Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van SOR van 25 februari 2025, met een bijlage.
2.De verdere beoordeling
€ 20,21
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: SOR) en een gedaagde partij over de hoogte van de servicekosten voor het jaar 2020. De gedaagde huurt een woning van SOR en er is een geschil ontstaan over de kosten die in rekening zijn gebracht, met name de kosten voor de huismeester. SOR is het niet eens met de uitspraak van de Huurcommissie, die de kosten voor de huismeester op nihil heeft gesteld. SOR eist dat de servicekosten worden vastgesteld op € 1.004,43, inclusief € 116,10 voor de huismeester.
In het tussenvonnis van 7 februari 2025 is SOR in de gelegenheid gesteld om de agenda van de huismeester over 2020 over te leggen. Na het indienen van een akte door SOR, heeft de gedaagde niet gereageerd op de stellingen van SOR. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stellingen van SOR niet zijn betwist en dat de kosten voor de huismeester voldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter heeft de servicekosten voor het jaar 2020 vastgesteld en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 386,71. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.
De beslissing van de kantonrechter omvat het vaststellen van de servicekosten, de veroordeling van de gedaagde in de proceskosten en de uitvoerbaarheid van het vonnis bij voorraad.