Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van SOR van 25 februari 2025, met een bijlage;
- de akte van [gedaagde] , met bijlagen.
2.De verdere beoordeling
€ 9,23
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: SOR) en een gedaagde huurder over de hoogte van de servicekosten voor het jaar 2020. De gedaagde huurt een woning van SOR en is het niet eens met de door SOR gevorderde servicekosten, die onder andere kosten voor de huismeester en stroomverbruik van de algemene ruimte omvatten. SOR heeft in deze procedure de eis gedaan om de servicekosten vast te stellen op een totaalbedrag van € 1.555,65, waarvan € 116,10 voor de huismeester en € 219,64 voor stroomverbruik.
De kantonrechter heeft in een tussenvonnis SOR in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken over te leggen, waaronder de agenda van de huismeester en nadere informatie over de verdeelsleutel van de kosten. Na beoordeling van de overgelegde stukken heeft de kantonrechter geoordeeld dat SOR voldoende heeft aangetoond dat een deel van de kosten van de huismeester aan de huurders mag worden doorberekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kosten voor de huismeester en het stroomverbruik van de algemene ruimte redelijk zijn en dat de gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd waarom de verdeelsleutel onredelijk zou zijn.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de eis van SOR toegewezen en de servicekosten vastgesteld zoals door SOR gevorderd. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 512,71. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.