ECLI:NL:RBROT:2025:9098

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
10-208601-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak: Seksuele handelingen met slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte is beschuldigd van seksuele handelingen met een slachtoffer die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De verdachte, geboren in 1982, werd aangeklaagd voor het plegen van seksuele handelingen op 21 november 2021 te Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, wat blijkt uit de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven niet in mindering komt op het recht van het slachtoffer op schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-208601-22
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat in Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

4.Waardering van het bewijs

In staat van verminderd bewustzijn
Dat de verdachte minst genomen weet had van de aanmerkelijke kans dat de aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, leidt de rechtbank af uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat de aangeefster sliep toen hij de slaapkamer binnenging. Aangeefster zelf heeft verklaard dat zij op de desbetreffende avond verschillende soorten mixdrankjes door elkaar heeft gedronken, nog een hijs heeft genomen van een joint en ergens tussen 03.00 en 04.00 uur ’s nachts naar bed is gegaan omdat ze moe was. Verdachte is ergens tussen 05.00 en 06.00 uur de slaapkamer binnengelopen. Het ligt voor de hand dat aangeefster op dat moment nog te suf was om goed te beseffen wat er gebeurde, zeker nu ze in haar slaap en in het donker werd benaderd. Dat had verdachte zich moeten en kunnen realiseren. Door vervolgens seksuele handelingen met haar te plegen heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster voldoende wakker was, dat hij – vooraf - geruime tijd met haar heeft gesproken en dat hij met haar instemming heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor beschreven situatie waarin hij haar heeft benaderd acht de rechtbank dat niet aannemelijk, mede omdat hij en aangeefster elkaar nog nooit hadden ontmoet. Uit getuigenverklaringen komt verder naar voren dat aangeefster een verdrietige en verwarde indruk maakte, nadat verdachte de slaapkamer had verlaten.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 21 november 2021 te Rotterdam, met [slachtoffer] , van
wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd
bewustzijn verkeerde,
handelingen heeft gepleegd, die mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] , te weten het
- betasten van en/of strelen over haar benen en billen en
- zoenen van haar en
- ( onverhoeds en met kracht) uittrekken van haar onderbroek en
- brengen en/of houden van zijn vinger(s) in haar vagina en
- likken van haar vagina en
- brengen en/of houden van zijn tong in haar vagina en tussen haar
schaamlippen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met het slachtoffer, terwijl zij sliep of in ieder geval nog half slapende was. De verdachte heeft het slachtoffer niet alleen betast en gezoend, maar hij is ook haar lichaam binnengedrongen met zijn tong en een of meer vingers. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de omstandigheid dat het slachtoffer in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hiermee heeft hij op een grove manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke, psychische en seksuele integriteit van het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 8 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 juni 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte verlopen zonder opmerkelijke
problematiek. Verder lijkt er zich geen problematiek af te spelen qua middelengebruik noch qua psychische problematiek in enge zin. Daar de kans op een herhaling laag wordt ingeschat wordt er geen noodzaak gezien tot het inzetten van interventies zoals een verplicht reclasseringscontact en/of een behandelverplichting.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in beginsel bij het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand die in staat van verminderd bewustzijn verkeert, uitgaande van de landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging voor verkrachting, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur het uitgangspunt dient te zijn.
De rechtbank heeft ambtshalve gekeken of de verdachte binnen een redelijke termijn is berecht. Het bewezen verklaarde feit is op 21 november 2021 begaan. De verdachte is op 12 juli 2022 door de politie aangehouden en op dezelfde dag in vrijheid gesteld.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 23 september 2022 aan de verdachte kennisgegeven hem niet verder te vervolgen.
Op 17 mei 2023 is een klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij het Gerechtshof Den Haag, met het verzoek alsnog over te gaan tot vervolging van de verdachte. Dit beklag is op 5 maart 2024 gegrond verklaard.
Hierna zijn op verzoek van de verdediging onderzoekshandelingen verricht door de rechter-commissaris en heeft de officier van justitie de verdachte op 16 mei 2025 gedagvaard. Op 2 juli 2025 wordt het vonnis gewezen.
Weliswaar is er sprake van een fors tijdsverloop tussen de pleegdatum en de datum waarop het vonnis wordt gewezen, maar de rechtbank is van oordeel dat de vervolging van de verdachte, na het indienen van het klaagschrift bij het Gerechtshof, binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal echter bij het bepalen van de straf in matigende zin rekening houden met het forse tijdsverloop in deze zaak, de positieve rapportage van de reclassering, en de omstandigheid dat de verdachte sindsdien niet meer bij politie en justitie in beeld is geweest voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, maar in afwijking van de eis van de officier van justitie zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 750,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is voor het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op vergoeding van de materiële schade. Volgens de officier van justitie kan de vordering tot vergoeding van de immateriële schade integraal worden toegewezen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft in navolging van zijn pleidooi tot vrijspraak, bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet inhoudelijk is weersproken, zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op materiële schade betreft toekomstige schade. Daarom zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De benadeelde partij heeft een uitkering ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 4, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven komt deze uitkering niet in mindering op het recht op schadevergoeding van het slachtoffer jegens derden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 63 en 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.000,- (hoofdsom,
zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig)
dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter,
mrs. A.P. Hameete en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 november 2021te Rotterdam, met [slachtoffer] , van
wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd
bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening
en/of verstandelijke handicap leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar
wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] ,te weten het
- betasten van en/of strelen over haar benen en/of billen en/of
- zoenen van haar en/of
- ( onverhoeds en met kracht) uittrekken van haar onderbroek en/of
- brengen en/of houden van zijnvinger(s) in haar vagina en/of
- likken van haar vagina en/of
- brengen en/of houden van zijn tong in haar vagina en/of in/tussen haar
schaamlippen.