ECLI:NL:RBROT:2025:9076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
11384200 CV EXPL 24-27254
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling lening en verrekening van onbetaalde facturen tussen een vennootschap en een natuurlijke persoon

In deze zaak heeft [persoon A] een lening van € 27.000,- verstrekt aan [persoon B], die deze lening zou terugbetalen door werkzaamheden voor [bedrijf A] te verrichten. De samenwerking tussen [persoon B] en [bedrijf A] is per 1 januari 2024 beëindigd, en [bedrijf A] vordert nu het restant van de lening van € 19.591,- met rente en kosten. [persoon B] betwist de vordering en stelt dat de lening niet door [persoon A] is verstrekt, maar door [voormalige handelsnaam A]. Daarnaast heeft [persoon B] een tegeneis ingesteld voor onbetaalde facturen ter hoogte van € 20.531,25. De kantonrechter heeft in conventie [persoon A] in het gelijk gesteld en [persoon B] veroordeeld tot terugbetaling van de lening. De kantonrechter heeft de incassokosten toegewezen en de proceskosten voor rekening van [persoon B] gesteld. In reconventie heeft de kantonrechter [persoon B] een bewijsopdracht gegeven om aan te tonen dat zij de uren heeft gewerkt zoals vermeld op haar facturen. Verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11384200 CV EXPL 24-27254
datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[bedrijf A] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] ,
2. [persoon A] ,
die voorheen handelde onder de naam [voormalige handelsnaam A] ,
woonplaats: [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Wagenmakers,
tegen
[persoon B], die handelt onder de naam [handelsnaam B] ,
woonplaats: [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J.A. de Waard.
De partijen worden hierna ‘ [bedrijf A] ’, ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 17 oktober 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [bedrijf A] en [persoon A] .
1.2.
Op 1 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [persoon A] , [persoon B] en de beide gemachtigden aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon B] heeft € 27.000,- geleend. [persoon A] zegt dat zij dat bedrag aan [persoon B] heeft geleend en dat de afspraak was dat [persoon B] dat bedrag zou terugbetalen aan [bedrijf A] , een vennootschap waarvan [persoon A] indirect enig aandeelhouder en enig bestuurder is. [persoon B] is eind 2023 werkzaamheden gaan verrichten in opdracht van [bedrijf A] ; de vergoeding die zij daarvoor zou ontvangen zou verrekend worden met het bedrag dat aan [bedrijf A] moest worden terugbetaald. De samenwerking is per 1 januari 2024 gestopt. [bedrijf A] zegt dat de lening nog niet volledig is afbetaald en wil nu betaling van het restant van € 19.591,- met rente en kosten.
2.2.
[persoon B] is het niet eens met de eis. Zij zegt dat de lening niet is verstrekt door [persoon A] , maar door [voormalige handelsnaam A] en dat de lening aan die vennootschap moet worden terugbetaald. Ze heeft ook een tegeneis ingesteld die ertoe strekt dat [bedrijf A] nog € 20.531,25 aan onbetaalde facturen aan haar betaalt.
2.3.
Op de stellingen van de partijen zal hierna, voor zover dat van belang is voor de beoordeling, verder worden ingegaan.
Uitkomst
2.4.
In conventie wordt [persoon A] in het gelijk gesteld. In reconventie krijgt [persoon B] een bewijsopdracht. Hierna wordt toegelicht waarom.
In conventie
[persoon B] moet de lening aan [bedrijf A] terugbetalen
2.5.
De (primaire) eis van [bedrijf A] tot betaling van het restant van de lening wordt toegewezen.
2.6.
Dat [persoon B] een bedrag van € 27.000,- heeft geleend (van [persoon A] of van een aan [persoon A] gelieerde vennootschap) staat vast. Het staat ook vast dat [persoon B] de lening in principe zou terugbetalen door werkzaamheden voor [bedrijf A] te verrichten. [bedrijf A] en [persoon A] stellen dat de afspraak ook inhield dat als er onvoldoende werkzaamheden zouden worden verricht om de lening geheel af te lossen, [persoon B] het restant in geld aan [bedrijf A] zou moeten terugbetalen. [persoon B] heeft dat laatste betwist, maar heeft die betwisting – in het licht van hetgeen tijdens de zitting door [bedrijf A] en [persoon A] naar voren is gebracht – onvoldoende onderbouwd.
2.7.
De kantonrechter passeert het beroep van [persoon B] op verrekening met uren die zij voor [bedrijf A] zou hebben gewerkt, omdat niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of dat beroep terecht is (artikel 6:136 BW). Tussen de partijen staat ter discussie of [persoon B] nog recht heeft op betaling van gewerkte uren. Zij staan op meerdere punten lijnrecht tegenover elkaar, bijvoorbeeld over de vraag of [persoon B] bepaalde uren dubbel bij [bedrijf A] heeft gedeclareerd. Om daar duidelijkheid over te krijgen heeft de kantonrechter meer informatie nodig.
2.8.
Gelet op het voorgaande wordt [persoon B] veroordeeld om de hoofdsom van € 19.591,- aan [bedrijf A] te betalen. Aangezien de primaire eis wordt toegewezen, hoeft de subsidiaire eis niet beoordeeld te worden.
[persoon B] moet incassokosten van € 970,91 betalen
2.9.
Aan incassokosten wordt een bedrag van € 970,91 (exclusief btw) toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Het meerdere wordt afgewezen, omdat [bedrijf A] onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij daarop aanspraak zou kunnen maken.
2.10.
De vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid wordt afgewezen, omdat de eis van [bedrijf A] ziet op nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst en niet op betaling van schadevergoeding.
[persoon B] moet de proceskosten betalen
2.11.
In conventie komen de proceskosten voor rekening van [persoon B] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [persoon B] aan [bedrijf A] en [persoon A] moet betalen op € 116,29 aan dagvaardingskosten, € 1.409,- aan griffierecht, € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.746,29. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat er volledig is betaald.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [bedrijf A] dat eist en [persoon B] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
In reconventie
[persoon B] krijgt een bewijsopdracht
2.13.
De tegeneis van [persoon B] ziet op haar facturen met de factuurnummers 2023-103, 2023-104, 2023-111, 2023-112, 2023-113, 2023-121, 2023-122, 2023-123 en 2023-124. Zij heeft in totaal € 32.596,25 bij [bedrijf A] in rekening gebracht, waarvan € 17.695,80 door [bedrijf A] is voldaan.
2.14.
[bedrijf A] betwist de verschuldigdheid van de facturen met de factuurnummers 2023-104, 2023-111, 2023-113 en 2023-121, omdat het aantal gedeclareerde uren niet overeenkomt met wat er is bijgehouden in het systeem Cliendo dat voor de urenregistratie is gebruikt. [persoon B] heeft de bewijslast van haar stelling dat zij het aantal uren heeft gewerkt zoals vermeld op deze facturen. Zij krijgt daarom een bewijsopdracht.
2.15.
Deze bewijsopdracht ziet uitdrukkelijk alleen op de uren die op de facturen met de factuurnummers 2023-104, 2023-111, 2023-113 en 2023-121 vermeld worden. Volgens [persoon B] heeft daarnaast nog recht op reis- en parkeerkosten dan wel extra uren, maar dit standpunt heeft zij pas tijdens de zitting ingenomen. Dat is te laat en daarom in strijd met de goede procesorde. Deze nieuwe stelling van [persoon B] wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.16.
Direct nadat [persoon B] bewijs heeft geleverd, mag [persoon A] (tegen)bewijs leveren. De partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
2.17.
Verdere beslissingen worden aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
3.1.
veroordeelt [persoon B] om aan [bedrijf A] te betalen € 20.561,91;
3.2.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, die aan de kant van [bedrijf A] en [persoon A] worden begroot op € 2.746,29 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af;
In reconventie:
3.5.
draagt [persoon B] op om te bewijzen dat zij de uren heeft gewerkt zoals vermeld op haar facturen met de factuurnummers 2023-104, 2023-111, 2023-113 en 2023-121;
schriftelijk bewijs
3.6.
bepaalt dat als [persoon B] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
donderdag 3 juli 2025 om 11:30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.7.
bepaalt dat als [persoon B] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden september 2025 tot en met april 2026;
3.8.
wijst erop dat [persoon B] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
3.9.
bepaalt dat als [persoon B] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
43416