In deze zaak heeft de kantonrechter op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.W. Kox, stelde dat de gedaagde, die werd bijgestaan door mr. J. Pearson, zich niet als goed huurder gedroeg. De eiseres voerde aan dat de woning vervuild was en dat de tuin structureel onvoldoende werd onderhouden. De gedaagde betwistte deze claims. Tijdens de procedure zijn verschillende processtukken ingediend, waaronder een tussenvonnis en correspondentie van de gemachtigden. Op 7 mei 2025 vond er een zitting plaats waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals enkele consulenten van de eiseres.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad tekortgeschoten was in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidde tot de ontbinding van deze overeenkomst. De rechter stelde vast dat de eiseres voldoende bewijs had geleverd van de tekortkomingen, waaronder beeldmateriaal van de vervuiling. De gedaagde kreeg weliswaar de mogelijkheid om de woning binnen twee maanden te ontruimen, maar de rechter maakte duidelijk dat de eiseres niet zelf tot ontruiming mocht overgaan; dit diende te gebeuren door een deurwaarder. De kosten van de ontruiming zouden voor rekening van de gedaagde komen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de rechter op € 971,86 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kon worden, ook als de gedaagde in hoger beroep zou gaan.