan de niet of gedeeltelijke openbaarmaking heeft de minister artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en/of g en/of artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag gelegd.
De minister heeft in de bij de besluiten gevoegde inventarislijsten per document aangegeven of het (gedeeltelijk) openbaar is gemaakt en welke beperkingsgrond is toegepast.
3.3.
De minister heeft bij het bestreden besluit 2 de primaire besluiten gehandhaafd. In dit besluit is getoetst aan de Wet open overheid (hierna: Woo). De eerdere toegepaste uitzonderingsgronden uit de Wob heeft de minister vertaald naar de uitzonderingsgronden van de Woo. De minister stelt dat op goede gronden toepassing is gegeven aan de uitzonderingsgronden, waarbij acht is geslagen op het feit dat ten tijde van de herbeoordeling in bezwaar een groot aantal documenten inmiddels ouder dan vijf jaar is. Kort samengevat stelt de minister dat gemaakte persoonsgegevens, tot de persoon herleidbare gegevens van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden betreffen. Daarnaast bevatten documenten vertrouwelijke informatie over, personeelszaken, functioneren van het Huis, inrichting van het Huis, personele bezetting en (vertrouwelijke) afstemming met andere organisaties. Openbaarmaking hiervan schaadt het goed functioneren van de Staat. Ten aanzien van de toepassing van de uitzonderingsgrond ‘persoonlijke beleidsopvattingen voor intern beraad’ stelt de minister dat ambtenaren informatie in vertrouwen over een weer met elkaar moeten kunnen delen.
De minister heeft verder uiteengezet dat concepten niet openbaar zijn gemaakt omdat deze bestemd zijn voor intern beraad. Eindversies zijn wel (gedeeltelijk) openbaar gemaakt en bevinden zich ook op de inventarislijsten. Tot slot heeft de minister in het bestreden besluit 2 aangegeven waar naar onder de reikwijdte van eisers verzoek vallende documenten is gezocht.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of de minister op goede gronden heeft geweigerd documenten of delen van documenten openbaar te maken. Voordat de rechtbank toekomt aan bespreking van de beroepsgronden stelt zij vast dat de minister bij het verweerschrift van 23 juni 2025 en het aanvullende verweerschrift van 3 juli 2025 aanvullend enkele documenten openbaar heeft gemaakt. Het beroep van eiser is reeds hierom gegrond.
4.2.
De minister heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de stukken waarin gedeeltes zijn weggelakt wel volledig aan de rechtbank overgelegd en daarbij vermeld dat alleen de rechtbank die ongelakte versies mag zien. De rechtbank heeft deze ongeschoonde versie van de documenten ingezien en in haar beoordeling betrokken.
4.3.
Op 1 mei 2022 is de Woo (Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500) in werking getreden. Artikel 10.1. van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Omdat het bestreden besluit 2 na 1 mei 2022 is genomen, zal de rechtbank uitsluitend de Woo toepassen.
4.4.
Voor een weergave van de toepasselijke (wettelijke) bepalingen verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
De zoekslag en ontbrekende documenten
5. Eiser voert aan dat de minister de uitgevoerde zoekacties en zoekslagen niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De minister heeft niet aangegeven welke zoektermen, welke data en welke afzenders zijn gehanteerd bij het doorzoeken van het digitale archief. Evenmin is aangegeven binnen welke onderdelen van BZK op welke zoektermen is gezocht.
5.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust [1] .
Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de Afdeling niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht [2] .
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gemaakte zoekslagen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. In het bestreden besluit en aanvullend in het verweerschrift van 23 juni 2025 heeft de minister uiteengezet dat in het digitale archief is gezocht en aangegeven bij welke afdelingen van het ministerie is gezocht naar documenten vallend onder de reikwijdte van de onderdelen 1 en 2 van het Wob verzoek van eiser. Ter zitting heeft de minister desgevraagd uitgelegd dat de zoektermen waarop is gezocht niet zijn geregistreerd en ook niet meer te achterhalen zijn, omdat de medewerker die hierbij betrokken was niet langer bij het ministerie werkt. Maar gelet op de vaste werkwijze bij verzoeken om openbaarmaking van stukken zal in elk geval gezocht zijn op relevante en algemene termen uit het Wob-verzoek. Verweerder stelt dat de vele documenten die zijn aangetroffen dit bevestigen. De rechtbank acht dit aannemelijk en ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid en/of volledigheid van het door de minister verrichte onderzoek.
5.3.
Het standpunt van de minister dat er niet meer documenten zijn acht de rechtbank, gelet op de door de minister verrichte zoekslag, geloofwaardig. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat er meer documenten behoren te zijn. Daar is eiser niet in geslaagd. Eiser heeft zijn stellingen op dit punt niet onderbouwd of zelfs maar concreet gemaakt, maar stelt slechts dat het niet aannemelijk is dat er ten aanzien van bepaalde onderwerpen geen of niet meer documenten zijn. Dat is onvoldoende voor de minister om een nieuwe zoekslag te doen. De minister is in het verweerschrift op deze punten van eiser ingegaan en heeft daarbij (mogelijke) verklaringen gegeven voor het ontbreken van (meer) documenten. Eiser heeft daar geen concrete argumenten tegenin gebracht.
De uitzonderingsgronden
6. Eiser betwist de wijze waarop de minister toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsgronden. Samenvattend voert eiser ten aanzien van een groot aantal, specifiek genoemde, documenten aan dat de minister niet deugdelijk en draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de belangen ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en/of het goed functioneren van de Staat aan de orde zijn en in dit geval zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking. Daarbij wijst eiser op de tijd die ten tijde van de beslissing op bezwaar al verstreken was. De minister heeft ten aanzien van een groot aantal, nader genoemde, documenten ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad en dat, ondanks het tijdsverloop, deze informatie niet openbaar gemaakt kan worden. Over de conceptdocumenten voert eiser aan dat de minister deze niet in zijn algemeenheid heeft kunnen weigeren openbaar te maken omdat niet uit te sluiten valt dat in concepten feitelijke informatie staat. De minister moet per concept en per alinea beoordelen of sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad.
Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
6.1.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de minister geweigerd de namen en andere persoonsgegevens van (oud) ambtenaren en derden openbaar te maken. De minister heeft daarbij betrokken dat ook voor wat betreft documenten die ouder zijn dan vijf jaar openbaar making van deze gegevens de privacy van de betrokkenen (oud) medewerkers kan schaden. De minister heeft ook geweigerd informatie over de werving, selectie, screening en aanstelling van (oud) bestuursleden en de directeur en andere medewerkers van het Huis openbaar te maken ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
6.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2915) overwogen dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan deze uitzonderingsgrond. De rechtbank heeft de geschoonde versie van de documenten bekeken en concludeert dat de namen van bestuursleden en de waarnemend/vervangend directeur van het Huis niet voorkomen. Dat wil zeggen van de personen die op dat moment deze functies uitvoerden. De gelakte passages betreffen namen dan wel andere persoonsgegevens van personen die, in elk geval op dat moment, niet wegens hun functie in de openbaarheid traden. De naam van de huidige voorzitter van het Huis komt weliswaar wel enkele malen voor, maar niet in de hoedanigheid van voorzitter. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat documenten en passages uit documenten over sollicitaties en het aanstellen en benoemen van personen privéaangelegenheden betreffen en dat het algemene belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de bescherming van iemands privéleven. De minister heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het openbaar maken van al deze gegevens de privacy van de betrokkenen schaadt, ook nu meer dan vijf jaar is verstreken sinds het opstellen van deze documenten.
Het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publieksrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
6.4.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder i, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen. De minister heeft deze uitzonderingsgrond, kort samengevat, toegepast omdat sprake is van vertrouwelijke informatie. Ook hier gaat het om informatie over de werving, selectie, screening en aanstelling, waaronder begrepen de salariëring, van (oud) bestuursleden, de directeur en andere medewerkers van het Huis. De minister heeft er in redelijkheid op kunnen wijzen dat het openbaar maken van dergelijke informatie ertoe kan leiden dat (potentiële) kandidaten voor toekomstige functies bij het Huis zich beperkt voelen te solliciteren en dat ambtenaren zich minder vrij voelen tijdens overleg hun meningen te uiten, hetgeen het goed functioneren van het Huis niet ten goede komt.
Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad.
6.5.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid, van de Woo verstrekt het bestuursorgaan, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. De minister heeft deze uitzonderingsgrond in de documenten 8, 16,18,21,22,23,26,28,29,30,31, 33, 34, 35,37,39, 41, 45, 68,59,60,61, 64, 70, 74,75,76,77,79, 80, 82, 83, 86, 87, 88, 89, 90, 92, 93, 96, 97, 99,100,101, 105, 109, 115, 118, 124, 125, 126, 129, 130, 131, 138, 144, 146, 149, 150, 151, 153, 154, 156, 157, 161, 163, 164, 165, 166, 167, 169, 172, 179, 184, 185, 188,191, 193, 194, 196, 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 207, 209, 210, 216 en 220, 222 voor wat betreft het primaire besluit 1
en de documenten 2, 4,5, 12, 13, 24, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 36, 37, 38, 40, 41, 42, 43, 46, 50, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58,59, 77, 92, 96, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 106, 119, 120, 121, 133, 134, 135, 136, 137, 138, voor wat betreft het primaire besluit 2 toegepast.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat eiser, op de bijlage bij document 27 en de conceptversies na, niet betwist dat in alle documenten waar de minister de uitzonderingsgrond heeft toegepast meningen, opinies, commentaren, voorstellen en/of conclusies staan en dat daarmee sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen. Ook wordt niet betwist dat deze opvattingen bestemd zijn voor intern beraad. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister kunnen volstaan met de algemene motivering dat de standpunten van ambtenaren niet moeten worden betrokken in de publieke discussie. Van belang is dat de minister wel voor elk document afzonderlijk heeft vastgesteld of zich daarin persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad bevinden. De rechtbank heeft de ongeschoonde documenten ingezien en kan zich vinden in de beoordeling van de minister. Alle documenten dan wel delen van documenten bevatten ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeven van intern beraad of zijn daar dusdanig mee zijn verweven dat de passages niet los gekoppeld kunnen worden van de persoonlijke beleidsopvattingen. De minister heeft dan ook terecht geweigerd deze documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat nu de betrokken medewerkers veelal nog werkzaam zijn bij het Huis of het Rijk er geen aanleiding is om, met het oog op een goede en democratische bestuursvoering, de informatie in niet tot de persoon herleidbare vorm te verstrekken. Datzelfde geldt voor het tijdsverloop sinds het opstellen van de documenten.
6.8.
Voor wat betreft de bijlage bij document 27 geldt dat de minister dit document bij het verweerschrift alsnog openbaar heeft gemaakt.
Concepten
6.9.
Ten aanzien van de concepten merkt de rechtbank allereerst op dat de minister in het verweerschrift van 23 juni 2025 en de aanvulling op het verweerschrift van 3 juli 2025 op elk concept afzonderlijk is ingegaan. Enkele concepten zijn alsnog openbaar gemaakt, namelijk document 15 en de bijlage bij document 27 van het primaire besluit 1 en de documenten 1 en 122 behorende bij het primaire besluit 2. Bijlage 3 bij document 2 behorende bij het primaire besluit 2 is eveneens een conceptdocument. De minister heeft dit concept op goede gronden niet openbaar gemaakt op grond van de artikelen 5.1, tweede lid aanhef en onder i en 5.2, eerste lid, van de Woo. De rechtbank verwijst naar de bespreking van deze beroepsgronden. Voor wat betreft de conceptdocumenten die gelijk zijn aan de openbaar gemaakte einddocumenten, heeft de minister kunnen volstaan met het openbaar maken van de einddocumenten.
Ten aanzien van de (concept) documenten 2, 24 en 132 van het primaire besluit 1 en de document 137 van het primaire besluit 2 stelt de minister dat dit bijlagen bij e-mailberichten betreffen die niet meer te openen zijn. Ook over de bijlage bij document 41 beschikt de minister niet meer. De rechtbank acht dit niet onaannemelijk.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7.1.
Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
7.2.
Eiser heeft in deze zaak op 2 januari 2021 zijn bezwaarschrift ingediend. De redelijke termijn eindigde in beginsel op 2 januari 2023
.Deze uitspraak wordt gedaan op 15 juli 2025. Dat betekent dat de redelijke termijn in dit geval is overschreden met bijna 30 maanden.
7.3.
Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar, of een gedeelte daarvan, dat de redelijke termijn is overschreden leidt de overschrijding van de redelijke termijn met (afgerond) 30 maanden tot een schadevergoeding van in totaal € 2.500,-. De Staat dient, daarvan 5/30 deel (= afgerond € 417, -) te betalen en verweerder dient 25/30 deel ( = € 2.083,-) te betalen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de termijn voor de rechtbank, ondanks het eerder ingediende beroepschrift, pas is begonnen te lopen op 28 augustus 2023.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de minister pas in de beroepsfase alle stukken (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd voor zover daarbij niet alle documenten (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt. Deze uitspraak wordt in de plaats gesteld van het vernietigde deel van het besluit. Omdat uit alles wat hierboven is overwogen volgt dat inmiddels alle documenten die (gedeeltelijk) openbaar gemaakt moeten worden openbaar zijn gemaakt en dat de minister een juiste toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsgronden, hoeft de minister geen nieuw besluit te nemen.
9. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij niet alle documenten zijn openbaar gemaakt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt de Staat de Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 417,-;
  • veroordeelt de minister tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 2.083,-
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
griffier
de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Wettelijk kader.

Wet open overheid:
Artikel 5.1. Uitzonderingen
1. (…)
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
i.het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
Artikel 5.2. Persoonlijke beleidsopvattingen
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3088).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743).