ECLI:NL:RBROT:2025:9072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11506277 VZ VERZ 25-365
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. De gemeente Rotterdam verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen, omdat [verweerder] zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam. Sinds 23 mei 2023 was [verweerder] ziek, maar hij was onbereikbaar en verscheen niet bij de bedrijfsarts. De gemeente had herhaaldelijk geprobeerd contact met hem op te nemen, maar zonder resultaat. Tijdens de zitting erkende [verweerder] dat hij na 15 november 2023 niet meer bij de bedrijfsarts was verschenen, maar hij stelde dat hij niet meer in dienst was en daarom niet hoefde te verschijnen. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] ernstig verwijtbaar had gehandeld door zijn verplichtingen niet na te komen, ondanks herhaalde aanmaningen van de gemeente. De rechter ontbond de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder toekenning van een transitievergoeding, en bepaalde dat partijen hun eigen proceskosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11506277 VZ VERZ 25-365
datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Zonneveld,
tegen
[verweerder] ,
woonplaats: Rotterdam,
verweerder,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘gemeente Rotterdam’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het volgende processtuk:
- het verzoekschrift (ontvangen op 22 januari 2025), met bijlagen.
1.2.
Op 24 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens de gemeente Rotterdam mevrouw [persoon A] en mevrouw [persoon B] , HR adviseurs, bijgestaan door de gemachtigde;
  • [verweerder] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verweerder] is sinds 1 november 2016 in dienst bij de gemeente Rotterdam in de functie van [naam functie] . Zijn bruto salaris bedraagt € 3.327,- per maand. Sinds 23 mei 2023 is [verweerder] ziek. In deze zaak verzoekt de gemeente Rotterdam om de arbeidsovereenkomst tussen de partijen te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen (de ‘e-grond’) dan wel een verstoorde arbeidsverhouding (de ‘g-grond’) of een combinatie van omstandigheden (de ‘i-grond’), omdat [verweerder] volgens haar niet meewerkt aan het re-integratietraject door onbereikbaar te zijn en niet te verschijnen bij de bedrijfsarts.
2.2.
[verweerder] is het niet eens met het verzoek van de gemeente Rotterdam. Hij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat hij niet meer in dienst is van de gemeente Rotterdam en daarom niet meer bij de bedrijfsarts hoeft te komen.
2.3.
Op de stellingen van de partijen zal hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling, verder worden ingegaan.
De uitkomst
2.4.
Het verzoek van de gemeente Rotterdam wordt toegewezen op de primaire grond. Hierna wordt toegelicht waarom.
[verweerder] heeft ernstig verwijtbaar gehandeld
2.5.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. De gemeente Rotterdam heeft haar ontbindingsverzoek primair gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub e BW, namelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.6.
De gemeente Rotterdam verwijt [verweerder] dat hij zonder deugdelijke grond na 15 november 2023 niet meer bij de bedrijfsarts is verschenen en zich onbereikbaar heeft gehouden voor de gemeente Rotterdam. Ook heeft het UWV geen deskundigenoordeel kunnen afgeven, omdat [verweerder] daar niet aan heeft meegewerkt. Op 9 januari 2024 heeft de gemeente Rotterdam hem een aangetekende brief gestuurd waarin [verweerder] wordt herinnerd aan de afspraken die in het kader van het re-integratietraject tussen partijen zijn gemaakt. In deze brief geeft de gemeente Rotterdam aan dat [verweerder] de afspraken niet nakomt en dat zijn teamleider meerdere malen tevergeefs contact met hem heeft gezocht. [verweerder] heeft naar aanleiding van deze brief geen actie ondernomen en is ook niet verschenen op de afspraak met de bedrijfsarts die gepland was op 24 januari 2024. Op 30 april 2024 heeft de gemeente Rotterdam schriftelijk aan [verweerder] aangekondigd de loonbetalingen op te schorten met ingang van 1 mei 2024. De loonbetalingen zijn vervolgens met ingang van 1 mei 2024 opgeschort. Op 3 juli 2024 heeft de gemeente Rotterdam schriftelijk aan [verweerder] laten weten dat de opschorting per diezelfde datum zou worden omgezet in een loonstop. Deze loonstop is vervolgens doorgevoerd. Ook op deze maatregelen heeft [verweerder] niet gereageerd.
2.7.
Tijdens de zitting heeft [verweerder] erkend dat hij na 15 november 2023 niet meer bij de bedrijfsarts is verschenen. Hij heeft toegelicht dat hij niet meer bij de bedrijfsarts hoefde te komen omdat tijdens de laatste afspraak op 15 november 2023 aan hem was medegedeeld dat hij een WW-uitkering kon gaan aanvragen. Ook zouden zijn huisarts en een arts in het ziekenhuis aan hem hebben meegedeeld dat hij ontslagen was en niet meer op de werkvloer hoefde te verschijnen. Hij heeft niet betwist de aan hem verstuurde brieven te hebben ontvangen maar zag geen reden daarop te reageren.
2.8.
De kantonrechter stelt vast dat de stellingen van [verweerder] niet worden ondersteund door de stukken in het dossier, waaronder het verslag van de bedrijfsarts van 15 november 2023. Daarin staat immers onder meer dat [verweerder] is aangeraden om het contact met zijn leidinggevende intensiever te gaan voeren en dat de bedrijfsarts hem over 4 weken weer op het spreekuur wil zien. Kennelijk baseert [verweerder] zijn (onjuiste) gedachten dat hij niet meer hoeft mee te werken aan re-integratie en zelfs niet langer in dienst is bij de gemeente op mededelingen van artsen, maar uit niets is gebleken dat die mededelingen daadwerkelijk zijn gedaan. Bovendien betreft dat dan in elk geval geen mededelingen van zijn werkgever. Waarom [verweerder] meer waarde zou moeten hechten aan mededelingen van derden dan aan die van de Gemeente Rotterdam als het gaat om zijn dienstverband en er – in het verlengde daarvan – voor heeft gekozen niet meer te reageren op berichten van de Gemeente Rotterdam over zijn re-integratietraject, heeft [verweerder] niet duidelijk kunnen maken.
2.9.
[verweerder] heeft niet weersproken dat de gemeente Rotterdam vele pogingen heeft gedaan om hem te bereiken en dat zij zelfs met een Portugees sprekende tolk naar het woonadres van [verweerder] is gegaan om de situatie met hem en zijn ouders te bespreken. Ook is [verweerder] tevergeefs door zijn leidinggevende gewaarschuwd toen zij elkaar tegenkwamen in een horecagelegenheid. Daarnaast heeft de gemeente Rotterdam bij aangetekende brieven aangekondigd tot loonopschorting en uiteindelijk een loonstop over te gaan. Al deze maatregelen hebben geen effect gehad; [verweerder] heeft alle waarschuwingen naast zich neergelegd en is onbereikbaar gebleven voor zijn werkgever.
2.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter maakt het voorgaande dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. [verweerder] weigert immers zonder deugdelijke grond om zijn (re-integratie)-verplichtingen na te komen, ook na schriftelijke aanmaning en stopzetting van het loon. Onder deze omstandigheden ligt herplaatsing niet in de rede en kan van de gemeente Rotterdam niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] nog langer te laten voortduren.
2.11.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per vandaag ontbinden, zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding (artikel 7:671b lid 9 sub b BW en artikel 7:673 lid 7 sub c BW).
2.12.
Aangezien het verzoek wordt toegewezen op de primaire grondslag, hoeven de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet besproken en beoordeeld te worden.
2.13.
Aan de ontbinding wordt geen vergoeding verbonden, zodat er geen aanleiding is om de gemeente Rotterdam in de gelegenheid te stellen het verzoek in te trekken.
Partijen dragen de eigen kosten
2.14.
De kantonrechter bepaalt conform het verzoek van de gemeente Rotterdam dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen de partijen met ingang van 15 mei 2025;
3.2.
bepaalt dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding;
3.3.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
43416