ECLI:NL:RBROT:2025:9050

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11554366 VZ VERZ 25-1053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na bewijsopdracht in arbeidsontbindingszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever, aangeduid als verzoekster, tegen een werknemer, aangeduid als verweerder. De verzoekster had een ontbindingsverzoek ingediend op basis van een incident waarbij de werknemer zou zijn beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De kantonrechter had eerder in een tussenbeschikking op 5 juni 2025 de verzoekster in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van het gestelde incident. Echter, verzoekster heeft besloten geen nader bewijs te leveren en heeft de e-grond, die betrekking heeft op het incident, laten vervallen. Hierdoor bleef alleen de g-grond over, die betrekking heeft op een verstoorde arbeidsverhouding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoekster heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die een verstoring van de arbeidsrelatie zouden rechtvaardigen. De kantonrechter heeft benadrukt dat het gestelde incident moet worden weggedacht, omdat er geen bewijs voor is geleverd. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de werknemer zich heeft verzet tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en heeft aangegeven terug te willen keren naar zijn werkplek.

De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen en geoordeeld dat de verzoekster de proceskosten moet betalen, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn begroot op € 949,-. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. G.A. Vriezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11554366 VZ VERZ 25-1053
datum uitspraak: 15 juli 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
verzoekster en verweerster,
gemachtigde: mr. P. Kruit,
tegen
[verweerder],
woonplaats: [plaats 2] ,
verweerder en verzoeker,
gemachtigde: mr. I.I. Feenstra.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster] ’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de tussenbeschikking van 5 juni 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de brief van [verzoekster] van 20 juni 2025;

2.De verdere beoordeling

[verzoekster] heeft geen bewijs geleverd en het ontbindingsverzoek op de e-grond ingetrokken
2.1.
De kantonrechter verwijst allereerst naar de inhoud van de tussenbeschikking van
5 juni 2025, waar hij bij blijft. In die tussenbeschikking heeft de kantonrechter in het kader van de beoordeling van de e-grond [verzoekster] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [verweerder] [studente] tijdens een rekenles op 14 november 2024 van achteren bij haar borsten heeft aangeraakt.
2.2.
[verzoekster] heeft in reactie hierop in haar brief van 20 juni 2025 medegedeeld dat zij heeft besloten geen nader bewijs te leveren en de primaire ontslaggrond – de e-grond – te laten vervallen. Daarmee resteert de g-grond als grondslag voor het ontbindingsverzoek van [verzoekster] .
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden
2.3.
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden. Er is namelijk geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hierna wordt uitgelegd waarom.
g-grond
2.4.
[verzoekster] stelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding waardoor het niet in redelijkheid van haar kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren (artikel 7:669 lid 3 onder g BW). Dat doet zich voor als de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam is verstoord. De kantonrechter vindt dat hiervan geen sprake is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.5.
In deze zaak is duidelijk dat de reden en aanleiding voor de wens van [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen is dat [verweerder] volgens [verzoekster] een studente tijdens een rekenles van achteren bij haar borsten zou hebben aangeraakt en zich daarmee seksueel grensoverschrijdend zou hebben gedragen. Nu [verzoekster] geen bewijs heeft geleverd van dit door haar gestelde incident, kan er in rechte niet van worden uitgegaan dat [verweerder] een studente tijdens een rekenles bij haar borsten heeft aangeraakt. Dit gestelde incident, dat dus eigenlijk de basis vormt voor het onderhavige ontbindingsverzoek, moet daarom nu als het ware worden weggedacht. Concrete andere feiten en/of omstandigheden – behalve het vermeende incident – die een verstoring van de arbeidsrelatie tussen partijen zouden opleveren zijn niet gesteld of gebleken. Na de schorsing op 4 december 2024 is ook niets gebeurd dat een verstoorde arbeidsverhouding veroorzaakt heeft. [verzoekster] stelt dat zij door het gestelde incident het vertrouwen in [verweerder] is verloren, maar omdat het gestelde incident moet worden “weggedacht” is dat verlies van vertrouwen niet gerechtvaardigd.
De kantonrechter acht het feit dat [verweerder] op de zitting heeft gezegd dat hij een terugkeer naar zijn werkplek op zeer korte termijn na de zitting niet direct zou zien zitten ook geen reden om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [verweerder] heeft zich juist verzet tegen beëindiging van de arbeidsovereenkomst en benadrukt dat hij terug wil en kan keren bij [verzoekster] ; gelet op alles wat er gebeurd is, ligt het voor de hand dat zijn terugkeer op zorgvuldige wijze plaatsvindt.
Zelfstandig tegenverzoek
2.6.
[verweerder] heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend, dat deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk is. Het onvoorwaardelijke tegenverzoek strekt ertoe dat [verzoekster] zal worden veroordeeld om [verweerder] weer toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden. De kantonrechter gaat ervan uit dat voor beide partijen duidelijk is dat de afwijzing van het ontbindingsverzoek meebrengt dat [verzoekster] [verweerder] weer toe moet laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden. De kantonrechter ziet geen reden om ervan uit te gaan dat [verzoekster] , ondanks de afwijzing van het ontbindingsverzoek, zal weigeren dat te doen. Daarom ziet de kantonrechter geen aanleiding hiertoe een veroordeling uit te spreken, zoals [verweerder] heeft verzocht.
2.7.
Omdat het ontbindingsverzoek wordt afgewezen, hoeven de voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder] niet te worden behandeld.
[verzoekster] moet de proceskosten betalen
2.8.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [verzoekster] aan [verweerder] moet betalen op
€ 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het ontbindingsverzoek af;
3.2.
wijst het verzoek van [verweerder] af;
3.3.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] worden begroot op € 949,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
757